1 Inleiding 1
3 Karakteristiek en ontwikkelingsperspectief 13
3.1 Ligging en begrenzing van het plangebied 9
3.2 Historische karakteristiek en perspectief 9
3.3 Ruimtelijke karakteristiek en perspectief 9
3.4 Functionele karakteristiek en perspectief 10
4.1 Archeologische aspecten 14
5.2 Beschrijving van de bestemmingen 17
6 Economische uitvoerbaarheid 31
6.1 Economische uitvoerbaarheid 20
7.2 Advies Provinciale commissie voor gemeentelijke plannen (PCGP) 22
Bijlagen:
Bijlage 1: Evaluatierapport
Bijlage 2: Advies Provinciale commissie voor gemeentelijke plannen (PCGP) en het raadsbesluit
In de gemeentelijke meerjarenprogramma’s ruimtelijke ordening wordt jaarlijks een planning opgenomen voor de actualisering van verouderde vigerende bestemmingsplannen.
Beoogd wordt om op redelijke termijn voor de gehele gemeente tot een (zoveel mogelijk) uniforme juridische regeling te komen. Dit heeft niet alleen het voordeel van een zo groot mogelijke rechtsgelijkheid voor de burgers, maar ook van uniforme toetsbaarheid van initiatieven.
Daarbij wordt in het algemeen uitgegaan van de methodiek van het globale eindplan, met als voordelen dat een grote mate van flexibiliteit gepaard blijft gaan met een voldoende mate van rechtszekerheid.
Thans is de beurt aan het gebied Binnenstad-West.
Het bestemmingsplan zal (geheel of gedeeltelijk) in de plaats treden van de volgende plannen:
- Boschstraat-Oost;
- Boschstraat-West;
- 4e wijziging Boschstraat-West;
- 5e wijziging Boschstraat-West;
- Statenkwartier;
- Kommelkwartier;
- 1e wijziging Kommelkwartier;
- 2e wijziging Kommelkwartier;
- 3e wijziging Kommelkwartier.
Voor de thematische en programmatische aansturing van het op te stellen bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van diverse beleidsdocumenten die in het (merendeels recente) verleden zijn vastgesteld. Voorts wordt gebruik gemaakt van diverse ambtelijke documenten, die in de voorbereiding op het opstellen van dit bestemmingsplan zijn vervaardigd.
Het plangebied is gelegen op de
linkeroever van de Maas, en vormt de schil aan de noord- en westzijde van het
centrum.
Het plangebied grenst aan de volgende bestemmingsplannen:
- Centrum Binnenstad;
- Centrum Binnenstad, herz. 1995;
- Maasmolendijk;
- U.i.h. Maastricht;
- Maastricht-West;
- Maastricht-West, herz. 1995;
- Maas en Jeker.
Het vertrekpunt voor het bestemmingsplan ligt uiteraard in het beleid dat voor de gemeente als geheel, mede ook op basis van rijks- en provinciaal beleid, is geformuleerd.
In hoofdstuk 2 wordt het planologische beleidskader samengevat, waarbij zoveel mogelijk de aandacht specifiek op het onderhavige stadsdeel/plan-gebied wordt gericht.
In hoofdstuk 3 wordt vanuit de verschillende kenmerken van het gebied een ontwikkelingsperspectief gegeven.
Hoofdstuk 4 gaat in op de randvoorwaarden die hierbij een rol spelen.
De, met name juridische, planopzet vormt het onderwerp van hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 6 behandeld de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 behandeld het overleg.
In hoofdstuk 8 tenslotte wordt ingegaan op de handhaving.
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting
van de gemeentelijke beleidskaders gegeven, waarin de belangrijkste beleidsuitgangspunten
c.q. richtinggeven-de uitgangspunten voor het opstellen van het bestemmingsplan
Binnenstad-West zijn opgenomen.
Ook wordt kort ingegaan op het provinciale beleid zoals dat is geformuleerd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), en dan met name voor zover het betrekking heeft op het plangebied.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (29 juni 2001)
Het provinciale beleid van de provincie Limburg is vastgelegd in het POL, zoals dat door Provinciale Staten is vastgesteld op 29 juni 2001. Het POL is te beschouwen als een streekplan, een milieubeleidsplan, een waterhuishoudingsplan en een verkeers- en vervoersplan. Tevens bevat het POL de fysieke omgevingselementen van het economisch en welzijnsbeleid.
Kortheidshalve wordt concreet aangegeven wat het POL beschrijft voor het plangebied van dit bestemmingsplan.
Op Kaart 3, kaart Zuid, is het plangebied aangeduid als stedelijk centrumgebied. In hoofdstuk 3 is het algemene perspectief voor stedelijke centrumgebieden beschreven. In het algemeen is het doel voor deze gebieden, het waarborgen van de vitaliteit en dynamiek. Dit dient vorm gegeven te worden door het zorgvuldig omgaan met de uitplaatsing van functies, het bewaken van de bereikbaarheid, het reguleren van de concurrentie, het inzetten van GSB en ISV en het benoemen van sleutelprojecten in stedelijke centra als majeure projecten.
In hoofdstuk 8.3 is dit geconcretiseerd voor de stadsregio Zuidelijk Maasdal. De opgaven die in dat verband in paragraaf 8.3.3. zijn beschreven en die directe raakvlakken hebben met het plangebied zijn:
- ontwikkeling van de kennis- en dienstensector;
- versterking van Maastricht als cultuur-, koop- en congrescentrum;
- blijvende aandacht voor een compacte stad in een hoogwaardige regio;
- Herstructurering, intensivering en revitalisering.
Structuurplan Maastricht 2005 (1999)
Nu de Structuurvisie 1990-2000 reeds ver in uitvoering is, is het beleid voor de periode daarna geformuleerd. Het jaar 2005 is als formele einddatum genomen, maar er wordt ook een doorkijk naar ca. 2025 gemaakt. Beslissingen op korte termijn moeten immers ook in de ontwikkelingen op de lange termijn passen.
Het structuurplan beoogt antwoord te geven op opgaven op het vlak van wonen, werken, detailhandel, milieu en mobiliteit, natuur en landschap, toerisme en maatschappelijke en sociale voorzieningen. (Op de voor het onderhavige bestemmingsplan relevante onderdelen zal in het vervolg nader worden ingegaan.)
De lijn vanuit de Structuurvisie 1990-2000, die succesvol was, wordt in feite doorgetrokken. Voor Maastricht blijft zowel de positie van de stad in de regio van belang als het werken aan de kwaliteit van de stad en de buurten. Daarbij staan behoud en versterking van de identiteit voorop.
Een veelheid aan ruimtevragende functies moet een plaats krijgen in of bij de stad. Voor een groot deel van de functies (centrale voorzieningen, intensieve werkgelegenheid, binnenstedelijk wonen) is ruimte te creëren binnen het centrale deel van het stedelijk gebied. Dit gebied wordt globaal begrensd door de Noorderbrug, het gebied Annadal/Brusselsepoort, de J.F. Kennedybrug en het gebied rond de A2-traverse.
De ontwikkeling van de hoekpunten van dit gebied (met name de Geusselt, het Europaplein en de Noordwest-Entree) zijn van groot belang in het planconcept. De ombouw van de A2 is een belangrijke voorwaarde daarbij.
Tevens is van belang het versterken van de interne relaties in dit gebied en het verbeteren van de bereikbaarheid van de belangrijkste knooppunten. De problematiek van het Maaskruisend verkeer zal aandacht krijgen en het openbaar vervoersysteem wordt uitgebouwd met lightrail en een betere benadering van het station.
Een en ander versterkt de ruimtelijke opbouw van de stad, genereert draagvlak voor een kwaliteitssprong in het openbaar vervoer en schept de mogelijkheden om zorgvuldig om te gaan met de stadsranden en het landschap. De grenzen voor nieuwe mogelijkheden voor woningbouw zijn echter in zicht.
De plannen zijn vertaald in zestien concrete actiepunten.
Voor het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Binnenstad-West, dat geheel is gelegen in het aangeduide centrale deel van het stedelijk gebied, worden de specifiek relevante aandachts- en actiepunten samengevat.
Uit de Evaluatie komt het volgende naar voren:
- De planvorming voor de linker Maasoever loopt parallel aan de ontwikkeling van het project Markt-Maas.
- Voor de Binnenstad (en Wyck) zijn de meeste acties ten aanzien van de versterking van de woonfunctie, het horecabeleid, bereikbaarheids- en parkeerbeleid geslaagd te noemen. Het project Markt-Maas en de herinrichting van de openbare ruimte van het kernwinkelapparaat zijn in voorbereiding.
- De planvorming voor de Noordwest-Entree is in 1997 gestart.
- De ontwikkeling op het gebied van de mobiliteit noopt op enkele onderdelen tot aanscherping van het beleid. De maatregelen voortkomend uit het Raamplan Mobiliteitsbeheersing zijn niet voldoende. In onderzoek zijn daarom zaken als Park and Ride, lightrail en het Maaskruisend verkeer.
Onder De opgave wordt onderscheid gemaakt in programmatische en ruimtelijke opgaven.
- De taakstelling op het gebied van de werkgelegenheid is vertaald naar een behoefte aan (bedrijfsterreinen en) kantoren. In de periode 1995-2004 betreft het 100.000 à 150.000 m² bvo, en in de periode 2005-2025 nog eens 300.000 à 350.000 m² bvo. Deze behoefte kan binnen de stad worden gerealiseerd.
- Ten aanzien van de detailhandel is een aantal uitdrukkelijke programmatische opgaven aan de orde. In het kernwinkelapparaat wordt gestreefd naar een geleidelijke uitbreiding met 15.000 à 25.000 m² vvo. Een belangrijk deel hiervan (ca. 12.000 m² vvo) ligt in het Markt-Maas-project. De detailhandelsstructuur is overigens nog in discussie. (Zie Gemeentelijke discussienota Detailhandel, voorjaar 1999)
- Verbetering, uitbouw en intensivering van de kwaliteit en de functie van de binnenstad als kwalitatief hoogwaardig centrum voor stad en regio, met een gemêleerd aanbod aan werkruimten, voorzieningen en woningen.
- Gericht beleid op het gebied van cultuur, monumentenzorg en archeologie ter verdere verrijking van de stad en de presentatie van haar verleden.
In het hoofdstuk De actiepunten wordt de basis gelegd om Maastricht verder te ontwikkelen als een vitale, dynamische en duurzame stad.
- Het project van de Noordwest-Entree (actiepunt 3) is een speerpunt in de stadsontwikkeling, het belangrijkste werkgelegenheidsherstructurerings-gebied van de komende jaren, met een combinatie van wonen, werken en bijzondere functies in een hoge kwaliteit. Aandacht moet gegeven worden aan de relaties van deze functies met de binnenstad en de verkeersstructuur in dit deel van de stad.
- Bij de binnenstad (actiepunt 7) komen naar voren de plannen tot herinrichting van de openbare ruimte in het kernwinkelgebied, alsmede het vergroten van het hart van de binnenstad door het realiseren van het Markt-Maas-project. Ook het verleggen van de centrale as voor het openbaar vervoer is van belang voor de kwaliteit. Met de realisatie van nieuwe parkeergarages kan het parkeren in de openbare ruimte teruggebracht worden, ten gunste van verbetering van de inrichting en het verblijfskarakter.
Het al decennia bestaande beleid om de woonfunctie te versterken wordt doorgezet, niet alleen door het bouwen van woningen, maar ook door het aantrekkelijk houden van de binnenstad als woonmilieu.
- Ook voor de Maas en oevers (actiepunt 8) wordt het in gang gezette beleid doorgezet.
Raamplan Openbare Ruimte Binnenstad Terug naar inhoudsopgave
Dit plan geeft een visie op het ontwerp, gebruik, onderhoud en beheer van de openbare (buiten-)ruimte van de binnenstad. De binnenstad wordt hierbij beschouwd als een samenhangend geheel, waarin de verschillende functies, ruimtes en deelbelangen niet los van elkaar gezien kunnen worden. In zo’n benadering worden bestrating, verlichting, straatmeubilair, beplanting en kunst op elkaar, op de plek en op het gebruik afgestemd.
In het plan is een analyse van diverse ‘lagen’ van de binnenstad opgenomen, en wordt een ruimtelijk concept ontwikkeld.
Vanuit thema’s die aan de verschillende ruimtetypen binnen het concept worden toegekend, wordt richting gegeven aan het ontwerp.
