BESTEMMINGSPLAN "MAASTRICHT-WEST"

 

WIJZIGINGSPLAN EX ARTIKEL 11 WRO: BOUW 8 PARKWONINGEN BRUSSELSEWEG

 

GEMEENTE MAASTRICHT

TOELICHTING

 

 

VASTSTELLING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4 april 2006

110501/ZC5/368/701259

Inhoud

1          Inleiding                        4

2          Beleidskader     5

2.1        Rijksbeleid        5

2.1.1     Vigerend ruimtelijk beleid: VINEX          5

2.1.2     Toekomstig ruimtelijke beleid: Nota Ruimte         5

2.1.3     Nota Wonen     6

2.2        Provinciaal beleid          7

2.3        Gemeentelijk beleid        8

3          Uitgangspunten en randvoorwaarden      10

3.1        Stedenbouwkundige inpassing     10

3.2        Verkeer en parkeren     10

3.3        Geluid   11

3.4        Bodem  12

3.5        Flora- en fauna  12

3.6        Archeologie      13

3.7        Water               14

3.8        Luchtkwaliteit   15

3.9        Milieuhinder      15

3.10      Duurzaam bouwen        15

4          Juridische regeling         17

4.1        Juridische regeling         17

5          Uitvoerbaarheid 18

5.1        Maatschappelijke uitvoerbaarheid           18

5.1.1     Inspraak           18

5.1.2     Zienswijzen       18

5.2        Economische uitvoerbaarheid     18

1          Inspraakevaluatierapport            19

2          Besluit Gedeputeerde Staten van Limburg, d.d. 7 november 2005, inzake verzoek om vaststelling hogere waarde Wet geluidhinder       20

3          Akoestisch onderzoek AFL, mei 2005, 2004106-1           21

4          Akoestisch onderzoek AFL, mei 2005, 200511-1  22

5          Wateradvies Waterschap Roer en Overmaas      23

 

 

separate bijlagen:

 

         Verkennend bodemonderzoek Brusselseweg/Ravelijnstraat Maastricht (rapportnummer 04/01914/V/E/RE), Aelmans ECO BV, mei 2004

         Saneringsplan Brusselseweg/Ravelijnstraat Maastricht (rapportnummer 04/02455/V/E/ RE), Aelmans ECO B.V., mei 2004

         Berekening luchtkwaliteit, d.d. 7 maart 2006 (CAR-model versie 4.1.3)

         Beeldkwaliteitsplan parkwoningen

 

 

 

 

GEWIJZIGDE TEKST TEN OPZICHTE VAN HET ONTWERP-WIJZIGINGSPLAN

1          Inleiding

Woningstichting Woonpunt is voornemens acht parkwoningen te realiseren op een locatie die gelegen is bij de Hogeschool Maastricht aan de Brusselseweg. Het gebied kenmerkt zich door een parkachtige setting met een hoge kwaliteit. De planontwikkeling betreft de realisatie van acht woningen op vrije sector kavels in het park.

 

Het betreffende gebied is gelegen in het bestemmingsplan “Maastricht-West”, deelgebied Brusselsepoort, vastgesteld door de raad van de gemeente Maastricht op 5 juli 1994 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 7 februari 1995. Het perceel heeft de bestemming “bijzondere doeleinden”. Op grond van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan is het niet toegestaan om in de bestemming “bijzondere doeleinden” nieuwbouwwoningen te realiseren. Op basis van de bij deze bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid zijn Burgemeester en Wethouders echter onder voorwaarden bevoegd de bestemming “bijzondere doeleinden” te wijzigen naar “woondoeleinden” tot een maximum grondoppervlak van 10.000 per aanvraag met een maximaal aantal woningen van 60 en een maximaal aantal bouwlagen van 7. Op onderstaand topografisch kaartje is de ligging van het plangebied aangegeven.

 

De voorliggende toelichting biedt de planologische/juridische onderbouwing ten behoeve van de geplande wijziging volgens de regeling ex. artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke  Ordening (WRO).

Ligging plangebied (uitsnede topografische kaart)

 

 

2          Beleidskader

2.1        RIJKSBELEID

2.1.1     VIGEREND RUIMTELIJK BELEID: VINEX

De Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra, deel III: kabinetsstandpunt (1991) (kortweg: VINEX) legt het zwaartepunt van de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot woon-, werk- en voorzieningenfuncties binnen de stadsgewesten. Concentratie van activiteiten binnen het stedelijk gebied door een stringente invulling van het bundelingsbeleid heeft een drieledig doel:

         versterking van het stedelijk draagvlak;

         beperking van aantasting van ecologische en landschappelijke waarden van het landelijke gebied;

         vermijding/vermindering van niet-noodzakelijke mobiliteit.

