Artikel 34       Archeologische monumenten en terrein van oudheidkundige betekenis

 

I.          Doeleindenomschrijving            


1.         De op de plankaart B als “archeologische monumenten en terrein van oudheidkundige betekenis” aangegeven gronden zijn tevens bestemd voor bescherming van de hier voorkomende of hier te            verwachten archeologische monumenten en waarden.

 

            2.         Voorzover op de plankaart B aangegeven als andere dubbele bestemming is het in artikel 24 gegeven schema van volgorde van toepassing.

 

II.         Bouwvoorschriften                                           


A.        Op of in de als “archeologische monumenten en terrein van oudheidkundige betekenis” aangegeven gronden mag niet worden gebouwd.

 

B.         Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde onder A. van dit lid  ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de plankaarten A of B aangegeven andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de aldaar (vermoedelijk) voorkomende of aanwezige archeologische monumenten.

 

III.       Aanlegvergunning                     


A.        Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), op/in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

1.         het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

2.         het ophogen, het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

3.         het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen,  egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;

4.         het omzetten van grasland in bouwland, het aanleggen, het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;

5.         het verlagen van het waterpeil, het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

6.         het aanleggen van ondergrondse transport -, energie- of telecommunicatie - of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies ;

7.         het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

8.         alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

 

            B.         Het onder A. van dit lid bepaalde is niet van toepassing voor:

a.         werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b.         werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c.         werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

d.         werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

C.         De aanlegvergunning wordt verleend indien door het aanleggen van bovengenoemde werken of het uitvoeren van bovengenoemde werkzaamheden dan wel de daaruit direct of indirect te verwachten gevolgen de in bedoelde gronden aanwezige archeologische waarden niet of in geringe mate worden aangetast. Voorzover het om zwaarwegende redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt de aanlegvergunning verleend onder de voorwaarde dat voorafgaand aan de werkzaamheden adequaat archeologisch onderzoek zal plaatsvinden.

 

IV.       Uitzonderingsregel                                


Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Monumentenwet 1988 van toepassing is.

 

V.        Nadere bepaling                                                           


Een vrijstelling resp. aanlegvergunning als bedoeld in lid II. resp. lid III. sub A. wordt slechts verleend na advies van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek respectievelijk de provinciaal archeoloog; de beslissing met betrekking tot de vrijstelling resp. aanlegvergunning wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.

 

VI.       Procedureregels           


Bij het verlenen van c.q. toepassing van de in dit artikel bedoelde aanlegvergunning c.q. vrijstellingsbevoegdheid dienen de in artikel 40 opgenomen procedureregels in acht te worden genomen.