Het bomenbeeld in de hoofdstructuur van openbare ruimten is beeldbepalend voor het stadsbeeld en dient dan ook zorgvuldig beheerd te worden, en indien nodig, verder versterkt. Continuïteit en duurzaamheid zijn daarbij sleutelbegrippen. In de nota wordt ook aan een aantal locaties die in het plangebied zijn gelegen, aandacht besteed. Bij de ‘invalswegen en historische routes’ gaat het om de Boschstraat en de Tongerseweg/straat, bij de ‘singels’ om de Statensingel en de Hertogsingel. Aandacht wordt gevraagd voor ‘maatwerk’ met betrekking tot bomen op diverse bijzondere plekken in de openbare ruimte. Gepleit wordt voor het semi-openbaar maken van grote binnenterreinen, met name de voormalige kloostertuinen.
Nota
Wonen boven winkels (1986)
De vermindering van de woonfunctie in
de binnenstad ten koste van meer centrumgerichte functies heeft geleid tot
bezorgdheid bij het stadsbestuur. Om deze reden heeft een onderzoek
plaatsgevonden om na te gaan welke mogelijkheden er aanwezig zijn om het tij te
keren. Wonen boven winkels wordt om verschillende redenen van belang geacht.
-
vergroting van de sociale controle en leefbaarheid van
winkelstraten buiten de openingstijden;
-
vergroting van de multifunctionaliteit;
-
tegemoetkoming van de woningbehoefte in de binnenstad;
tegengaan van verval van vaak monumentale panden.
Met betrekking tot de problematiek is
met name het handhaven en voor zover mogelijk het creëren van een zelfstandige
ingang van de woning en het scheiden van woning en bedrijfsruimte van belang.
Het bestemmingsplan zal in principe de
woonfunctie op de verdiepingen in het plangebied in juridische zin moeten
beschermen en versterken.
Raamplan
Mobiliteitsbeheersing (1992)
Het raamplan Mobiliteitsbeheersing
heeft in een aantal beslispunten aangegeven welke maatregelen op
mobiliteitsgebied noodzakelijk zijn om zorg te dragen voor de bereikbaarheid en
leefbaarheid van de stad.
Belangrijke algemene doelstellingen
daarbij zijn:
-
bevordering van milieuvriendelijke vervoerswijzen als het
openbaar vervoer en het langzaam verkeer;
-
beheersing en geleiding van het autoverkeer;
-
bereikbaarheid van de binnenstad handhaven;
-
wonen en werken concentreren bij knooppunten van openbaar
vervoer-, terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers.
Het Raamplan Mobiliteitsbeheersing is
nader uitgewerkt in deelplannen.
Locatiebeleid
in Maastricht (1996)
Het locatiebeleid is een belangrijk
instrument om invloed uit te oefenen op de mobiliteit. Twee zaken staan
centraal:
-
bevorderen van arbeidsintensieve werkgelegenheid en bezoekaantrekkende
functies op met openbaar vervoer goed bereikbare locaties;
-
maximeren van parkeerplaatsen bij diverse functies teneinde
autogebruik zoveel mogelijk te beperken.
De nota bevat een kaart waarop de
A-locaties, B-locaties en overige locaties zijn aangegeven.
-
A-locaties zijn goed bereikbaar per openbaar vervoer op
regionaal, stadsgewestelijk en lokaal niveau. De bereikbaarheid per auto is van
ondergeschikt belang, er is sprake van een stringent parkeerbeleid en er zijn
goede voorwaarden voor het gebruik van de fiets.
-
B-locaties hebben een goede openbaar vervoer bereikbaarheid
op regionaal, stadsgewestelijk en lokaal niveau. De bereikbaarheid per auto is
redelijk en er is een beperking van parkeerfaciliteiten.
Er wordt een stelsel van parkeernormen
gehanteerd, met voor werkgelegenheid aangescherpte normen voor A- en
B-locaties.
In bestemmingsplannen worden de
werkgelegenheidslocaties als A-, B- of C-locatie gekenmerkt.
Het gehele plangebied is als B-locatie
aangeduid, het aangrenzende city-gebied als A-locatie.
Voor het plangebied betekent dit het
volgende:
-
In de toekomst zijn er geen vrije parkeerplaatsen meer;
slechts parkeervoorzieningen voor bezoekers (betaald parkeren) en voor bewoners
en belanghebbenden.
-
Aangescherpte parkeernormen voor een aantal functies, vooral
werkgelegenheid.
In deze nota worden de gekozen principes verder uitgewerkt voor de binnenstad. Zo is ook een stelsel van parkeerroutes ter ontsluiting van de belangrijkste parkeerconcentraties opgesteld, en is voor een aantal straten een ‘maatwerk’-oplossing bedacht.
Voor het plangebied is het volgende van belang.
Aan de Parkeerroute-West, die gevormd wordt door de Maasboulevard, liggen in of in de omgeving van het plangebied de garages Boschstraat en Gubbelstraat en de terreinen Wilhelminakade en Markt.
De parkeergarage Vrijthof, die niet aan deze route ligt, is daarbij ook van belang.
In of grenzend aan het plangebied liggen verschillende aanloopstraten waarvoor ‘maatwerk’ is bedacht:
-
Boschstraat – Achter de Barakken –
Maagdendries
Deze route wordt onderdeel van de nieuwe centrale OV-as en moet met het oog hierop heringericht worden, met de volgende uitgangspunten. Voor Achter de Barakken (en Maagdendries) betekent dit (zo nodig en mogelijk) realisatie van een vrij busbaan en fietsvoorzieningen. De parkeervoorzieningen worden aan een zijde gehandhaafd, bedoeld voor bezoekersparkeren. Voor de Boschstraat wordt daarbij beperkt autoverkeer en parkeren bestudeerd.
-
Brusselsestraat – Grote Gracht
Deze route fungeert thans als onderdeel van de centrale OV-as. Zodra deze functie vervalt zal de route een ontsluitingsfunctie voor de binnenstad blijven vervullen. Daarbij wordt gedacht aan tweerichtingen-fietsverkeer, en (waar mogelijk) aan parkeren aan één zijde, bedoeld voor bezoekersparkeren.
-
Tongersestraat – Bouillonstraat – Papenstraat
Ook hier speelt de wens voor verbetering van de mogelijkheden voor de fietser. Dit leidt tot éénzijdig parkeren, met name voor bezoekers.
Openbaar Vervoer op weg tussen wens en werkelijkheid (1997)
Het Openbaar Vervoersplan richt zich behalve op de bestuurlijke en beleidsmatige aspecten vooral op het aspect ‘infrastructuur’, met name op de korte termijn.
Zo bevat het plan de realisatie van een OV-as, waarbij op een groot aantal plaatsen doorstromingsmaatregelen voor de bussen worden getroffen.
In het plangebied zal zich dit met name laten merken. De centrale OV-as die nu van de Markt via de Grote Gracht en Brusselsestraat naar het Koningin Emmaplein loopt, moet een andere route krijgen, namelijk via Boschstraat, Achter de Barakken, Maagdendries, Frontensingel en Statensingel.
Deze wijziging vraagt uiteraard een aantal aanpassingen in de openbare ruimte. Voor de halte op de Markt/Boschstraat wordt nog een oplossing gezocht. Bij Achter de Barakken wordt een vrije busbaan overwogen. Op de singels tussen Maagdendries en Koningin Emmaplein rijdt de bus over een eigen baan
Ontwikkelingen als light-rail enz. zijn nog in studie.
In het fietsverkeersplan zijn beleid en maatregelen ter bevordering van het fietsverkeer uitgewerkt.
In het plan is een stedelijk hoofdnet aangegeven waarvan de volgende, in het plangebied gelegen of aangrenzende, routes een onderdeel vormen: Markt, Boschstraat, Achter de Barakken, Maasboulevard, Grote Gracht–Brusselsestraat, Capucijnenstraat, Keizer Karelplein- Oude Tweebergen-poort- Kommel- Calvariestraat, en Papenstraat-Bouillonstraat-Tongerse-straat/weg.
Tot het aanvullend net behoort in het plangebied het Sint Servaasklooster.
Het plan vraagt ook aandacht voor de befietsbaarheid van de bestrating, voor de veiligheid van de fietser en voor voldoende en goed gesitueerde, bewaakte en onbewaakte fietsstalvoorzieningen.
Nota
Maastricht internationaal koopcentrum 1995
Deze nota heeft met name betrekking op
het kernwinkelgebied waarvan uitlopers tot in het plangebied reiken. In de nota
wordt voorgesteld het kemwinkelgebied zowel in de breedte als in de diepte uit
te breiden. Uitbreiding dient voornamelijk plaats te vinden in de
detailhandelsector in niet-dagelijkse artikelen. In de nota wordt daarnaast
voorgesteld een verkeers- en vervoersbeleid voor de binnenstad te formuleren in
het kader van het raamplan mobiliteitsbeheersing.
De positie van het Maastrichtse kernwinkelgebied is sterk. Er zijn ruim voldoende marktmogelijkheden voor onder meer de toevoeging van het Markt-Maas-project. Wel dient er oog te zijn voor een goede fasering (eventuele herontwikkeling Entre Deux en V&D). Er wordt aandacht gevraagd voor een mogelijk surplus aan ‘centrumsupermarkten. Gewaakt moet worden voor een mogelijke verslapping van de aandacht voor andere deelgebieden in de binnenstad. Daarbij is regelmatige evaluatie nodig.
Dit document geldt als leidraad voor het gemeentelijk detailhandelsbeleid tot 2003, waarna periodiek herijking zal plaatsvinden. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van de eerdere onderzoeken op dit terrein.
Maastricht kent een traditionele fijnmazige distributiestructuur, waarvan het kernwinkelapparaat met de aanloopstraten het hart vormt.
Het Maastrichtse kernwinkelapparaat (excl. Wyck) omvat ca. 65.000 m² vvo.
Dat is relatief klein, zeker gezien de regionale en toeristische betekenis.
Het brandpunt van de compacte binnenstad ligt in de Grote Staat, waaraan alle trekkers gelegen zijn.
In Wyck is daarnaast nog ca. 5.000 m² vvo aanwezig. De krapte op de markt heeft een aantal detaillisten doen uitwijken naar Wyck, en met name naar de Rechtstraat.
Het gemeentelijk beleid is als volgt samen te vatten.
Het kernwinkelgebied heeft een grote aantrekkingskracht voor inwoners, regiobewoners en toeristen. Voor het vasthouden en versterken van deze positie moet steeds aandacht besteed worden aan bereikbaarheid en parkeren, herinrichting van de openbare ruimte, winkelaanbod, gezelligheid en sfeer, veiligheid enz. Al deze aspecten komen tot uiting in het, in 1998 getekende, convenant ‘Integrale Aanpak Kernwinkelgebied Maastricht’.
Het actieplan omvat de volgende punten:
- realisatie van Markt-Maasproject, met als trekker een warenhuis met (inter)nationale allure;
- stimuleren van eventuele andere toekomstige uitbreidingsmogelijkheden in of aan de rand van het kernwinkelgebied;
- uitvoering van convenant ‘Integrale Aanpak Kernwinkelgebied Maastricht’;
- volledige steun aan het beleid ten aanzien van onder meer welstand, reclame, rolluiken en uitstallingen in het kernwinkelgebied.
Horecanota
Maastricht 1997-2005 (1996)
In de Horecanota Maastricht 1997-2005
wordt getracht een beleidsmatig evenwicht te vinden tussen de aantrekkelijkheid
en leefbaarheid van de binnenstad. De nota geeft een gebiedsgerichte visie,
waarbij ruimtelijke ordenings-, milieu-, economische- en openbare orde-aspecten
aan de orde komen. In het kader van onderhevig plan zijn met name de
ruimtelijke ordeningsaspecten en de ruimtelijke implicaties van de overige
aspecten van belang.
De Horecanota maakt in de binnenstad
een onderscheid tussen het kernwinkelgebied, concentratiegebieden,
consolidatiegebieden, consolidatie-plus-gebieden, ontwikkelingsgebieden en
deconcentratiegebieden (overig gebied). Daarnaast is er beleid ontwikkeld voor
de buitenwijken.
In het kernwinkelgebied is het
beleid is erop gericht de horeca met een winkelondersteunende functie te
versterken.
Binnen de concentratiegebieden (Markt,
Vrijthof, Kesselkade/Cörversplein) wordt er naar gestreefd, binnen bepaalde
grenzen, is een aantrekkelijk en evenwichtig aanbod van dag-, avond- en
nachthoreca mogelijk te maken.
In de consolidatiegebieden is
het beleid gericht op instandhouding van de totale omvang van de horeca, in
combinatie met een verdere kwaliteitsverbetering.