 

Het voorliggende bouwplan past binnen de kaders die gesteld worden in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra.

 

2.1.2     TOEKOMSTIG RUIMTELIJKE BELEID: NOTA RUIMTE

De Nota Ruimte, aangeboden aan de Tweede Kamer op 27 april 2004 en thans aldaar in behandeling, is een nota van het Kabinet, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).

 

In de nota staat ‘ruimte voor ontwikkeling’ centraal en gaat het kabinet uit van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Deze nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van ‘toelatingsplanologie’ naar ‘ontwikkelingsplanologie’. ‘Ruimte voor ontwikkeling’ betekent ook dat het rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

 

 

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven.

 

Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn. Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke regels gehanteerd onder de noemer ‘basiskwaliteit’: dat zorgt voor een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water.

 

De Nota Ruimte biedt geen concrete aanwijzingen voor dit plan. Wel wordt ontwikkelingsplanologie nagestreefd. Het onderhavig initiatief is hier een voorbeeld van.

 

2.1.3     NOTA WONEN

De Nota Wonen: Wonen in de 21e eeuw is opgezet onder het motto ”de burger centraal”. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de individualisering van de samenleving. De nota gaat uit van:

         meer keuzevrijheid voor burgers;

         aandacht voor maatschappelijke waarden;

         betrokken overheid bij beheerste marktwerking.

 

Aan de hand van deze drie uitgangspunten zijn vijf kernthema’s benoemd:

         zeggenschap over woning en woonomgeving vergroten;

         kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;

         wonen en zorg op maat bevorderen;

         stedelijk woonklimaat verbeteren;

         groene woonwensen faciliteren.

 

De Nota Wonen geeft richting aan veranderingen in het woningbouwbeleid. Van de kwantitatieve woningbouwinspanningen vanuit de VINEX wordt nu de weg ingeslagen van de kwalitatieve woningbouw. Daarbij speelt de overheid een andere, meer betrokken rol. In de interactieve samenleving zal de overheid het in toenemende mate van wilsovereenstemming moeten hebben. Het gaat om het principe van prestatie en tegenprestatie die als basis dient voor transacties tussen de partijen. Het voorliggende plan past in het in de Nota Wonen voorgestelde beleid.

 

 

2.2        PROVINCIAAL BELEID

Algemeen

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) ‘Liefde voor Limburg’ is een integraal plan, vastgesteld door Provinciale Staten op 29 juni 2001. Het POL vervangt verschillende bestaande plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie, waaronder het streekplan. Het omgevingsplan is door de provincie Limburg opgesteld in samenspraak met externe partners als gemeenten, waterschappen, werkgevers- en werknemersorganisaties. Het is hèt beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg.

 

Kaart Zuid

Voor de locatie aan de Brusselseweg te Maastricht geldt dat dit gebied ligt binnen de grens van de stedelijke dynamiek. Het gebied wordt binnen het POL aangeduid als “Stedelijke bebouwing bestaand”. Het betreft hier gebieden voor de opvang van de stedelijke dynamiek van Limburg.

 

Binnen deze gebieden is sprake van een continu proces van verandering en vernieuwing, intensief ruimte-gebruik en een breed scala aan ontmoetingsplekken gericht om uitwisseling van onder meer informatie, diensten en goederen. Per stadsregio vormt de grens stedelijke dynamiek de uiterste grens waarbinnen in de toekomst plaats is voor de bij het profiel passende functies, milieus en leefstijlen.

 

Kaart Blauwe waarden

Naast kaart “Zuid” is de kaart “Blauwe waarden” van belang. Uit deze kaart blijkt dat het projectgebied deel uitmaakt van een infiltratiegebied. In de toelichting van het POL wordt aangegeven dat het bij infiltratiegebieden de veelal hoger gelegen gebieden betreft waar het neerslagoverschot in de grond wegzakt en daarmee de grondwatervoorraad aanvult. Beperking van de infiltratiecapaciteit, zowel kwalitatief als kwantitatief, moet worden voorkomen. In deze gebieden streeft de provincie naar het, onder kwalitatieve voorwaarden, optimaal benutten van de infiltratiecapaciteit (80% afkoppeling van regenwater in nieuwbouwprojecten).

