Artikel 21 Leidingenstrook
1.
a.
De gronden met de bestemming
leidingenstrook mogen uitsluitend worden gebruikt voor het ondergronds
transport van vloeibare of gasvormige stoffen of energie, of het bovengronds
transport van energie alsmede voor het bedríjfsveilig doen functioneren van de
leidingen, en tevens voor de op de bestemmingskaarten 1 en 2 aangegeven andere
bestemmingen.
b. Het gebruik ten behoeve van de andere
bestemmingen is slechts toelaatbaar, indien daardoor de bedrijfsveiligheid van
de leidingen niet in gevaar wordt gebracht.
2.
I.
Op deze gronden mogen in afwijking
van het bepaalde ten aanzien van andere bestemmingen, geen gebouwen doch
uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht, welke noodzakelijk zijn in
verband met de exploitatie van de aanwezige leidingen.
II. a. Zolang nog geen leiding is aangelegd,
kunnen burgemeester en wethouders na verkregen verklaring van geen bezwaar van
gedeputeerde staten, vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit lid sub I
ten behoeve van het oprichten van bouwwerken als toegestaan ingevolge
de ter plaatse op de bestemmingskaarten aangewezen bestemmingen.
b. Indien één of
meer leidingen zijn aangelegd, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling
verlenen van het bepaalde in dit lid sub I ten behoeve van het oprichten van
bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op
de bestemmingskaarten aangewezen bestemmingen; deze vrijstelling wordt slechts
verleend nadat de beheerder van de betrokken leiding(en) is gehoord.
III. Indien
door de bouw of situering van een bouwwerk de bedrijfsveiligheid van de
leiding(en) in gevaar wordt of kan worden gebracht, wordt geen vrijstelling
verleend.
3.
I.
In afwijking van het bepaalde ten
aanzien van de andere bestemmingen, is het verboden met het oog op de
bescherming van de leiding(en), zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders op of in deze
gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te
voeren:
a. het
aanbrengen van beplantingen en/of bomen, welke dieper wortelen dan 30 cm;
b. voor
zover de Boswet of krachtens die wet gestelde voorschriften
niet van toepassing zijn, het vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen,
welke dieper wortelen dan 30 cm;
c. het
uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
d. het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het anderszins in de
bodem drijven van voorwerpen, dieper dan 30 cm.
II. Het
onder I van dit lid bepaalde is niet van toepassing:
a. voor wat betreft
het onder b bepaalde voor het vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen
bij, wijze van verzorging;
b. voor wat betreft het onder c en d bepaalde van werken en/of
werkzaamheden die ingevolge de aan de grond gegeven bestemmingen tot de
normale bodemexploitatie en/of bodemgebruik behoren en die niet dieper dan 60
cm worden uitgevoerd.
III De werken of werkzaamheden als bedoeld onder I van dit lid
zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de bedrijfsveiligheid van de
leiding(en) niet wordt of kan worden geschaad.
IV. Een vergunning als bedoeld onder I van dit
lid wordt slechts verleend, nadat de beheerder van de betrokken leiding(en) is
gehoord.