In de consolidatie-plus-gebieden,
gebieden met een qua horeca bovenstedelijke functie, is het beleid erop gericht
deze functie beperkt verder te ontwikkelen.
Het betreft hier beperkte mogelijkheden
tot nieuwvestiging in de restaurantsfeer, in combinatie met
uitbreidingsmogelijkheden naar de eerste verdieping voor een, op de begane
grond gevestigd, restaurant, zaalaccommodatie, vergaderruimte of daarmee
vergelijkbare niet overlast veroorzakende functie.
In de ontwikkelingsgebieden
wordt ruimte geboden aan horeca, die een bijdrage levert aan het
multifunctionele karakter van de binnenstad en de geschetste
horecahoofdstructuur).
In de deconcentratiegebieden
wordt er naar gestreefd op langere termijn de horecafuncties iets in omvang te
laten afnemen. In de buitenwijken wordt een consolidatiebeleid gevoerd, waarbij
een beperkte uitbreiding van de bestaande vestigingen mogelijk is. De lokale
verzorgingsfunctie staat in de buitenwijken centraal.
De horeca concentreert zich
voornamelijk aan of in de directe omgeving van de drie grote pleinen Markt,
Vrijthof en O.L. Vrouweplein en aan de assen Helmstraat-Dominicanerplein en
Platielstraat-St. Amorsplein-Achter het Vleeshuis. Daarnaast zijn er
concentraties aan de Hoenderstraat, Mada-straat en Kesselskade-Maastrichter
Brugstraat.
De gemeente ziet de horeca als een
essentieel onderdeel van de verschillende functies en activiteiten, die zich
met name in de binnenstad afspelen. De aanwezigheid van een grote
verscheidenheid aan horecafuncties betekent dat de binnenstad een grote
aantrekkingskracht heeft voor horecabezoekers uit Maastricht en de wijde
omgeving (regionale horecafunctie).
Daarom stelt de gemeente zich in
beginsel positief op tegenover de horeca in de binnenstad, vooral omdat de
toeristisch-recreatieve functie van de binnenstad mede wordt gediend door de
aanwezigheid van een veelzijdige en goed functionerende horeca, mits gesitueerd
op de juiste locaties. Onder zekere voorwaarden wordt de horeca gezien als een
positieve ondersteuning van het stedelijk leven. Deze positieve opstelling
houdt echter niet in, dat er onbeperkte ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor de
horeca in de binnenstad.
De ruimte die in de binnenstad aan de
verschillende horeca-activiteiten kan worden geboden is afhankelijk van de
overige functies en activiteiten die in de binnenstad plaats vinden. Dit is in
het bijzonder van belang, nu het gemeentelijk beleid er tevens op is gericht
het wonen op de verdiepingen in de binnenstad te bevorderen. Het horecabeleid
dient dan ook tevens een bijdrage te leveren aan het streven om ook in de
binnenstad een zo optimaal mogelijk woon- en leefklimaat te bewerkstelligen.
Om het gewenste evenwicht tot stand te
brengen kiest de gemeente primair voor een beleidsmatige differentiatie naar
branches en gebieden.
Zo is duidelijk dat hotels en
restaurants ondanks hun publieksaantrekkende werking nauwelijks bijdragen aan
milieu- overlast of verstoring van het woon- en leefklimaat en de openbare
orde. Cafés, coffeeshops e.d. doen dit door o.a. de latere openingstijden en de
aard van het publiek vaak wel. Fast-foodvestigingen dragen door
wegwerpverpakkingen en consumptie op straat vaak bij aan de straatvervuiling.
Door verschillende vormen van horeca in
verschillende gebieden al dan niet toe te laten, kan maatwerk worden geleverd
ten faveure van de binnenstad als geheel. Zo zorgt een compacte structuur van
horecaconcentratie-gebieden, enerzijds voor een vergroting van de toeristisch-recreatieve
her-kenbaarheid en daarmee aantrekkingskracht van de binnenstad en anderzijds
voor een verkleining van de kans op overlast doordat uitwaaiering van het
uitgaansleven wordt voorkomen.
Tegen deze achtergrond is de Horecanota
opgesteld en zal de gemeente Maastricht een horecavestigingsbeleid voeren,
waarbij er een differentiatie plaatsvindt van de mogelijkheden van de
horecafuncties in eerdergenoemde zones.
In het plangebied komen als zones voor
het ‘concentratiegebied’, het ‘consolidatiegebied’ en het
‘deconcentratiegebied’. Verder zijn er in het plangebied enkele gedeelten als
‘ontwikkelingsgebied’ opgenomen.
Tot het ‘concentratiegebied’ behoren de
Markt (noordzijde) met de kop van de Boschstraat en een stukje van de Kleine
Gracht, en het Vrijthof (westzijde).
Het ‘ontwikkelingsgebied’ omvat het
Kruisherencomplex, waar een initiatief is om een hotel te vestigen. Daarbij
wordt ruimte geboden voor de vestiging van nieuwe horeca. Ook aan de west en
zuidzijde van het Bassin worden mogelijkheden voor horeca geschapen,
gerelateerd aan de ontwikkeling van het Bassin tot passantenhaven.
De multifunctionele gedeelten van de
aanloopstraten, die naar het centrum leiden vallen onder de noemer
‘consolidatiegebied’. In het plangebied zijn dit Boschstraat, Grote Gracht,
Brusselsestraat, Kommel, en Tongersestraat.
De naam consolidatiegebied is zo
gekozen omdat het gemeentelijk beleid hier gericht is op het instandhouden van
de totale omvang van de horeca met een verdere kwaliteitsverbetering. Dit wil
de gemeente bereiken door aan bestaande horecagelegenheden de mogelijkheid te
bieden voor beperkte uitbreiding op de begane grond (via vrijstelling
toegestaan), en omzetting naar restaurant en winkelgebonden horeca
(rechtstreeks toegestaan).
Het binnenstedelijk gebied buiten de
(horeca)hoofdstructuur vervult in veel mindere mate een (potentiële) functie
voor multifunctionele centrumdoeleinden. Het gemeentelijke beleid dat in dit
‘deconcentratiegebied’ geldt, is erop gericht om de daarbinnen gelegen
horecafuncties op de lange termijn enigszins in omvang te laten afnemen.
In het bestemmingsplan is nadrukkelijk
een koppeling aangebracht met de systematiek en de operationalisatie uit de
Horecanota Maastricht 1997-2005.
Zolang het plan nog geen rechtskracht
heeft, worden ongewenste ontwikkelingen tegengegaan door de Horecanota mede als
toetsingskader te hanteren bij het al dan niet verlenen van ontheffingen op
grond van de vigerende Leefmilieuverordening.
Thans is als aanvulling op het horecabeleid
ook een ‘terrassen’beleid in ontwikkeling.
Evaluatienota
coffeeshopbeleid Terug naar inhoudsopgave
De raad van de gemeente Maastricht heeft het coffeeshopbeleid begin 2001 geëvalueerd. Hierbij is geëvalueerd in hoeverre de op de handel in softdrugs van toepassing zijnde doelstellingen van het integrale drugsbeleid, zoals dat in 1993 is vastgesteld, zijn bereikt.
Een van de aspecten die uit de
evaluatie naar voren kwam was de constatering dat er sprake is geweest van een
explosieve groei van het aantal
smart-, head- en growshops (shops) in Maastricht.
Concreet is besloten om het aantal shops te maximeren via de bestemmingsplannen en de Leefmilieuverordening. Door middel van een uitsterfbeleid wordt voorgesteld om het aantal te verminderen indien een bestaande shop de functie beëindigd. Voorzover mogelijk is dit beleid in dit bestemmingsplan vertaald, in paragraaf 3.4 wordt hierop verder ingegaan.
Nota seksinrichtingenbeleid
Sinds 1 oktober 2000 is het bordeelverbod opgeheven. Dit betekent dat het exploiteren van prostitutie op vrijwillige basis niet meer strafbaar is. Het beleid inzake het reguleren van prostitutie is een zaak van gemeentelijke autonomie. Het te voeren beleid heeft deels ruimtelijke componenten, die vertaald kunnen worden in bestemmingsplannen. Voor het overige dient het beleid te worden gevoerd onder andere via de Algemene Plaatselijke Verordening.
De raad van de gemeente Maastricht heeft 5 september 2000 een nota seksinrichtingenbeleid vastgesteld. In die nota is het beleid geformuleerd voor het gehele grondgebied van Maastricht. Voor dit bestemmingsplan is met name van belang hetgeen in de nota is gesteld over het aantal inrichtingen. Het volgende schema is een deel van tabel uit genoemde nota:
Type inrichting |
Huidig aantal |
Toekomstig aantal |
Prostitutiebedrijven |
3 |
Maximaal 5 |
Raamprostitutie |
0 |
Verbod |
Straatprostitutie |
2 aangewezen locaties, die echter niet gebruikt worden |
Verbod |
Parenclubs |
0 |
0 |
Escortbedrijven |
3 |
Geen maximum |
Sekswinkel |
1 |
|
Sekswinkels in combinatie met bioscoop, automatenhal, theater |
7 |
Maximaal 7 |
Seksvideotheek |
2 |
Vooralsnog geen maximum |
Voorstellingen van porno-erotische aard in horecainrichtingen |
0 |
3 |
In het voorliggende bestemmingsplan is het beleid vertaald. Concreet betekent dit dat begripsomschrijvingen zijn opgenomen voor seks- en of pornobedrijven en straatprostitutie. In de voorschriften is vervolgens een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen om vrijstelling te kunnen verlenen voor dergelijke activiteiten, mits dit in overeenstemming is met het door de raad vastgestelde beleid. Op deze wijze kan altijd een nadere afweging en toetsing plaatsvinden.
In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen zoals die uit de hiervoor geformuleerde beleidsstukken naar voren komen, gekoppeld aan de karakteristiek van het gebied.
Het plangebied is gelegen op de linkeroever van de Maas, tussen de Maas, als een schil ten noorden en ten westen rond het centrum, met als buitengrens de singels. In het gebied kunnen de volgende delen onderscheiden worden: Boschstraat-Oost, Boschstraat-West, Statenkwartier en Kommelkwartier.
Het gebied wordt begrensd door de Maas en de Maasboulevard, Boschstraat, Achter de Barakken, Apostelengang, Capucijnerstraat, Statensingel, Hertogsingel, Tongerseweg/straat, Bouillonstraat, Papenstraat, Vrijthof, Statenstraat, Grote Gracht, Markt en Kleine Gracht.
In het bestemmingsplangebied hebben
zich in de loop van een lange tijdgrote ontwikkelingen voorgedaan. Deze worden
hier achtereenvolgens besproken.
Het gebied wordt gekarakteriseerd door
een radiale hoofdstructuur, ontstaan door de vroege bebouwing langs de
uitvalswegen: de Tongersestraat, Brusselsestraat, Capucijnenstraat en
Boschstraat.
In de 13e eeuw lagen deze
wegen nog buiten de stadsommuring, maar nadat de tweede stadsmuur in de loop
van de 14e eeuw werd gebouwd, kwamen deze uitvalswegen in de stad te
liggen en vormen sindsdien de verbinding tussen de poorten van beide
stadsmuren.
Door de geringe economische expansie in
de late middeleeuwen, bleven de binnenterreinen tussen de uitvalswegen
onbebouwd. Langs de uitvalswegen zelf kwam aaneengesloten lintbebouwing tot
stand, waardoor de binnenterreinen niet goed bereikbaar waren. Na 1700 werden
er langs deze uitvalswegen vooral veel poorthuizen gebouwd. Veel van de grotere
onbebouwd gebleven binnenterreinen waren als kloostergebied of militair oefenterrein
in gebruik. Pas in de 19e en 20e eeuw treedt geleidelijk
een verdichting van deze binnenterreinen op.
De rooilijnen van de radiale hoofdassen
hebben hun oude natuurlijke verloop grotendeels behouden. De kavelbreedte van 6
meter is aanmerkelijk breder dan in de oude stadskern waar de gemiddelde breedte
slechts vier meter bedraagt. De hoogte van bebouwing langs de hoofdassen
varieert sterk, maar is doorgaans 3 lagen. Er komen vrijwel uitsluitend
lijstgevels voor. De meeste panden hebben zadeldaken of mansardedaken. De ramen
zijn doorgaans gevat in hardstenen segmentboogvormige omlijstingen.
In de 19e eeuw ontwikkelde
Maastricht zich in korte tijd van een geïsoleerde militaire vestingstad tot een
expansieve industriestad.