 

Bij duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving zijn drie thema’s van belang: verhard oppervlak loskoppelen van het riool; duurzame en watervriendelijke inrichting van bebouwde gebieden en (her)gebruik van regen- en afvalwater. Voor een beschrijving van de toepassing van het bovenstaande in het onderhavige bouwplan wordt verwezen naar de waterparagraaf in paragraaf 3.7.

 

Resumé

Het onderhavige bouwvoornemen past binnen de kaders van het provinciale beleid van Limburg.

 

2.3        GEMEENTELIJK BELEID

Structuurplan Maastricht 2005

Het Structuurplan Maastricht 2005, zoals dat door de gemeenteraad in januari 1999 is vastgesteld, schetst het ruimtelijke kader voor de ontwikkeling van Maastricht op de lange termijn en vertaalt dit voor de periode tot 2005 in concrete projecten. In dit plan zijn nadrukkelijk de ruimtelijke kansen aangegeven voor de gewenste ontwikkeling. Belangrijk uitgangspunt in het structuurplan is de compacte stad-gedachte. Veel ruimtevragende functies, zoals het binnenstedelijk wonen, centrale voorzieningen, dienstverlening en horeca, vragen om een situering in het stedelijk gebied. Concentratie van voorzieningen draagt bij aan de versterking van de ruimtelijke opbouw van de stad, genereert draagvlak voor voorzieningen als openbaar vervoer en schept mogelijkheden voor zorgvuldig en intensief ruimtegebruik.

 

Nota “Wonen in beweging; Goed wonen in een goede woonomgeving”

De Nota Wonen in beweging geeft aan dat het te bebouwen terrein aan de Brusselseweg in de buurt Caberg gelegen is in het woonmilieu parkwijk hetgeen zich zal ontwikkelen tot parkwijk+. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van de openbare ruimte en het vergroten van woningdifferentiatie (koop en grondgebonden met een hoog kwaliteitsgehalte).

De nieuwe woningen zullen die differentiatie bevorderen. De woningen zullen worden gebouwd op grote bouwkavels met veel privé-groen en zullen aan de voorzijde gericht zijn naar het tegenover liggende park met boomgroepen en kunstwerken. Als gevolg van de realisatie van het nieuwbouwplan krijgt het park een opener karakter door onder andere het toegankelijker maken ervan vanaf de Brusselseweg en de Ravelijnstraat.

De realisatie van het bouwplan zal de woon- en leefkwaliteit van de buurt Caberg kunnen bevorderen en zal passen binnen het nog op te stellen MOP Caberg/Malpertuis in het kader van de 2de tranche GSB-beleid. De doelgroepen van het woonmilieu parkwijk+ zijn gezinnen met kinderen en kleine huishoudens zoals starters en senioren.

Voorwaarde voor de uitwerking van het initiatief is dat de nieuwbouw levensloopbestendig, duurzaam en flexibel is. Dit betekent dat de keuze van bouwmaterialen relevant is en dat in het bouwplan rekening dient te worden houden met het toekomstige energie- en waterverbruik (milieuvriendelijk bouwen). Daarnaast dienen de woningen zodanig gebouwd te worden dat de woonruimte met geringe kosten aanpasbaar gemaakt kan worden i.v.m. veranderende woonwensen of eventuele toekomstige lichamelijke beperkingen en noodzakelijke zorgverlening.

 

Vigerend bestemmingsplan

De gronden die deel uitmaken van het onderhavige wijzigingsplan maken deel uit van het bestemmingsplan “Maastricht-West”, vastgesteld door de raad van de gemeente Maastricht op 5 juli 1994 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 7 februari 1995. In dit moederplan zijn de gronden die binnen het voorliggende wijzigingsplan zijn gelegen bestemd als “Bijzondere doeleinden”.

 

Op grond van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan is het niet toegestaan om in de bestemming “bijzondere doeleinden” nieuwbouwwoningen te realiseren. Op basis van de bij deze bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid zijn Burgemeester en Wethouders echter onder voorwaarden bevoegd de bestemming “bijzondere doeleinden” te wijzigen naar “woondoeleinden” tot een maximum grondoppervlak van 10.000 per aanvraag met een maximaal aantal woningen van 60 en een maximaal aantal bouwlagen van 7. Mits dit om economische redenen noodzakelijk is, de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloed en het stedenbouwkundige beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet wordt verminderd.

