Artikel 12       Agrarische bedrijfsdoeleinden

 

I.          Doeleindenomschrijving


De op de plankaart A als “agrarische bedrijfsdoeleinden” aangegeven gronden zijn met in achtneming van het bepaalde in artikel 36 lid 5 bestemd voor agrarische doeleinden ten behoeve van agrarische bedrijven en tevens voor tijdelijke voorzieningen zoals de op de plankaart A aangegeven gronddepots.

 

II.         Beschrijving in hoofdlijnen         
De in lid I. omschreven doeleinden worden als volgt nagestreefd:

a.         bestaande grondgebonden agrarische bedrijven mogen binnen  het bouwkavel uitbreiden met grondgebonden agrarische activiteiten met in acht neming van  de regels zoals opgenomen in de POL-uitwerking BOM+. Het omschakelen naar een andere tak van agrarische bedrijvigheid (niet-grondgebondenheid) is niet toegestaan;

b.         indien de op deze gronden gevestigde bedrijven met hun agrarische bedrijfsactiviteiten ophouden zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 39 lid I. toe te passen;

c.         mestopslag dient binnen het bouwkavel plaats te vinden en is slechts toegestaan tot een maximale maat van 2.500 ;

d.         containervelden, tijdelijke boogkassen (tot 2,5 meter hoog) en tijdelijke regenkappen mogen worden opgericht binnen  het bestemmingsvlak.

 

III.       Bouwvoorschriften       


A.        Op of in de voor “agrarische bedrijfsdoeleinden” bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf en met dien verstande    dat:

1.         per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning mag worden gebouwd met dien verstande dat:

a.         op dit oppervlak een of meer agrarische bedrijfsgebouwen geen woning zijnde is of zijn;

b.         de inhoud van de woning tenminste 300 m³ moet en ten hoogste 800 m³ mag bedragen;

c.         de goothoogte van de woning minimaal 2,50 m. moet en maximaal 7,00 m. mag bedragen;

2.         de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 4,50 m. mag bedragen en de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 8,00 m. met uitzondering van erfafscheidingen welke maximaal 2,00 m. hoog mogen zijn;

3.         de dakhelling minimaal 30 º moet en maxi¬maal 60 º mag bedragen;

4.         binnen het bebouwingsoppervlak wordt gebouwd met uitzondering van de gronden op de plankaart A aangegeven met het teken  T waar niet mag worden gebouwd.

 

B.         Burgemeester en Wethouders kunnen uitsluitend indien de aard van het bedrijf of bedrijfseconomische omstandigheden zulks wettigen en overigens is voldaan aan het bepaalde in dit lid on¬der A. vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit lid onder:

a.         A. aanhef:

voor het toelaten van bed en breakfast in het kader van verbrede plattelandsontwikkeling indien sprake is van een ondergeschikte nevenactiviteit van het agrarisch bedrijf en nabijgelegen bedrijven geen onevenredig nadelige invloeden ondergaan.

b.         A. sub 1.b.:

ter vergroting van de maximale inhoud van de voor bewoning toegestane ruimte ten behoeve van maxi¬maal 6 vakantieappartementen met per appartement een maximale oppervlakte van 100 m², uitsluitend indien een dergelijke vergroting in de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd,

de exploitatie gezien kan worden als ondergeschikte nevenactiviteit van het agrarisch bedrijf en nabijgelegen agrarische bedrijven geen onevenredige nadelige invloed ondergaan.

c.         A. sub 2.:

tot vergroting van de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, tot ten hoogste 6,50 m. en de hoogte van andere bouwwerken geen erfafscheidingen zijnde, tot ten hoogste 15,00 m.;

d.         A. sub 3.:

voor een dakhelling van minimaal 15 º ten behoeve van bedrijfsgebouwen indien om bedrijfstechnische c.q. bedrijfseconomische redenen een dakhelling van tenminste 30 º niet realiseerbaar is;

e.         A. sub 4.:         

                                    voor het overschrijden van de bebouwingsgrens indien dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is en de overschrijding niet meer dan 50 m² bedraagt.

 

IV.       Verboden gebruik van gronden en bouwwerken             


Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 37 lid 1. wordt tenminste verstaan het gebruik van:

 

            A.        De gronden en bouwwerken voor:

1.         ambachtelijke en/of industriële doeleinden;

2.         detailhandel en groothandel, behoudens de detailhandel als nevenactiviteit en van ondergeschikte aard in eigen agrarische producten tot een maximum van 25 m² ;

3.         transport- en/of garagedoeleinden behoudens voorzover deze verband houden met de agrarische bedrijfsvoering;

4.         horecadoeleinden, behoudens in de vorm van het verstrekken van dranken en voedsel van ondergeschikte aard en als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;

5.         permanente bewoning welke geen verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering daaronder de bedrijfswoning niet begrepen;

6.         voor opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering.

                       

            B.         De gronden voor:

                        1.         staanplaats voor onderkomens, behoudens één onderkomen per bedrijfswoning;

                        2.         kampeer- of caravanterrein, behoudens indien daartoe vrijstelling als bedoeld in lid V van dit artikel is verleend.

 

 

V.        Vrijstellingsbevoegdheid


Burgemeester en Wethouders kunnen vrij¬stelling verlenen van:

 

            A.        Het bepaalde in lid IV, sub B.2. voor het plaatsen van niet meer dan 15 kampeermiddelen ten behoeve van seizoenskamperen, mits:

                        -           het recreatieve gebruik geen onevenredige schade toebrengt aan de nabijgelegen bestemmingen;

                        -           nabij gelegen bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering;

                        -           de kampeermiddelen op het bestemmingsvlak zodanig worden gesitueerd, dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

                        -           voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

 

B.         Het bepaalde in lid I resp. lid IV sub A 5 voor het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders mits:

-           een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote behoefte aan arbeiders in het betreffende bedrijf;

-           er elders onvoldoende structurele voorzieningen zijn voor de tijdelijke huisvesting;

-           uitsluitend werknemers gehuisvest worden die in het betreffende agrarisch bedrijf werkzaam zijn;

-           de huisvesting niet langer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;

-           de huisvesting plaats vindt in bestaande gebouwen of in maximaal een tot vijf units binnen het bestaande bouwkavel;

-           de gezamenlijke oppervlakte voor de tijdelijke huisvesting niet meer bedraagt dan 120 m²;

-           niet meer dan 20 tijdelijke werknemers op deze wijze gehuisvest mogen zijn;

-           de goothoogte van de units niet meer dan 3,00 m. mag bedragen;

-           het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende bedrijven;

-           het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;

-           de afstand tussen kassen en boomgaarden van derden dient minstens 50 m. te bedragen;

-           voldaan is aan de bepalingen van de Wet geluidhinder;

-           er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

 

 

VI.       Nadere eisen    


A.        Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

-           de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;

-           de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;

-           voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

 

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+;

 

B.         De onder A genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

-           indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en

-           ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en

-           in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

 

VII.      Procedureregels           

Bij toepassing van de in dit artikel bedoelde vrijstellingsbevoegdheden dienen de in artikel 40 opgenomen procedureregels in acht te worden genomen.