De verbinding van het Luikse
industriebekken met de Hollandse zeehavens werd in 1826 aanmerkelijk verbeterd
door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart tussen Maastricht en ‘s-Hertogenbosch.
Als overslaghaven werd Maastricht een aantrekkelijke vestigingsplaats voor
nieuwe industrieën, die hoofdzakelijk rond de binnenhaven van het Bassin werden
opgericht. Door de aanleg van deze haven ontwikkelde het noordelijk stadsdeel
zich tot een van de eerste grotere industriegebieden in Nederland.
In 1834 sticht Petrus Regout een
draadnagelfabriek, in 1836 gevolgd door een aardewerkfabriek aan de Boschstraat
ten oosten van het Bassin, de latere Sphinx-fabriek, en daarna in 1846 een
gasfabriek. Ten noorden van het Bassin wordt in 1850 de latere Koninklijke
Nederlandse Papierfabriek gevestigd. In 1845 wordt het kanaal van Maastricht
naar Luik gegraven waarmee het Bassin efficiënt (en het gehele jaar door) met
het Waalse industriebekken verbonden wordt.
Pas na de opheffing van de vesting
Maastricht (1868) wordt het mogelijk om de stad buiten de omwalling uit te
breiden, en zo de hoogst noodzakelijke ruimte te bieden voor met name
industriële complexen en arbeiderswoningen. Het bouwblok tussen de Statensingel
115-145 en de Herbenusstraat nrs. 98-128 werd door de Bouwvereniging St.
Mathias in 1919 gebouwd in een traditionele stijl met gebruikmaking van lokale
bouwmaterialen, zoals Kunradersteen en mergel naast baksteen elementen.
Het gebied tussen de Markt en het
Bassin, het Boschstraatkwartier, profiteert hier nog niet van. In de
negentiende eeuw raakt het Boschstraatkwartier steeds verder in verval en wordt
een van de beruchtste achterbuurten van Nederland. In 1957 publiceert de
gemeente een brochure over de sanering van het gebied, de ontsluiting voor het
stedelijk verkeer en de versterking van de cityfunctie.
Uiteindelijk wordt er, na veel
alternatieve studies, pas in 1978 gestart met de bouw van een nieuwe woonbuurt.
Dit plan is geënt op de oorspronkelijke morfologie van de binnenstad, en heeft
een zeer hoge dichtheid van 700 woningen op 4 hectare. De woonwijk is gebouwd
op een enorme ondergrondse parkeergarage waardoor het gebied bovengronds geheel
autovrij kan zijn. In het middengebied zijn enkele woonblokken met een
bijzondere typologie ontwikkeld, waarbij op de derde verdieping een
‘woonstraat’ tussen de twee parallelle kappen is gelegd.
Door verdichting van de
binnenstedelijke ruimte is (en wordt) de kwaliteit van een aantrekkelijke woon-
en verblijfsstad, met name in de afgelopen 15 jaar, versterkt met pleinen en
parken en vernieuwende architectuur. Hiervan zijn de volgende voorbeelden te
noemen.
Tussen de Uitbeldersstraat en het
Misericordeplein werden in 1989 twee bouwblokken gerealiseerd, waarbij met
eenvoudige middelen een bijzondere architectuur is ontstaan. Het pleintje wordt
beëindigd door een hoge achtergevel. Deze openbare ruimte met baksteen en
hardstenen patronen opnieuw ingedeeld en er is een podium voor de gevel
geplaatst.
Achter de panden Capucijnenstraat 32-38
ligt het stadsvernieuwingsproject Charles Voscour, dat in 1993 werd gebouwd. Het
project is op een sterk geaccidenteerd terrein gerealiseerd en omvat een complex
programma van eisen op dit moeilijke binnenterrein.
De toelichting bij het Beschermd Stadsgezicht geeft een uitvoerige beschrijving van de stedenbouwkundige structuren en de historische ontwikkeling van een groot gedeelte van het gebied. De aan de singels grenzende randen van het gebied zijn opgenomen in het ‘voorstel uitbreiding begrenzing via monumenten-selectie-project’.
Uit het voorgaande blijkt dat ontwikkelingen in het verleden hebben plaatsgevonden sterk bepalend zijn geweest voor de huidige ruimtelijke karakteristiek in het gebied.
Het waarderen van de zo ontstane situatie in een Beschermd Stadsgezicht geeft op zich reeds aan dat er geen wezenlijke veranderingen gewenst zijn of toelaatbaar in dit gebied. Als te beschermen waarden zijn aangegeven het historische patroon van straten en eventuele wateren in samenhang met de historische schaal van de daaraan gesitueerde bebouwing.
Doel van de aanwijzing is, de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te vormen voor een ruimtelijke ontwikkeling, die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt.
Een bijzonder element hierin is de relatie van de stadsdelen die aan weerszijden van de Maas liggen met de rivier en met elkaar.
De aan de singels grenzende randen van het gebied zijn opgenomen in het ‘voorstel uitbreiding begrenzing via monumenten-selectie-project’. De bescherming richt zich hier op rooilijnen, bebouwingsschaal en (deels) tevens bebouwingsbeeld.
Op de kaart ‘Ruimtelijke en Functionele Karakteristiek’ is (in aanvulling op de ‘Bestemmingskaart’) een aantal elementen aangegeven. Het betreft met name:
- de zones A, B en C uit het Beschermd Stadsgezicht;
- een aantal binnenterreinen, die onbebouwd moeten blijven uit het oogpunt van leefbaarheid in de binnenstad (woonkwaliteit en microklimaat) en/of beleving van de stedenbouwkundige bebouwingsstructuur en andere waardevolle, fysieke elementen;
- gebied behorende tot het ‘Voorstel uitbreiding begrenzingen via monumenten-selectie-proces’;
- de rijksmonumenten.
In het plangebied moet voor de functie ‘wonen’ globaal onderscheid worden gemaakt in twee soorten gebieden.
De ene gebiedssoort kent een zeer overwegende woonfunctie.
Het betreft typisch als zodanig bedoelde buurten, onder andere in het Boschstraatkwartier, de buitenranden bij de singels en aan de Tongerseweg alsmede de inbreidingslocaties zoals Misericordiplein, Charles Voscour en Herdenkingsplein. Ook aan de Batterijstraat en de Bogaardenstraat overheerst de woonfunctie.
De woonfunctie dient ook in de toekomst in dit gebied dominant te zijn. Het
gebied wordt daarom vrijwel volledig als ‘woongebied’ bestemd.
Een bijzonder vorm van wonen betreft die in instellingen en tehuizen, die met name in enkele binnengebieden voorkomen. Deze te handhaven vormen van wonen zijn opgenomen in een bijzondere doeleindenbestemming.
De andere gebiedssoort kenmerkt zich doordat deze van meet af aan gemêleerd van functie is geweest.
Het onttrekken van de oorspronkelijke bebouwing aan de woonfunctie zal in de afgelopen decennia zeker tot een afname van de bevolking hebben geleid, hoewel dit proces hier wat minder omvangrijk zal zijn geweest dan in het centrum van de stad.
Daar tegenover staat dat in het gebied zelf enkele betekenende woonprojecten zijn gerealiseerd op verscheidene inbreidingslocaties. Niettemin moet ook in dit gebied de woonfunctie verder worden versterkt, met name binnen herstructureringsprojecten (zoals aan de Abtstraat), altijd via stimulering van het wonen op de verdiepingen en meestal via het mogelijk maken van wonen op de begane grond. Alleen in de bestemming ‘centrum A’ is nieuwvestiging van de woonfunctie op de begane grond uitgesloten. Dit is het geval aan de Markt, de Boschstraat (tot Achter de Barakken), en de Grote Gracht.
In het Structuurplan is opgemerkt dat het voor het stimuleren van het gedifferentieerd wonen in de binnenstad ook nodig is de binnenstad als woonmilieu aantrekkelijk te houden.
Onder publiekgerichte functies worden verstaan detailhandel, dienstver-lening, publieksverzorgende ambachtelijke bedrijven, forumfuncties en kantoren met baliefunctie. Dit zijn functies die thans grotendeels geconcen-treerd zijn aan de radialen Boschstraat, Grote Gracht - Brusselsestraat en Tongersestraat - Tongerseweg.
Als uitgangspunt geldt dat de belangrijkste winkelstraten zich zo ook verder kunnen ontwikkelen, dus met de meest intensief gebruikte functies. Daarbij hoort ook een bepaalde mate van winkelondersteunende functies. Voorzien wordt immers dat er een vestigingsdruk blijft bestaan op het gebied grenzend aan de city. Zeker is dit het geval voor de Grote Gracht – Brusselsestraat, waar, na de omlegging van de OV-as, het verblijfsklimaat aanmerkelijk zal verbeteren.
In het plan zijn deze functies met name ondergebracht in de bestemmingen ‘centrum A’ en ‘centrum B’ en ‘gemengd gebied’.
Voorts wordt nog opgemerkt dat voor terrassen, standplaatsen en ambulante handel in de openbare ruimte c.q. op de openbare weg de Algemene Plaatselijke Verordening van toepassing is. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Vismarkt aan de Boschstraat.
De vestiging van smartshops en grow- en headshops is uitgesloten in dit
bestemmingsplan.
Smartshops zijn winkels waar psychotrope stoffen worden verkocht. Psychotrope
stoffen zijn middelen die een wijziging teweegbrengen in de zielstoestand en de
geestelijke functies van mensen. Deze stoffen kunnen variëren van paddestoelen,
kruidentheesoorten, hennepwijn tot herbal XTC. Koffie, ‘gewone’ thee, drop,
tabak, alcohol, wettelijk erkende geneesmiddelen e.d. vallen vanzelfsprekend
niet onder deze psychotrope stoffen.
Een headshop is een vorm van detailhandel waarbij hoofdzakelijk artikelen
die verwant zijn aan de hasjcultuur verkocht worden. Hierbij moet men denken
aan artikelen als: waterpijpen, vloeipapier, aanstekers, lectuur maar ook
cocaïnedoosjes en versnijdingmiddelen zoals cafeïne.
Een growshop verkoopt hoofdzakelijk goederen voor de thuiskweek van
hennep zoals meststoffen zaden, groeilampen, lectuur e.d.
Dergelijke winkels vestigen zich in leeggekomen winkelpanden. De
ruimtelijke uitstraling van dit soort winkels verschilt van die van de
reguliere winkels. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de producten die worden
verkocht en anderzijds door het publiek dat wordt aangetrokken (jongeren op
zoek naar drugs).
Een concentratie van ondernemingen die zich richten op het gemakkelijk
toegankelijke, weinig investering
eisende massatoerisme tast het vestigingsklimaat voor andere, hoogwaardige en
meer diverse functies aan en daarmee ook de leefbaarheid van de buurt.
De leefbaarheid wordt voorts aangetast door het agressieve of
zelfdestructieve gedrag van een deel van het publiek, mede voortvloeiend uit
een combinatie van drank en (smart)drugs, en het feit dat dealers de directe
omgeving van drugstoeristen opzoeken.
In het plangebied komen tot op dit moment enkele smart-, grow- en
headshops voor.
Gezien het snel toegenomen aantal smart- grow- en headshops in de
binnenstad verdient het mede met het oog op het kwetsbare evenwicht tussen de
verschillende functies in het plangebied met zijn aparte karakter sterk
aanbeveling om de vestiging van smart-, grow- en headshops te reguleren. In dit
bestemmingsplan worden smartshops dan ook als een niet toegelaten functie
aangemerkt en wordt een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen waarvan op grond
van het gemeentelijke smartshopbeleid al dan niet gebruik gemaakt zal worden.
De horeca bevindt zich thans vooral geconcentreerd aan de Markt, de kop van de Boschstraat en het Vrijthof. Ook in de Brusselsestraat en de Tongersestraat komt vrij veel horeca voor.
In het vorige hoofdstuk is reeds uitvoerig ingegaan op het horecabeleid. In het plangebied zijn dienaangaande de volgende regimes van toepassing, namelijk:
- concentratiegebied (Markt, kop Boschstraat, Vrijthof), waar het beleid gericht is op een aantrekkelijk en evenwichtig aanbod van dag-, avond- en nachthoreca;
- ontwikkelingsgebieden (Kruisherencomplex en omgeving Bassin), waar het beleid gericht is op het bieden van vestigingsmogelijkheden voor de horeca;
- consolidatiegebied (Boschstraat, Grote Gracht, Brusselsestraat, Kommel, en Tongersestraat), waar het beleid gericht is op het instandhouden van de totale omvang van de horeca met een verdere kwaliteitsverbetering;
- deconcentratiegebied (de rest), waar het beleid erop gericht is om de daarbinnen gelegen horecafuncties op de lange termijn enigszins in omvang te laten afnemen.