 

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van Burgemeester en Wethouders wordt de procedure in acht genomen zoals vermeld in artikel 28 lid 3 van het moederplan. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van gebouwen en andere bouwwerken, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming va een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken resp. indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.

 

 

Natuur Milieu Plan

Het onderhavige plangebied valt volgens de huidige gebiedstyperingen in de categorie  groen verbindingsgebied. Volgens het Natuur Milieu Plan 2030 blijft de gebiedstypering groen verbindingsgebied. De woonontwikkeling past binnen deze typering.

3          Uitgangspunten en randvoorwaarden

3.1        STEDENBOUWKUNDIGE INPASSING

Ten behoeve van het bouwinitiatief is er door Teeken Beckers Architecten BV een stedenbouwkundig plan opgesteld en tevens een beeldkwaliteitsplan. Het nieuwe bouwplan omvat de bouw van acht woningen aan de noordzijde van het park (zie nevenstaande situatietekening). Er ontstaat een afronding van de schoolbebouwing waarbij de kwaliteiten van het park en de bestaande bebouwing gehandhaafd blijft. Het open karakter van het park met zijn zicht over het gazon op boomgroepen en kunstwerken is opgenomen in het plan. Door de positie en oriëntatie van de woningen blijven de zicht- en looproutes in het park gehandhaafd.

 

De centrale rondgang wordt meer betekenis toegekend. De rondgang vormt de bindende factor waaromheen de bebouwing gegroepeerd wordt. De mate van openbaarheid wordt versterkt door het park aan de zijde van de Brusselseweg en de Ravelijnstraat toegankelijker te maken door middel van fysieke toegangen.

 

De nieuwe woningen zijn compacte doosvormige volumes bestaan uit twee bouwlagen met eventueel een derde bouwlaag over 50% van het dakoppervlak. De woningen worden plat afgedekt.

 

3.2        VERKEER EN PARKEREN

Verkeer

De woningen worden via een nieuwe weg voor bestemmingsverkeer ontsloten op de Ravelijnstraat. Vanaf de Ravelijnstraat wordt er naar het zuiden toe via de Past. Habetsstraat aangesloten op het Koningin Emmaplein, van waaruit de singels rond het centrum bereikbaar zijn. Naar het noorden toe wordt er aangesloten op de Brusselseweg in noordelijke richting. Voor voetgangers en fietsers is er tevens een directe aanhaking op de Brusselseweg voorzien.

 

Parkeren

De geldende gemeentelijke parkeernorm voor de gemeente Maastricht is 1,5 parkeerplaats per woning. Deze parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein gerealiseerd te worden.

De nieuwe woningen worden voorzien van een inpandige garage. Tevens worden de woningen via een lange oprit aangesloten op de nieuwe ontsluitingweg. Hierdoor wordt er voorzien in opstelplaatsen op de oprit van de woningen.

 

Tenslotte wordt er in het openbare gebied langs de Ravelijnstraat een parkeervoorziening voor 42 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op deze wijze ontstaat er door de nieuwe woonontwikkeling geen parkeeroverlast in de omgeving.

 

3.3        GELUID

Geluidbelasting vanwege wegverkeer

Door adviesbureau AFL is in mei 2005 een akoestisch onderzoek (rapport 2004106-1) verricht naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de nieuwe parkwoningen aan de Brusselseweg te Maastricht. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), op grond van de Wet geluidhinder, voor de zoneplichtige wegen Brusselseweg en Frans van der Laarstraat, voor twee woningen wordt overschreden. De geluidbelasting bedraagt voor de twee woningen maximaal 56 dB(A) respectievelijk 54 dB(A). De maximale ontheffingswaarde van 65 dB(A) wordt niet overschreden. Een verzoek hoger grenswaarden is mogelijk indien maatregelen aan de bron en in de overdrachtsweg niet mogelijk zijn en aan minimaal één ontheffingscriterium op grond van de Wet geluidhinder wordt voldaan. Maatregelen aan de bron, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van ander asfalt, stuit op financiële bezwaren aangezien de financiële consequenties niet in verhouding staan tot het aantal woningen (slechts twee stuks). Schermen of wallen (maatregelen in de overdrachtsweg) zijn om stedenbouwkundige redenen ongewenst. Aangezien door de bouw van de woningen een open plaats tussen bestaande, te handhaven bebouwing wordt opgevuld, is een verzoek hogere grenswaarden mogelijk. 

