Artikel 34. Nadere eisen
1.
Burgemeester en wethouders kunnen in
het gehele plangebied nadere eisen stellen ten aanzien van:
a.
de situering, de afmetingen, het
aantal bouwlagen en de stedenbouwkundige vormgeving van de hoofdgebouwen en
bijgebouwen;
b.
de situering en afmetingen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c.
de situering van in- en uitritten,
verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en openbare
nutsvoorzieningen;
d.
het gebruik van gebouwen.
2.
De onder 1 genoemde nadere eisen
mogen uitsluitend worden gesteld:
a.
indien dit noodzakelijk is ter
waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld, de cultuurhistorische
en/of archeologische waarde ter plaatse, dan wel indien dit noodzakelijk is
voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de bestaande bebouwing;
b.
ter voorkoming van onevenredige
aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
c.
met inachtname van de procedure
zoals vermeld in artikel 32 lid 1.