Een en ander is conform de Horecanota juridisch geregeld.
Voor het gebied Grote Gracht – Brusselsestraat is in opdracht van de gemeente Maastricht een onderzoek uitgevoerd met als titel ‘Kwaliteitsaanpak Grote Gracht – Brusselsestraat’. De concentratie van coffee-, smart- en headshops in deze straten is een veelbesproken onderwerp. Het onderzoek was gericht op de vraag welke overlast wordt in deze omgeving ondervonden, welke bereidheid is er om eventuele overlast te minimaliseren.
Uit het onderzoek komt het advies om een kwaliteitskring op te richten in het gebied. Een kwaliteitskring is een overlegorgaan waarin tenminste horeca, politie, gemeente en bewoners vertegenwoordigd zijn. In het onderzoeksrapport worden nog concrete onderwerpen aangedragen die speciale aandacht behoeven. Het voert te ver om hierop in het kader van de toelichting van het bestemmingsplan verder over uit te wijden.
Het perceel Kleine Gracht 20 en de direct eengelegen gronden zijn in het structuurplan Maastricht 2005 aangewezen voor stedelijke vernieuwing.
Deze vernieuwing zou moeten plaatsvinden in de vorm van een hotel en/of een verdere intensivering van het grondgebruik in onder meer gestapelde woningen. Deze woningen dienen in functionele zin gekoppeld te zijn aan het Hotel. In verband hiermee is het perceel opgenomen in de bestemming ‘Hotel’, met de nadere aanduiding, appartementen. Daardoor worden beide ontwikkelingsmogelijkheden mogelijk gemaakt.
Project afbouw
Herdenkingsplein/Brusselsestraat (“poortgebouw”)
In het kader van het 5x5project is het Herdenkingsplein ontwikkeld met als formele stedelijke entree de poort van het Academiegebouw aan de Kommel/Kruisherengang en met secundaire doorgangen aan de Calvariestraat en de Brusselsestraat . Van meet af aan is het de bedoeling geweest om een passende afbouw aan de kant van de Brusselsestraat te realiseren. Aanvankelijk is hierbij gedacht aan een gebouw aan de Brusselsestraat met een onderdoorgang naar het Herdenkingsplein toe. Vanwege de monumentale kwaliteiten van het belendende pand aan de Brusselsestraat 87 a-b is het echter wenselijk de zijgevel van dit pand vrij te houden van bebouwing. Derhalve is er voor gekozen het bouwvolume terug te leggen ten opzichte van de Brusselsestraat, terwijl de beoogde functies aansluiten op die van de Brusselsestraat. De entree vanaf de Brusselseweg wordt hierdoor verbijzonderd, maar behoudt toch haar secundair karakter doordat de breedte beperkt blijft tot 6 meter.
Het project Abtstraat/Patersbaan betreft inbreiding van het gebied en bestaat uit een aantal onderdelen. Ten eerste wordt voorzien in maximaal vier nieuwbouwwoningen c.q. appartementen bebouwing van de hoek Abtstraat-Kommel. Vanwege de aanwezige bestaande waarden vraagt deze locatie om een zeer specifieke oplossing waarbij de bestaande bebouwing vrijgehouden wordt. Om de bestaande bomen te kunnen handhaven en de Abtstraat een groene entree te geven, wordt de nieuwbouw zowel ten opzichte van de Abtstraat als ten opzichte van de Kommel teruggelegd ten opzichte van de rooilijn.
Ten tweede is er sprake van dichting van het gat in de straatwand naast de Lenculenhof door nieuwbouwwoningen c.q. appartementen in combinatie met vervangende nieuwbouw. Uitgegaan wordt van nieuwbouw die een zelfstandig volume aan de Abtstraat blijft en geen verbindingen met de Lenculenhof heeft, waardoor een maximale werking als bebouwingsschil gehandhaafd wordt en recht gedaan wordt aan de structuur van het gebied. De hoogte zal maximaal vier bouwlagen bedragen.
Ten derde is op grond van de huidige normen uitbreiding van de Lenculenhof nodig. Deze zal plaatsvinden door verbreding van de huidige hoofdbouwmassa, de realisering van een (plaatselijke) extra bouwlaag en de bouw van een recreatiezaal. Tevens wordt voorzien in de bouw van maximaal 16 aanleunwoningen aan de Patersbaan direct aansluitend aan het bestaande bejaardentehuis c.q appartementencomplex in respectievelijk vijf en vier bouwlagen. Beide bouwmassa’s komen te liggen aan een nieuw te realiseren openbaar plein. De ruimte tussen beide bouwmassa’s blijft onbebouwd, waardoor er geen gesloten straatwand ontstaat en er een directe visuele relatie vanuit de Lenculenhof (recreatiezaal) met dit plein en de Patersbaan ontstaat c.q. behouden blijft. Door de situering van het plein en de bouwmassa’s wordt het zicht vanuit de Abtshof op de stad zo min mogelijk aangetast.
Door het gehele project komen de diverse bestaande bovengrondse parkeergelegenheden te vervallen en neemt tevens de parkeervraag toe. Derhalve is voorzien in een ondergrondse parkeergarage aan de Abtstraat, waarin voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden.
Het gebied kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan functies. Over het algemeen zijn de bedrijven redelijk inpasbaar in de, met name door de woonfunctie, vrij kwetsbare omgeving. Uitzondering daarop is op dit moment het garagebedrijf (Calvariestraat 22).
Voorts zijn er in het plangebied enkele kantoren zonder baliefunctie gelegen. De bedrijven liggen verspreid door het gebied, en ook voor de kantoren is dit het geval.
Ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied is het van belang potentiële verstoringen te weren, onder meer door een stringent beleid ten aanzien van de vestiging van bedrijven.
Daarom wordt alleen de vestiging
van bepaalde nieuwe ambachtelijke, publiekgerichte en niet-milieuhinderlijke
bedrijven toegestaan in het plangebied.
Dit is geregeld middels een koppeling met een Staat van bedrijven.
Voor de kantoren zonder baliefunctie geldt dat deze niet in de winkelstraten horen omdat ze daar ‘dode’ plekken opleveren. Vestiging is beperkt tot de bestemmingen ‘centrum B’, ‘centrum C’ en ‘gemengd gebied’. Deze bestemmingen zijn grotendeels gelegen in het gebied dat in het locatiebeleid als bedoeld voor B-locaties is aangeduid.
Een aantal kantoren en kantoorgebouwen, o.a. dat van de Kamer van Koophandel, is als ‘kantoor’ bestemd.
Niet alleen ruimtelijk maar ook functioneel bepalend zijn in dit deel van de binnenstad de grote terreinen die tussen de radialen gelegen zijn. Sommige zijn of worden inmiddels geïntensiveerd, met name met de woonfunctie, zoals daar reeds is aangegeven. Andere hebben echter hun oorspronkelijke functie nog, of zijn doorontwikkeld naar min of meer verwante functies.
Het gaat hierbij om de kloosters van de Broeders der Onbevlekte Ontvangenis (Cellebroeders), van de Zusters Ursulinen van de Romeinse Unie en de daaraan verbonden onderwijsinstellingen en van de Zusters onder de Bogen, om het verpleeghuis Klevarie en om de Universiteit van Maastricht.
Merendeels hebben deze terreinen een groen en/of parkachtig karakter. Het is gewenst dit karakter, waar mogelijk, ervaarbaar te maken. Sommige van deze terreinen zijn reeds (beperkt) openbaar toegankelijk gemaakt. In grote lijnen zal de huidige functie zich kunnen voortzetten. Waar sprake is van functieveranderingen zullen deze binnen de (ruime) bestemming ‘bijzondere doeleinden’ moeten passen. Uiteraard is ook herstructurering ten behoeve van een versterking van de woonfunctie in dit soort gebieden denkbaar. In het voorliggende plan is hiervoor evenwel nog geen juridisch kader geschapen.
Voor de Hof van Tillie wordt een ruimtelijke verkenning uitgevoerd, waarbij met name bekeken zal worden wat de ruimtelijke potenties van het gebied zijn en hoe het binnengebied beter ontsloten en toegankelijk gemaakt kan worden. Deze ruimtelijke verkenning zal worden vervat in een apart plan, zodat in het voorliggende bestemmingsplan de bestaande toestand positief is bestemd, zonder verdere ontwikkelingen.
Voor het gebied tussen verpleegtehuis Klevarie en de Sint Servaasbolwerk worden plannen ontwikkeld om de bebouwing te intensiveren. Ofschoon het niet ondenkbaar is te komen tot een intensievere bebouwing ter plaatse, zal eerst onderzoek worden verricht naar de potenties van het gebied en tevens een integrale afweging moeten worden gemaakt van de betrokken belangen.
Te zijner tijd zal, net als voor het Hof van Tillie, een aparte procedure gevolgd worden.
Tot de bijzondere doeleinden behoort ook een aantal kerken en onderwijsinstellingen. Ook grotere kantoren van gemeentelijke diensten zijn in deze bestemming ondergebracht.
Als min of meer grootschalige forumfuncties zijn in het plangebied gelegen het ‘Kumulustheater’ en Filmhuis Lumière. Ook deze beide zijn opgenomen in de bestemming ‘bijzondere doeleinden’.
In en grenzend aan het plangebied liggen belangrijke elementen van de totale verkeersinfrastructuur, zowel voor de auto als het openbaar vervoer als het langzaam verkeer.
Autoverkeer wordt via de singels, te weten de Statensingel en de Hertogsingel, aangesloten op de wegen van hogere orde.
Verder is een stelsel van parkeerroutes ter ontsluiting van de belangrijkste parkeerconcentraties opgesteld.
Aan de Parkeerroute-West, die gevormd wordt door de Maasboulevard, liggen in of in de omgeving van het plangebied de garages Boschstraat en Gubbelstraat en de terreinen Wilhelminakade en Markt.
Voor de parkeergarage Vrijthof, die niet aan de hoofdparkeerroute ligt, wordt in een specifieke aan- en afrijdroute voorzien. (Toevoer via Calvariestraat – Kommel – Keizer Karelplein – Vrijthof-noord, en afvoer via Vrijthof-oost – Papenstraat – Bouillonstraat – Tongersestraat – Tongerseweg. Een en ander wordt geoptimaliseerd via een parkeerroute-informatiesysteem.
Het openbaar vervoer drukt een duidelijk stempel op het gebied. Dit is thans het geval, en dit zal in zekere zin ook zo blijven na de verlegging van de OV-as. De centrale OV-as die nu van de Markt via de Grote Gracht en Brusselsestraat naar het Koningin Emmaplein loopt, moet een andere route krijgen, namelijk via Boschstraat, Achter de Barakken, Maagdendries, Lindenkruis, Capucijnenstraat (ged.) en Statensingel. Het betreft een zware busroute met ruim 50 bussen per uur, zodat deze wijziging uiteraard vraagt om een aantal aanpassingen in de openbare ruimte.
Voor het langzaam verkeer, met name het fietsverkeer, is een stedelijke hoofdnet opgezet waarvan de volgende in het plangebied gelegen of aangrenzende, routes een onderdeel vormen: Markt, Boschstraat, Achter de Barakken, Maasboulevard, Grote Gracht–Brusselsestraat, Capucijnenstraat, Keizer Karelplein- Oude Tweebergenpoort- Kommel- Calvariestraat, en Papenstraat-Bouillonstraat-Tongersestraat/weg. Tot het aanvullend net behoort in het plangebied het Sint Servaasklooster. Een verbinding tussen de Grote Gracht en Hoog Frankrijk, via de binnenterreinen, is gewenst.
In verkeerskundig opzicht is het perspectief voor dit gebied, gezien de voorgenomen veranderingen, als vrij gunstig te karakteriseren.
Overigens stellen de genoemde verkeerskundige maatregelen geen bijzondere eisen aan het bestemmingsplan. De bestemming ‘verkeer en verblijf’ laat immers vele inrichtingen en functiedifferentiaties toe.
Op de kaart ‘Ruimtelijke en
Functionele Karakteristiek’ zijn (in aanvulling op de ‘Bestemmingskaart’) de
volgende elementen aangegeven:
- de grote complexen in de oude binnenterreinen;
- de grootschalige forumfuncties;
- de hoofdontsluitingen autoverkeer;
- de openbaar vervoerlijnen;
- de gewenste langzaam verkeersroute Grote Gracht – Hoog Frankrijk.