Deze procedure is afgerond. Gedeputeerde Staten van Limburg hebben bij besluit van 7 november 2005, kenmerk 2005/51579, voor 2 woningen de hogere waarden vastgesteld. Het besluit is als bijlage  2 gevoegd bij het wijzigingsplan.

 Voor één woning bedraagt de geluidbelasting meer dan 55 dB(A).Voor deze woning zal derhalve tevens als eis worden gesteld dat deze akoestisch gunstig zal moeten worden ingedeeld. Dit houdt in dat verblijfsruimten, zoals bijvoorbeeld slaap- of woonkamers, en buitenruimten, voor zover in gebruik als verblijfsruimte, zo veel mogelijk aan de geluidsluwe zijde van de woning dienen te worden gesitueerd. Voor de woningen geldt dat bij de bouwaanvraag een akoestisch onderzoek zal worden verlangd waarin wordt aangetoond dat voldoende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen om een binnenniveau van maximaal 35 dB(A) te bereiken".

 

Geluidimmissie schoolgebouwen

Door adviesbureau AFL is in mei 2005 een akoestisch onderzoek (rapport 200511-1) verricht naar de geluidimmissie bij de nieuwe parkwoningen vanwege het gebruik van de bestaande schoolgebouwen in de nabijheid.

 

In de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG wordt een adviesafstand van 30 meter tussen school en nieuwbouw gehanteerd. De dichtstbijzijnde woning ligt echter op 10 meter afstand. Uit de berekening van de geluidimmissie bij de meest nabijgelegen woning blijkt dat geen overschrijding plaatsvindt van de equivalente geluidniveaus en maximale geluidniveaus. Hieruit blijkt dat er op grond van de afstandscriteria er geen belemmeringen zijn voor de bouw van de acht parkwoningen.

 

De akoestische onderzoeken van adviesbureau AFL uit mei 2005 (rapport 2004106-1 en rapport 200511-1) zijn als bijlage 1 en 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

3.4        BODEM

In mei 2004 is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 04/01914/V/E/RE) ter plaatse van de locatie aan de Brusselseweg met als doel vast te stellen of de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is verontreinigd en zo ja, of de concentraties van de onderzochte componenten aanleiding vormen voor het instellen van een nader onderzoek.

 

Zintuiglijk zijn er tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden aanwijzingen waargenomen welke tot eventuele bodemverontreiniging zouden kunnen leiden.

 

Huidige groenvoorzieningen

In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met diverse zware metalen en PAK aangetroffen. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de verhoogd aangetoonde concentratie kwik de achtergrondwaarde overschrijdt. De overige verhoogd aangetoonde concentraties liggen allen onder de achtergrondwaarden.

In de ondergrond is, met uitzondering van één boring, geen verhoogde concentratie aangetoond. De concentratie overschrijdt de achtergrondwaarde. Ter plaatse van de huidige groenvoorziening wordt het aanvaardbare risiconiveau voor de functie particuliere tuin niet overschreden. Uit de verrichte doelmatigheidstoets blijkt dat sanering van overschrijdingen  aan de achtergrondwaarde niet doelmatig is.

 

(Semi) verharde paden

Het ter plaatse van de (semi)verharde paden toegepast verhardingsmateriaal, als ook de gevoerde bodem onder de paden, is sterk verontreinigd met arseen en zink. In de visueel schone ondergrond zijn geen verhoogde concentraties van de onderzochte parameters aangetroffen. Op basis van de mate (> Interventiewaarde) en de omvang (>25 m3) van de verontreiniging moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Naar aanleiding van de bevindingen van het verkennend bodemonderzoek is in mei 2004 een saneringsplan opgesteld (rapportnummer 04/02455/V/E/RE). In dit saneringsplan wordt voorgesteld om de aangetroffen verontreiniging ter plaatse van de (semi) verharde paden middels ontgraven te verwijderen. De hierbij vrijkomende grond zal van de locatie worden afgevoerd. De achtergrondwaarde voor dit gebied zal als terug saneerwaarde fungeren. Na saneren gelden er vanuit de functie particuliere tuin geen gebruiksbeperkingen ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Inmiddels (d.d. 21 december 2004) is er door het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht) ingestemd met het saneringsplan.

 

Het verkennend bodemonderzoek (rapportnummer 04/01914/V/E/RE) en het saneringsplan (rapportnummer 04/02455/V/E/RE) van Aelmans Eco BV van mei 2004 zijn beide als separate bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd.

 

3.5        FLORA- EN FAUNA

Op 1 april 2002 is de Flora en faunawet in werking getreden. Betreffende wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden naar de eventuele aanwezigheid van de beschermde soorten.

 

Indien beschermde soorten op de planlocatie aanwezig zijn dient schade zoveel mogelijk voorkomen en beperkt te worden. Zo kan met de natuurwaarden rekening gehouden worden door bijvoorbeeld het tijdstip van de bouw buiten het broedseizoen te plannen.

 

Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden zodanig uit te voeren dat negatieve effecten op beschermde soorten kunnen worden voorkomen, zal ontheffing moeten worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV alvorens met de bouwwerkzaamheden kan worden gestart. Nu de nieuwe AmvB artikel 75 in werking is getreden, is voor de algemene (beschermde) soorten niet langer een ontheffing nodig. In het kader van de algemene zorgplicht zal voor deze soorten wel getracht moeten worden de schade zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen. 

 

Door een medewerker van de afdeling Groen van de gemeente Maastricht is het projectgebied bezocht. Op 4 maart 2005 heeft daarnaast een ecoloog/specialist natuurwetgeving van ARCADIS het terrein bezocht. Het gebied betreft parkachtig groen met veel gazon en een aantal bomen. Er zijn hierbij geen beschermde dier- en plantensoorten aangetroffen. Gelet op de stedelijke ligging en het intensieve gebruik en beheer is het plangebied alleen geschikt voor algemenere planten- en diersoorten. Om verstoring van broedvogels te voorkomen zal de eventuele kap van bomen en verwijdering van begroeiing buiten het broedseizoen (maart – juli) moeten plaatsvinden. Voor de overige soorten geldt vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarmee hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden voor de Flora- en faunawet. Daarnaast is er geen aanleiding om het plangebied nader te onderzoeken op flora en fauna.

De bomen vallen onder de gemeentelijke kapverordening. Enkele bomen dienen gerooid te worden ten behoeve van de nieuwbouw. Dit wordt in de nieuwe ontwikkeling echter gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen.

 

3.6        ARCHEOLOGIE

Uit “kaart 1: Historische bouwkunst en archeologie” van de “Basiskaarten van de Limburgse Cultuurhistorie” van de Provincie Limburg blijkt dat er in de directe omgeving van het projectgebied geen rijks- en/of provinciaal monument gelegen is. Terreinen van hoge archeologische waarde of betekenis en terreinen van hoge archeologische waarden zijn er volgens deze kaart 1 in het projectgebied evenmin te vinden. Noch zijn er te beschermen en/of beschermde archeologische monumenten in het projectgebied terug te vinden.

 

De archeologische terreinen aangegeven op kaart 1 vormen slechts een klein deel van de aanwezige waarden. Om meer zicht te krijgen op gebieden waar archeologische vondsten verwacht kunnen worden, is ook “kaart 2: Indicatieve archeologische waarden” van belang. Op kaart 2 is op grond van een analyse van de bodem en de geologie inzicht verkregen in plaatsen waar men archeologische vondsten kan verwachten. Uit deze kaart 2 blijkt dat het projectgebied voor wat betreft de indicatieve archeologische waarden valt onder de categorie “Kern”. Dit betekent dat met betrekking tot de projectlocatie te weinig bodemkundige informatie voorhanden is om tot een nadere indeling in lage, middelmatige of hoge archeologische verwachtingswaarde te komen.

 

Kaart 1: Historische bouwkunst en archeologie        Kaart 2: Indicatieve archeologische waarden

 

Door de afdeling Cultureel Erfgoed van de gemeente Maastricht is er aangegeven dat zij geen belemmeringen ziet in het onderhavige bouwplan met betrekking tot het culturele erfgoed. Er worden geen monumentale waarden aangetast. Het plangebied is tevens gelegen in het buitengebied van de voormalige vestingwerken, die hier geëgaliseerd zijn en waarvan in de huidige situatie geen of nauwelijks resten meer aanwezig zijn.

 

3.7        WATER

Water in de bebouwde omgeving was tot voor kort een bijna vergeten onderdeel van het watersysteem. Door specifieke aandacht te geven aan duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving wordt, conform de Vierde nota waterhuishouding van het Rijk, het belang van de watersysteembenadering benadrukt.

 

Daarbij spelen drie thema’s een rol: ten eerste verhard oppervlak loskoppelen van het riool, ten tweede duurzame en watervriendelijke inrichting van bebouwde gebieden (b.v. opheffen van overkluizingen, voorkomen van wateroverlast en het ecologische herstel van stadswateren) en ten derde (her)gebruik van regen- en afvalwater. Bij afkoppeling wordt naast zoveel mogelijk hergebruik, waar mogelijk uitgegaan van het vasthouden en infiltreren van water op perceelsniveau.