Als randvoorwaarden voor ontwikkelingen in het gebied zijn zeker te beschouwen eventuele archeologische en milieuaspecten. Deze worden hier kort behandeld.
Het Boschstraatkwartier, het
Statenkwartier en het Kommelkwartier zijn gelegen tussen de stadskern en de vestingwerken.
In de stadskern was van oudsher de bewoning geconcentreerd, terwijl de vestingwerken
eeuwenlang de noordwestelijke begrenzing van de stad vormden. Er zijn
tientallen opgravingen en waarnemingen uitgevoerd in het plangebied.
Een opvallend kenmerk van het
plangebied is het sterke reliëfverschil, dat in het huidige maaiveld nog tot
uiting komt. Alleen op het Vrijthof is het niveau in de Middeleeuwen met circa
2 meter opgehoogd. Elders in het plangebied is de laatmiddeleeuwse ophoging
minder dik.
Aan het begin van onze jaartelling
legden de Romeinen een hoofdweg aan, die het noorden van het huidige Frankrijk
verbond met de Rijngrens. Het vermoedelijk tracé van deze Romeinse weg ligt
ongeveer onder de Brusselsestraat. De Romeinen begroeven hun doden langs de
uitvalswegen, en langs de Brusselsestraat zijn in het verleden dan ook
verschillende graven ontdekt. Ook langs de noordzuidverbinding die aansloot op
de verbinding Tongeren – Nijmegen (Boschstraat) mogen Romeinse begravingen
verwacht worden.
In de laat-Romeinse periode, waarin de
twee hoofdwegen in gebruik bleven, werd bij de Maasbrug op de westelijke
Maasoever een kleine vesting gebouwd. De laat-Romeinse begravingen zijn geconcentreerd
in een grafveld ten westen van het Vrijthof aangetroffen. Aan de zuidgrens van
dit grafveld werd in de tweede helft van de 4e eeuw Servatius
bijgezet.
In de vroege Middeleeuwen werden op
zijn graf steeds groter wordende grafkerken gebouwd. Rondom deze kerkgebouwen
zijn duizenden graven aangelegd. In het Boschstraatkwartier is uit deze periode
een klein grafveld bekend. In dit kwartier en langs beide hoofdwegen zijn
eveneens nederzettingssporen vastgesteld.
De aanleg van de eerste middeleeuwse
omwalling in de 13e eeuw betekent een nieuwe fase in de
stadsontwikkeling van Maastricht. De middeleeuwse stad krijgt vorm. Reeds in
het begin van de 14e eeuw moest door de bevolkingsdruk een veel
groter gebied binnen het ommuurd areaal opgenomen worden. Het plangebied ligt
globaal tussen de eerste en de tweede middeleeuwse omwalling.
De bewoning concentreerde zich in
eerste instantie (14e – 16e eeuw) langs de uitvalswegen:
de Tongersestraat, de Brusselsestraat en de Boschstraat.
De aanleg van kerken (St.-Jan en
St.-Matthijs) en kloosters (Kruisheren en Cellenbroeders) kreeg ook in de late
Middeleeuwen gestalte. De terreinen tussen de lintbebouwing en de
kloostercomplexen werden als weilanden, boomgaarden, akkers en tuinen benut.
Tot in de tweede helft van de 19e
eeuw (de ontmanteling van de vesting) vormde de tweede middeleeuwse omwalling
de begrenzing van het stadsareaal.
Uit een en ander zijn de volgende
conclusies te trekken.
De Boschstraat en de Brusselsestraat
vormen belangrijke elementen, en dienen als hoofdaders in de stedelijke
structuur geaccentueerd te worden. Bij ingrepen in de lintbebouwing langs deze
hoofdassen kunnen Romeinse begravingen en middeleeuwse nederzettingssporen
gevonden worden.
In en rondom de Sint-Servaasbasiliek
ligt een gebied dat rijk is aan resten van kerken en graven uit de
laat-Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen. Deze zone kan beschouwd worden
als de bakermat van het christendom in de Lage Landen en moet als zodanig
zoveel mogelijk ontzien worden.
De overige zones in het plangebied
kunnen aangemerkt worden als archeologische attentiegebieden. Bouwactiviteiten
dienen voorafgegaan en/of begeleid te worden door archeologisch onderzoek.
Voor dit plan kan onderscheid gemaakt worden in:
- wegverkeerslawaai;
- industrielawaai.
Daarnaast komt geluid voor als een aandachtsveld bij bedrijvigheid.
Voor wegverkeerslawaai geldt dat nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen in principe moeten voldoen aan de voor-keursgrenswaarde van 50 dB(A). In stedelijk gebied is er, in bepaalde gevallen en onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden, een mogelijkheid tot een hogere waarde van maximaal 65 dB(A), die door Gedeputeerde Staten kan worden vastgesteld.
Er is een VerkeersMilieuKaart opgesteld. Daaruit blijkt dat de gevels langs de in het plangebied gelegen wegen met een duidelijke verkeersfunctie over het algemeen met 60 à 75 dB(A) belast zijn.
Dit betreft thans Maasboulevard,
Gubbelstraat, Stadhuisstraat, Boschstraat, Beulingstraat, Capucijnenstraat,
Grote Gracht, Statenstraat, Helmstraat, Vrijthof, Papenstraat, Bouillonstraat,
Tongersestraat, Hertochsingel, Calvariestraat, Kommel, Brusselsestraat en
Statensingel. De overige wegen zijn als 30 km-zone aangemerkt, en zijn op grond
daarvan niet gezoneerd.
In de toekomstige situatie (2010 + OV-as) wordt het gehele plangebied binnen de singels aangewezen als 30 km zone/woonerf.
Als gezoneerde wegen resteren dan de singels en de Boschstraat – Maasboulevard.
De geluidbelasting vanwege de
Statensingel en Hertogsingel bedraagt tussen de 60 en 65 dB(A), met
uitzondering van een klein stukje aan de Statensingel tussen Laag Frankrijk en
Kazemattenstraat waar de geluidbelasting ligt tussen de 70 en 75 dB(A).
De geluidbelasting op de gevels aan de
Maasboulevard bedraagt tussen de 65 en 70 dB(A).
Buiten het plangebied ligt nog de Frontensingel/Cabergerweg, waarvan de zone zich uitstrekt over het plangebied. De gezoneerde wegen zijn op de ‘waarschuwingskaart’ aangegeven.
Over het algemeen bevat het plan door de geboden flexibiliteit in feite overal mogelijkheden voor woningen, dus ook voor nieuwe woningen. In de praktijk zal er doorgaans toch eerder sprake zijn van een beweging in de andere richting, namelijk van wonen naar niet wonen.
Projectmatige woningbouw zal veelal niet aan de hoofdontsluitingswegen plaatsvinden, maar eerder aan de 30-km wegen. Een voorbeeld daarvan is de Abtstraat.
Vooralsnog wordt daarom afgezien van een akoestisch onderzoek.
Voor het industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en, via een procedure, een hogere waarde van 55 dB(A). Van de gezoneerde industrieterreinen, die aan de noordoostzijde van het plangebied liggen, is alleen maar ‘Boschpoort fase 3’ van belang.
Voor ‘Boschpoort fase 3’ zijn de 50- en 55 dB(A)-contouren
op de ‘waarschuwingskaart’ aangegeven. Het betreft hier de contouren die horen
bij saneringsvariant ‘maatregel<55dB(A)’.
Externe veiligheid Terug naar inhoudsopgave
Externe veiligheid verdient bij nieuwe ontwikkelingen in het gebied, speciale aandacht. Vooralsnog lijkt er sprake van enkele kleinschalige belemme-ringen, een pijpleiding en enkele gasontvangst en gasregel- en meetsta-tions. Zolang er echter nog geen concreet toetsbare plannen zijn, is een specifieke beoordeling op dit aspect niet mogelijk.
Reeds is aangegeven dat slechts
in zeer beperkte mate sprake kan zijn van nieuwvestiging van bedrijvigheid in
het gebied. Het gaat in feite om bedrijven die qua aard, schaal en
hinderlijkheid inpasbaar zijn in dit gevoelige gebied. De ‘Staat van bedrijven’
die als bijlage bij de voorschriften is gevoegd, geeft een indicatie van de
toelaatbare activiteiten.
De wijken Kommelkwartier,
Statenkwartier en Boschstraatkwartier liggen binnen de oude vestingwerken.
Dit deel van Maastricht is bijna het
langst bewoond. In de 2000 jaar dat Maastricht bewoond is, is dan ook sprake
geweest van het ophogen van de bodem om afval kwijt te raken, en als
bescherming tegen het Maaswater. Dit heeft tot gevolg dat de bodem plaatselijk
maximaal 6 meter omhoog is gekomen in de afgelopen 2000 jaar.
Er kan vanuit bodemperspectief
gesproken worden van een typische diffuse bodemverontreiniging. Deze bestaat
voornamelijk uit zware metalen en PAK'S, en komt door het hele plangebied voor.
Op enkele plaatsen binnen het gebied is sprake van sterk verhoogde gehalten ten
gevolge van deze diffuse verontreiniging.
Vermeldenswaardig is de wijk
Boschstraatkwartier. Tijdens de bouw van Havezate zijn de eerste paar meter van
de bodem afgegraven. In deze wijk is dus enkel in de bebouwing aan de rand van
Havezate sprake van mogelijke bodemverontreiniging.
De bestemmingswijzigingen betreffen
allemaal locaties waar reeds de woonbestemming op ligt. Er kan dus gesteld
worden dat de bestemmingen niet gevoeliger worden t.a.v. risico's vanwege
bodemverontreiniging. Wel is in het kader van (VINEX-) planontwikkeling op deze
locaties (o.a. Abtstraat) bodemonderzoek verricht door de Provincie Limburg.
Hieruit volgt dat de aangetroffen verontreinigingen passen binnen de in de
omgeving normaal te achten verontreiniging.
Bij bouwactiviteiten en infrastructurele ingrepen in het gebied fungeert het Bodembeheerplan Maastricht als kwaliteitskader. De daarin genoemde achtergrondwaarden en aanvaardbaar-risicio-waarden dienen te worden bereikt. Bij al het grondwerk is het derhalve noodzakelijk bodemonderzoek uit te laten voeren of bestaand onderzoek erbij te betrekken. Bij grotere bouwactiviteiten (> 25 m3 grondverzet) en/of functiewijzigingen naar gevoeliger gebruik zal bij bouwaanvragen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Duurzaamheidsaspecten spelen in dit plan, met toch vooral een beheerskarakter, eigenlijk alleen een rol bij gebieden die (her-)ontwikkeld gaan worden.
Bij de ontwikkelingen aan de Abtstraat en omgeving is dit bijvoorbeeld wel aan de orde. Het gaat dan met name om DuBo-aspecten die met het bouwplan op zich te maken hebben, en minder met stedenbouwkundige beïnvloedbaarheid.
Overeenkomstig hetgeen in de nota ‘Bomen in beeld’ gevraagd is, dient zorgvuldig omgegaan te worden met waardevolle bomen, niet alleen in de openbare ruimte, maar zeker ook op de binnenterreinen.
In het plangebied bevinden zich ook diverse oude muren waarop zich een variëteit aan flora (en fauna) gevestigd heeft. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan het behoud van deze stadsbiotopen, die een bijzondere ecologische waarde vertegenwoordigen.
In de nota architectuur-, monumenten- en welstandsbeleid, ‘De keuze voor kwaliteit’, is het volgende gesteld:
Het richtsnoer voor de stadsontwikkeling van
Maastricht is het levend houden van de intrinsieke kracht van de stad. Dit
betekent dat de gemeente bij haar ontwikkelingstaak de ambitie heeft om het
kwaliteitsniveau van nieuwe projecten te laten wedijveren met die van de
historische omgeving en bij haar beheertaak het streven heeft om uiterst
zorgvuldig om te gaan met het rijke erfdeel. De uitdaging ligt in een continue,
afleesbare kwaliteitsontwikkeling op het terrein van architectuur en
monumentenzorg, (…) in het vinden van een gedifferentieerd evenwicht. Het
culturele klimaat, de stedenbouwkundige en ruimtelijke voorwaarden en het
instrumentarium verdienen in dit proces continue aandacht.
Het primaat ligt bij de discipline
stedenbouw.
In de beschrijving in hoofdlijnen is aan deze randvoorwaarde aandacht besteed.