 

Goed waterbeheer is één van de factoren die compact bouwen mogelijk maakt. Compact bouwen leidt tot een groot verhard oppervlak en dus tot de noodzaak tot infiltratie of opvang van hemelwater. Ook hevige regenbuien mogen niet tot wateroverlast lijden. Tenslotte is er de wens duurzaam om te gaan met het gebiedseigen water.

 

In het projectgebied dient ingevolge het provinciale beleid beperking van de infiltratiecapaciteit te worden voorkomen en wordt er gestreefd naar het optimaal benutten van de infiltratiecapaciteit. Als uitgangspunt daarbij geldt dat hemelwater bij nieuwbouwprojecten voor 80% afgekoppeld dient te worden van het vuilwaterriool en ter plekke moet worden geïnfiltreerd. Voor zover infiltratie niet mogelijk is, dient het gebiedseigen water zoveel mogelijk te worden hergebruikt c.q. te worden vastgehouden.

 

Sinds februari 2001 is de Watertoets van toepassing voor alle ruimtelijke plannen en besluiten in Nederland. Sinds november 2003 is de Watertoets wettelijk verplicht. De Watertoets is een procesinstrument waarmee dient te worden bereikt dat de waterbeheerder vroegtijdig wordt betrokken in de ruimtelijke planvorming. Hierdoor kan invulling gegeven worden aan de beleidsdoelstellingen in het plangebied en aan het water de ruimte die het nodig heeft.

 

Door Ducot Project Participatie (verder DPP) is in december 2004 een notitie opgesteld t.b.v. het opstellen van de waterparagraaf voor het onderhavige project. Op 23 november 2004 heeft er overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en de waterbeheerders. De afspraken en opmerkingen die uit dit overleg naar voren zijn gekomen zijn samengevat in de notitie van Ducot. Op 16 december 2004 heeft DPP een wateradvies aangevraagd bij het watertoetsloket. Het waterschap heeft op 17 januari 2005 een wateradvies afgegeven voor de parkwoningen aan de Brusselse weg. Het waterschap geeft aan geen bezwaren te hebben op de wijze waarop in onderhavig plan wordt omgegaan met water. Het wateradvies d.d. 17 januari 2005 van het waterschap is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

3.8        LUCHTKWALITEIT

Er is inmiddels een nieuwe berekening gemaakt via het CAR-model versie 4.1.3. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normwaarden op grond van het Besluit Luchtkwaliteit c.q. het plan leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De nieuwe berekening is als bijlage bijgevoegd.

 

3.9        MILIEUHINDER

In de directe omgeving van het plangebied zijn twee scholen gelegen. De Hogeschool (SBI-code 803) met een hindercirkel van 30 meter op basis van de Bedrijven- en milieuzonering, ligt op voldoende afstand van het plangebied. Hiervan zijn geen tot weinig problemen te verwachten. De andere school betreft een basisschool (SBI-code 801,802) en heeft eveneens een 30 meter cirkel op basis van de Bedrijven- en milieuzonering. Deze afstand wordt voornamelijk bepaald door het aspect geluid. Het buitenterrein van de school grenst direct aan de geprojecteerde achterkant van minimaal twee woningen.

In maart 2005 is door AFL een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidimmissie bij de nieuwe parkwoningen vanwege het gebruik van de bestaande schoolgebouwen en de geluidemissie vanaf de schoolpleinen. Uit deze rekenresultaten is gebleken dat op alle waarneempunten wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden. Zie hiertoe ook paragraaf 3.3. Geluid.

 

3.10      DUURZAAM BOUWEN

Duurzaam bouwen (DuBo) raakt in steeds bredere kring in de belangstelling en geleidelijk aan krijgen milieuaspecten een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing.

 

In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.

 

Onder andere gemeente Maastricht en Woonpunt hebben het “Convenant duurzaam bouwen” voor het gewest Maastricht en Mergelland ondertekend (februari 2001), waarmee zij zich verplichten bij een (bouw)project de hierop van toepassing zijnde duurzaamheidsmaatregelen uit het zogenaamde Basispakket uit te voeren. Het Basispakket Duurzaam Bouwen omvat een selectie van duurzaamheidsmaatregelen, die volledig in overeenstemming zijn met de maatregelen uit de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen. Op grond van dit convenant dienen alle kostenneutrale maatregelen en 50% van de niet-kostenneutrale maatregelen te worden uitgevoerd. Bij de aanvraag om bouwvergunning dienen de checklisten te worden overlegd.

 

Ten aanzien van energie dient te worden opgemerkt dat per 1 januari 2006 de EPN op basis van het Bouwbesluit verder is aangescherpt van 1,0 naar 0,8. Verder verdient het, gelet op het segment van de woningen, aan te bevelen op verdergaande maatregelen te treffen voor de ruimteverwarming en/of koeling. Een energieadvies op gebouw en/of installatieniveau kan hierover uitsluitsel geven.

 

Bij de bouw van de acht grondgebonden parkwoningen zal zoveel mogelijk met de principes van duurzaam bouwen rekening worden gehouden. Tevens dient hierbij opgemerkt te worden dat Woonpunt over een eigen Milieubeleidsplan van 17 december 2002 beschikt. In dit Milieubeleidsplan is ook beleid met betrekking tot duurzaam bouwen opgenomen, dat zelfs hogere eisen stelt dan de convenanten op het gebied van duurzaam bouwen.

 

4          Juridische regeling

4.1        JURIDISCHE REGELING

Het bestemmingsplan “Maastricht-West, wijzigingsplan ex artikel 11 WRO: bouw 8 parkwoningen Brusselseweg” bestaat behalve uit deze toelichting uit een voorschrift en de plankaarten A en B.

 

De bestemming “bijzondere doeleinden” is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid waarmee Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden bevoegd zijn de bestemming “bijzondere doeleinden” te wijzigen naar de bestemming “woondoeleinden” tot een maximum grondoppervlak van 10.000 per aanvraag met een maximaal aantal woningen van 60 en een maximaal aantal bouwlagen van 7. Binnen dit bestemmingsplan wordt van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt ten behoeve van de bouw van acht parkwoningen in twee, en deels drie bouwlagen op het terrein aan de Brusselsestraat.

 

Voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden van het perceel met de bestemming “Bijzondere doeleinden” zijn na de wijziging de bouwvoorschriften van toepassing zoals opgenomen in “Woondoeleinden” van het bestemmingsplan “Maastricht-West” van de gemeente Maastricht. In ‘artikel 0’ worden de voorschriften en begripsbepalingen van het bestemmingsplan “Maastricht-West” van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

 

 

5          Uitvoerbaarheid

5.1        MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

5.1.1     INSPRAAK

Gelet op artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dient het onderhavige voornemen onderwerp van inspraak te zijn. Het voorontwerp-wijzigingsplan heeft gedurende de periode 23 juni 2005 tot en met 20 juli 2005 in het kader van inspraak ter visie gelegen. Er is 1 inspraakreactie ingediend. Burgemeester en wethouders hebben op 13 september 2005 een standpunt ingenomen. De raadscommissie Stadsontwikkeling heeft op 1 november 2005 genoemd standpunt van burgemeester en wethouders geaccordeerd op basis waarvan er een ontwerp-wijzigingsplan ter visie kan worden gelegd. Het evaluatierapport is bij het bestemmingsplan gevoegd.

5.1.2     ZIENSWIJZEN

Het ontwerp-wijzigingsplan is overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 van het bestemmingsplan “Maasticht-West” gedurende de periode 10 november 2005 tot en met 7 december 2005 ter gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn 2 schriftelijke zienswijzen omtrent de wijziging ingediend. Voor de beantwoording wordt verwezen naar het besluit van Burgemeester en Wethouders van 4 april 2006. Dit besluit is in het wijzigingsplan bijgevoegd.

 

5.2        ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Het onderhavige bouwvoornemen is een initiatief van de Woningstichting Woonpunt. Het project zal binnen een sluitende economische exploitatie gerealiseerd worden. De maatregelen die in de sfeer van de openbare ruimte in het plan mogelijk worden gemaakt, zullen vanuit een integrale economische benadering vanuit het Raamplan Openbare Ruimte worden bekostigd.

1          Inspraakevaluatierapport

2          Besluit Gedeputeerde Staten van Limburg, d.d.         7 november 2005, inzake verzoek om vaststelling hogere waarde Wet geluidhinder

3          Akoestisch onderzoek AFL, mei 2005, 2004106-1

4          Akoestisch onderzoek AFL, mei 2005, 200511-1

5          Wateradvies Waterschap Roer en Overmaas