In dit hoofdstuk zal worden aangegeven wat de juridische plansystematiek voor het plangebied is en op welke wijze de uitgangspunten concreet juridisch zijn vertaald naar het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is het instrument bij uitstek voor de gemeentelijke ruimtelijke ordening. De bestemming heeft echter op zich geen rechtstreekse werking. Hiervoor zijn gebruiksvoorschriften nodig, alsmede bouw- en aanlegvergunningen, waarmee ontwikkelingen, die de realisering of het gebruik overeenkomstig de bestemming in de weg staan, worden geweerd. Daardoor krijgt het bestemmingsplan een werende strekking welke vorm van planologie ook wel toelatingsplanologie wordt genoemd. In 1985 is de wetgeving herzien ten gunste van een meer programmatische manier van planologie. Dit heeft geleid tot de introductie in het Besluit op de ruimtelijke ordening van de beschrijving in hoofdlijnen. Hierin kan een beschrijving worden gegeven van de wijze waarop de in het plan vervatte doeleinden worden nagestreefd.
Bij bestemmingsplannen echter die in hoofdzaak voorzien in het beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de bestaande ruimtelijke en functionele structuur is het programmatische aspect van minder belang. Het programmatische aspect is vooral van belang in die situaties waarin het plan erop gericht is om de basis te bieden voor het realiseren van een of meer ontwikkelingen.
Behalve toelatingsplanologie houdt het bestemmingsplan doorgaans ook toedelingsplanologie in. Aan verschillende gebieden worden verschillende functies toegekend. Het bestemmingsplan geeft de verschillende bestemmingen in het betreffende gebied hun plaats en regelt de onderlinge verhoudingen en ontwikkelingsmogelijkheden. Hierbij is veelal sprake van perceelsgericht bestemmen.
In veel gevallen vormt deze benadering nog steeds het uitgangspunt bij het maken van (voorschriften bij) bestemmingsplannen. Deze benadering doet echter in veel gevallen te weinig recht aan de onderlinge samenhang binnen het plangebied. Met een beschrijving in hoofdlijnen kan dit echter worden gecorrigeerd. Hierin kan de samenhang worden aangegeven.
In een dergelijke ‘gebiedsgerichte’ benadering worden de omvang en situering van de in de bestemming begrepen doeleinden in beginsel niet aangegeven.
Afhankelijk van het beleid kan een bestemmingsplan een meer of minder globaal karakter dragen. Veelal wordt in relatie tot globaliteit in één adem ook het begrip flexibiliteit genoemd. Het betreft hier echter totaal verschillende begrippen. In een globale regeling zijn veel activiteiten zonder nadere toetsing toegelaten. Alleen die activiteiten zijn verboden waarvan zeker lijkt dat deze uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening in het betreffende plangebied niet kunnen worden toegelaten. Het betreft dus een regeling die veel ruimte biedt.
Een flexibele regeling daarentegen biedt in beginsel minder ruimte en laat zonder nadere toetsing alleen die activiteiten toe, waarvan zeker lijkt dat die uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen bezwaar ontmoeten.
Andere activiteiten zijn verboden maar kunnen, als er in het concrete geval geen bezwaar tegen bestaat alsnog worden toegelaten aan de hand van een nadere beoordeling.
Overigens kan zowel met globaliteit als flexibiliteit uiteindelijk tot hetzelfde resultaat worden gekomen. Er zijn namelijk allerlei tussen- en mengvormen mogelijk.
Het is de bedoeling van dit bestemmingsplan om primair de bestaande situatie te beschermen en slechts beperkte ontwikkelingen toe te staan. Een flexibel opgezette planvorm lijkt dan de meest geschikte regeling omdat op deze manier alleen die activiteiten worden toegelaten welke uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaar ontmoeten.
Bovendien wordt met dit
bestemmingsplan, in navolging van het in 2001 door de raad vastgestelde
bestemmingsplan St. Maartenspoort-Wyck, beoogd te komen tot uniformering van
bebouwingsvoorschriften. In de vigerende bestemmingsplannen gelden diverse
bebouwingspercentages voor vergelijkbare percelen, zonder dat duidelijk is
waarom dit verschil bestaat. In het nu voorliggende bestemmingsplan wordt uit
een oogpunt van gelijkheid en het voorkomen van precedentwerking gewerkt met
gelijke bebouwingspercentages voor gelijke gevallen. Deze
binnenterreinen moeten deels onbebouwd blijven, en mogen deels beperkt bebouwd
worden, uit het oogpunt van leefbaarheid in de binnenstad (woonkwaliteit en
microklimaat) en/of beleving van de stedenbouwkundige bebouwingsstructuur en
andere waardevolle fysieke elementen.
Opzet van de voorschriften Terug naar inhoudsopgave
Bij het samenstellen van de
voorschriften is een eenduidige opzet gekozen, die in alle artikelen terugkomt.
Dit betreft zowel de lay-out als de inhoudelijke opzet van de voorschriften.
Het bestemmingsplan omvat de volgende elementen:
In deze paragraaf zijn de
begripsbepalingen en de algemene bepalingen geldend voor alle bestemmingen en
de algemene beschrijving in hoofdlijnen opgenomen.
Hier zullen de artikelen 4 tot en met
10 worden opgenomen. Dit wordt onder 5.2 uitgebreid beschreven. Per artikel
komt in elk geval aan bod:
-
een
doeleindenomschrijving;
-
een
bebouwingsregeling.
Tevens kunnen één of meer van de volgende
onderdelen eveneens aan de orde komen:
-
Beschrijving
in hoofdlijnen.
-
Vrijstellingsbevoegdheden.
-
Nadere
eisen.
In de doeleindenomschrijving is
bepaald welke functies binnen de betreffende bestemming toelaatbaar zijn. Waar
deze functies toelaatbaar zijn en in welke omvang (hoofdfuncties, nevenfunctie
of ondergeschikte functie) is nader omschreven in de ‘beschrijving in
hoofdlijnen’ bij de bestemmingen.
Hierin zijn de bebouwingsmogelijkheden
opgenomen waarvoor direct (dus zonder nadere procedure) bouwvergunning kan
worden verleend.
De beschrijving in hoofdlijnen
(b.i.h.) is een krachtig beleidsinstrument dat onderdeel uitmaakt van de voorschriften.
Bij het hanteren van de b.i.h. dienen de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur in acht te worden genomen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij elke
beslissing een zorgvuldige afweging dient plaats te vinden van alle in het
geding zijnde belangen.
De beschrijving in hoofdlijnen is een
verdere detaillering in de voorschriften van in de toelichting uitgesproken
beleidsintenties.
Aan de b.i.h. zijn in dit plan drie
functies te onderkennen:
1
Verduidelijking
van de doeleindenomschrijving en overige voorschriften.
2
Uitvoeringsfunctie:
waarin het beleidsvoornemen tot realiseren van de planintenties wordt
beschreven. De gemeente geeft aan op welke wijze het plan zal worden uitgevoerd
en bindt hiermee zichzelf ten opzichte van de burgers.
3
Flexibiliteitsbepalingen:
de beleidsregels voor het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen als
vrijstelling en nadere eisen.
Burgemeester en wethouders kunnen als
een concrete aanvraag daartoe aanleiding geeft op bepaalde punten nadere eisen
stellen of van voorschriften van het plan vrijstelling verlenen (ex artikel 15
WRO). Vrijstelling mag alleen worden verleend op ondergeschikte punten.
In deze paragraaf zijn de algemene
vrijstellingsbepalingen en algemene wijzigingsbevoegdheden ingevolge de
artikelen 11 en 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgenomen.
In het algemene verbod tot gebruik van
gronden en opstallen in strijd met de bestemming is tevens de zogenaamde
‘toverformule’ opgenomen, een bepaling waarmee vrijstelling van het algemene
verbod verleend kan/moet worden indien zinvol gebruik overeenkomstig de
bestemming niet meer mogelijk is.
In de overgangsbepalingen gelden voor bouwen en
gebruik verschillende tijdstippen waarop het overgangsrecht ingaat. Voor het
bouwen geldt het tijdstip van de eerste tervisielegging van het plan. Dit vanwege
de aanhoudingsplicht voor bouwvergunningen die dan ontstaat. Nadien gebouwde
afwijkende bouwwerken vallen onder het overgangsrecht indien zij overeenkomstig
de Woningwet zijn gebouwd. Voor gebruik geldt het tijdstip van het
onherroepelijk worden van het plan. De overgangsbepalingen zijn zodanig
geformuleerd dat ook meldingplichtige bouwwerken ingevolge de Woningwet onder
het overgangsrecht vallen.
Het bestemmingsplan zal voornamelijk conserverend van opzet zijn. Dit heeft tot gevolg dat bestaande functies gehandhaafd kunnen blijven, met geringe mogelijkheden voor uitbreiding en vernieuwing.
Binnen het plangebied komen de volgende
bestemmingen voor: centrum, gemengd gebied, woongebied, bijzondere
doeleinden, kantoren, hotel en verkeer en verblijf.
Aangezien nagenoeg het gehele plangebied in de
(uitbreiding van) aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is begrepen, is er voor
gekozen dit gebied een planologische basisbescherming te geven door opneming in
de doeleindenomschrijvingen van desbetreffende artikelen. Daarnaast wordt er in
de algemeen beschrijving in hoofdlijnen ruim aandacht besteed aan de aspecten
van het beschermd stadsgezicht.
Tenslotte voor de Rijksmonumenten is een aparte
bebouwingsregeling per artikel opgenomen.
De voorschriften bevatten als bijlage ook een
lijst van afwijkende functies en van bestaande horecavestigingen, zoals die
aanwezig waren begin 2002. De voorschriften regelen hoe met deze aanwezige vestigingen
om te gaan.
Deze bestemming, die een multifunctioneel karakter heeft, is gelegd op het kerngebied van het centrum en voorziet in de vele publiekaantrekkende functies van de binnenstad.
Binnen deze bestemming is een verder onderscheid gemaakt, waarbij Centrum A betrekking heeft op het gebied met uitsluitend de (grootste) publiekaantrekkende c.q. publiekaanzuigende functies (winkels en daarmee vergelijkbare functies) en Centrum C betrekking heeft op de minder publiekaanzuigende, maar toch in min of meerdere mate, publiekgerichte functies (bijvoorbeeld kantoren zonder baliefunctie). Centrum B zit hier tussen in. Daarmee wordt beoogd binnen de toegelaten doeleinden van de bestemming een bepaalde mate van functiescheiding te bereiken. In de beschrijving in hoofdlijnen van dit artikel is een schema weergegeven waarin duidelijk wordt welke functie waar wordt toegestaan op de begane grond. In principe geldt dat de hoofdfunctie op de begane grond gevestigd dient te zijn, aangezien voor verdiepingen het hierboven omschreven beleid voor wonen op verdiepingen geldt. Hiervan kan slechts in uitzonderlijk gevallen afgeweken worden door middel van binnenplanse vrijstelling, waarvoor de voorwaarden genoemd zijn in artikel 4.3 van de voorschriften. Bij het verlenen van vrijstelling voor functies op de begane grond zal onder andere rekening gehouden moeten worden met het karakter van dit gebied.
Voor horeca is een aparte zonering opgenomen, conform het gemeentelijk horecabeleid. Deze zones zijn op de plankaart aangegeven door middel van een aanduiding op de desbetreffende straten en wegen. Het regime geldt dan voor de panden welke aan deze straten gelegen zijn.
Deze bestemming heeft eveneens een
multifunctioneel karakter, met dien verstande dat de functies niet zozeer
publiekaantrekkend als wel publiekgericht zijn er daarnaast nadrukkelijk sprake
is van een menging met de woonfunctie. Ook hier geldt ten aanzien van de
verdiepingen het hierboven omschreven beleid voor wonen op de verdiepingen. Het
schema in de beschrijving in hoofdlijnen geeft weer aan wanneer een functie
rechtstreeks danwel middels vrijstelling is toegestaan op de begane grond. Bij
het verlenen van vrijstelling voor functies op de begane grond zal onder andere
rekening gehouden moeten worden met het gemengde karakter van dit gebied.
Voor horeca is een aparte zonering opgenomen, conform het gemeentelijk horecabeleid. Deze zones zijn op de plankaart aangegeven door middel van een aanduiding op de desbetreffende straten en wegen. Het regime geldt dan voor de panden welke aan deze straten gelegen zijn.
Ook deze bestemming betreft een hoofdbestemming binnen het plan. De bestemming Woongebied heeft uitsluitend een woonkarakter met enkele publiekgerichte functies, die qua aard en omvang hieraan ondergeschikt zijn. Grote gedeelten van het gebied zijn tot woongebied bestemd. In de beschrijving in hoofdlijnen is weer aangegeven welke functies zijn toegelaten. Bij het verlenen van vrijstelling voor functies op de begane grond zal onder andere rekening gehouden moeten worden met het karakter van dit gebied.
Onderscheid is gemaakt tussen wonen en aan huis gebonden beroepen, galeries en ateliers en publiekverzorgend ambacht. Binnen deze bestemming kan onder het complex aan de Abtstraat een parkeergarage worden gebouwd, de toegang moet zich aan de Abtstraat.
Voor horeca is een aparte zonering opgenomen, conform het gemeentelijk horecabeleid. Bij het Bassin ligt de aanduiding ‘horeca-ontwikkelingsgebied’ deels op de bestemming ‘woongebied’.
In relatie hiermee worden er, in een daartoe speciaal als ‘wonen-plus’ aangeduid gebied, op de begane grond ook mogelijkheden geboden voor winkels, commerciële dienstverlening enz.
De bijzondere doeleinden betreffen gebouwen en
functies ten dienste van het onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies,
medisch-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies.
Voor horeca is een aparte zonering opgenomen, conform het gemeentelijk horecabeleid. Bij het Kruisherencomplex ligt de aanduiding ‘horeca-ontwikkelingsgebied’ deels op de bestemming ‘bijzondere doeleinden’.
Deze bestemmingen betreffen in het
plan voorkomende kantoren en hotels die door hun aard en ligging niet in de
andere bestemmingen kunnen worden opgenomen. Bij de aanduiding ‘kantoren-plus’
zijn ook onderwijs, hotel en maatschappelijke doeleinden mogelijk gemaakt.
Alle wegen worden binnen deze bestemming begrepen.
Het gaat daarbij om ontsluitingswegen, onverharde & semi-verharde wegen en
fietspaden.
Het beleid is gericht op het instandhouden van de
verkeerskundige doeleinden, met inbegrip van de aanwezige civieltechnische recreatie-,
speel-, groen- en nutsvoorzieningen en eventuele aangrenzende vrijliggende
fietspaden.
De
bebouwingsmogelijkheden zijn zeer beperkt en uitsluitend toegestaan ten behoeve
van verkeerskundige doeleinden inclusief de bijbehorende kunst-werken. Er is
een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen om een ondergrondse parkeergarage te
kunnen bouwen binnen deze bestemming. Deze mogelijkheid zou zich met name nabij
de Kruisherenkerk aan de orde kunnen komen.
Een bijzondere situatie doet zich voor bij het Bassin. Als onderdeel van de aparte zonering voor horeca, conform het gemeentelijk horecabeleid, ligt bij het Bassin de aanduiding ‘horeca-ontwikkelingsgebied’ deels op de bestemming ‘verkeer en verblijf’.
Delen
van het plangebied liggen in het rivierbed van de Maas, ter bescherming van de
rivier en om belemmeringen in de loop van de rivier tot het uiterste te
beperken is de beleidslijn Ruimte voor de Rivier opgesteld.
Op
de delen van het plangebied waarop de beleidslijn van toepassing is, is een
dubbelbestemming opgenomen.
Er
is hier gekozen voor de systematiek van artikel 16 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening. Dit artikel kan van toepassing verklaard worden als er sprake is van
bovengemeentelijk ruimtelijk beleid. Toepassing houdt in dat ten aanzien van
bepaalde bouwactiviteiten vooraf een verklaring van geen bezwaar van GS
verplicht is. Voordat gedeputeerde staten de verklaring van geen bezwaar
afgeeft, moeten deze advies inwinnen bij de Hoofdingenieur-Directeur van Rijkswaterstaat
Directie Limburg.
De
bebouwingsregeling laat het bouwen van riviergebonden activiteiten en
uitbreiding van niet-riviergebonden activiteiten toe mits voldaan wordt aan de
gestelde bepalingen.
Deze
bepalingen zijn overgenomen uit de beleidslijn ‘Ruimte voor de Rivier’
(bijgestelde versie april 1997, gepubliceerd in de Staatscourant d.d. 12 mei
1997, nr. 87). Voor alle bebouwing geldt dat voldaan moet worden aan de
volgende voorwaarden:
-
De situering
en uitvoering van de ingreep zijn zodanig, dat de waterstandsverhoging en de
belemmering voor de toekomstige verlaging, zo gering mogelijk zijn, èn;
- een beschermingsniveau van 1:1250 voor potentiële schadegevallen.
Voor
uitbreiding van bestaande activiteiten groter dan 10% van de bestaande bebouwing
geldt dat, indien de uitbreiding geen (onaanvaardbare) waterstandverhoging tot
gevolg heeft, aanvullend aan het ‘nee, tenzij’ afwegingskader moet zijn
voldaan. Dit houdt in dat er in principe niet uitgebreid mag worden tenzij
voldaan is aan de volgende criteria:
-
Er moet
sprake zijn van een zwaarwegend maatschappelijk of bedrijfs-economisch belang,
èn;
-
de activiteit
kan niet redelijkerwijs buiten het rivierbed gerealiseerd worden, èn;
-
de activiteit
vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de
afvoercapaciteit te vergroten.
Naast een bouwvergunning (die pas verleend kan worden na de afgifte van een verklaring van geen bezwaar) is ook een vergunning ingevolge de Rivierenwet nodig. Beide vergunningstrajecten dienen op elkaar afgestemd te worden.
Het plangebied Binnenstad-West is overwegend een beheersgebied.
Nieuwe ontwikkelingen in de zin van bebouwing zijn
mogelijk op een beperkt aantal plekken. Het gaat hier merendeels om
betrekkelijk kleinschalige projecten, die in de particuliere sector zullen
worden gerealiseerd.
Daarnaast ligt in het plangebied het gebied Abtstraat-Oost. In dit gebied is en/of wordt een aantal woningbouwprojecten gerealiseerd. Deze projecten zullen binnen een sluitende economische exploitatie, zonder een gemeentelijke bijdrage, gerealiseerd worden.
De maatregelen die in de sfeer van de openbare ruimte in het plan mogelijk worden gemaakt, zullen vanuit een integrale economische benadering vanuit het Raamplan Openbare Ruimte, worden bekostigd. Het plan kent geen verplichting tot het realiseren van de beoogde maatregelen, maar biedt slechts het juridische kader hiervoor.
Het voorontwerp bestemmingsplan Binnenstad-West heeft van 3 mei 2001 tot en met 4 juni 2001 ter inzage gelegen in het kader van de inspraak-procedure ingevolge de gemeentelijke inspraakverordening. In datzelfde kader heeft op 16 mei 2001 een inspraakavond plaatsgevonden voor dit voorontwerp bestemmingsplan.
Tijdens deze inspraakprocedure zijn door diverse belanghebbenden schriftelijke en mondelinge inspraakreacties ingediend. Een aantal van deze reacties heeft geleid tot aanpassingen in het plan, zowel in de toelichting, de voorschriften als de kaarten.
In het evaluatierapport van de inspraakprocedure is van elke reactie een samenvatting en beantwoording opgenomen. Tevens is aangegeven of de reactie tot aanpassingen heeft geleid of niet. Het evaluatierapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 10 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft de PCGP op 25 september 2001 advies uitgebracht aan de gemeente Maastricht omtrent het voorontwerpbestemmingsplan. In het PCGP-advies zijn diverse opmerkingen geplaatst, waarop hieronder puntsgewijze zal worden ingegaan. Eerst wordt de reactie kort samengevat, met daarbij aangegeven de door de PCGP aangeduide zwaarte van de opmerking, en vervolgens wordt per opmerking en beantwoording gegeven.
In de toelichting dient aandacht te worden geschonken aan het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) en het daarin geformuleerde provinciale beleid voor Maastricht in relatie tot het onderhavige bestemmingsplan (**).
De toelichting is hierop aangepast.
De handhaafbaarheid van het plan staat of valt met de duidelijkheid van, en de kennis van de gebruikers van het plangebied omtrent de juridische regeling. Daarnaast is het van belang zicht te hebben op de bestaande situatie/rechten zoals aanwezig op het moment van planvaststelling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan Binnenstad-West is hiermee rekening gehouden. De bestaande toestand is zo gericht mogelijk vertaald in de planregeling c.q. positief bestemd, en afgestemd op het handhavingsbeleid.
Dit is in feite de eerste stap van het daadwerkelijke handhavingsbeleid die zo gericht mogelijk afgestemd moet worden op het dan gewenste handhavingsbeleid. Belangrijk zijn daarbij de volgende zaken:
- het vastleggen van gericht nader te bepalen ‘nul-situaties’;
- wijze van periodieke controle middels luchtfoto’s en of veldonderzoek;
- gerichte voorlichting aan handhavingscontroleurs en bewoners/ge-bruikers, zowel vooraf als nadat het plan is vastgesteld en zowel algemeen als gebiedsgericht; tevens heeft het voordelen als voorlichting en handhaving op onderdelen intergraal wordt opgepakt.
Handhaving kent vele aspecten die gezamenlijk tot een goed resultaat moeten leiden. Slechts een aantal is direct toe te schrijven aan de aard en opzet van het bestemmingsplan. Andere aspecten hebben zowel te maken met het voorbereidende planvormingproces als met nazorg (beheer) en evaluatie achteraf. Ook de ambtelijke betrokkenheid en het politieke draagvlak spelen daarbij een belangrijke rol.
Wanneer de actualisering van het bestemmingsplan gepaard gaat met een consequent handhavingsbeleid en een organisatie die dit mogelijk maakt, is al veel gewonnen. De gemeente heeft hiervoor een aparte beleidsnota uitgezet in de vorm van de nota ‘Je Maintiendrai, handhaving van regelgeving op het gebied van bouwen en ruimtelijke ordening in de gemeente Maastricht’. Het belang van een dergelijke handhavingsnota ligt erin dat het gemeentebestuur door schriftelijk vastgelegd en openbaar gemaakt handhavingsbeleid, geen of minder risico loopt bij de handhaving door middel van sanctiemiddelen en minder snel door de rechter op de vingers kan worden getikt.
Het plangebied Binnenstad-West wordt in de eerder genoemde handhavingsnota gerekend tot het gebied dat te kwalificeren is als ‘binnenstad’. Het onderhavige plangebied wordt grotendeels gerekend tot het beschermd stadsgezicht.
Als hoofddoelstelling van het handhavingsbeleid staat in dit bestemmings-plangebied Binnenstad-West primair de bestaande situatie te beschermen en slechts beperkte ontwikkelingen toe te staan, centraal. Gelet op het overwegend conserverende karakter van het bestemmingsplan staat instandhouding van de diverse functies die in het plangebied voorkomen voorop.
Het bestaan van diverse functies in een bepaald gebied zoals bijv. wonen in relatie tot bedrijven zonder baliefunctie of horecagelegenheden levert enerzijds een gewenste levendigheid op doch kan ook een negatief effect hebben op de doelstelling om het wonen in dit plandeel verder te versterken.
De ervaring met handhavingsactiviteiten in dit gebied kunnen hierin wellicht informatie verschaffen of bepaalde ontwikkelingen verder door gezet moeten worden. Het verwerken van de uitgangspunten van de ‘Horecanota’ in dit bestemmingsplan is hiervan een goed voorbeeld.
Bijzondere aandacht zal op basis van de status ‘beschermd stadsgezicht’ blijven bestaan voor de instandhouding van de te beschermen waarden waarbij met name gedacht moet worden aan het historisch patroon van straten in samenhang met de historische schaal en daarmee gesitueerde bebouwing en meer in het bijzonder de als monument aangeduide gebouwen/bouwwerken.
De handhaving van de voorschriften zal plaatsvinden op drie niveaus
Nadrukkelijk zal worden ingezet op preventie/toezicht. Gedacht moet hierbij worden aan goede voorlichting en informatie aan de toezichthouders en gebruikers/eigenaren in het gebied.
Daarnaast zal vanuit het reguliere werkpakket voor het grootste gedeelte van de beschikbare werktijd uitvoering gegeven worden aan de bouw- en aanlegvergunning en toezicht op de uitvoering daarvan.
Tenslotte zal er repressieve handhaving plaats dienen te vinden indien er daadwerkelijk sprake is van afwijking van de gestelde regels en voorschriften. Optreden is geboden om de ontstane illegale situatie ongedaan te maken. Dit kan variëren van het alsnog legaliseren door middel van vergunningverlening tot het (doen) beëindigen van de overtreding.
Op basis van prioriteit en differentiëring zullen bovenstaande drie handhavingsaspecten worden ingepast in het reguliere werkpakket (handhavingsprogramma).
Rosmalen
Croonen Adviseurs b.v.