Paragraaf D Bepalingen omtrent
samengestelde bestemmingen
Artikel 29 Leidingenstrook
1.
a. De gronden met de bestemming leidingstrook
mogen, met inachtneming van het bepaalde onder b van dit lid, uitsluitend
worden gebruikt voor het ondergronds transport van
vloeibare of gasvormige stoffen of energie, alsmede voor het bedrijfsveilig
doen functioneren van de leidingen en tevens voor de overige bestemmingen.
b. Het gebruik ten behoeve van de andere
bestemmingen is slechts toelaatbaar, indien daardoor de bedrijfsveiligheid van
de leidingen niet in gevaar wordt gebracht.
2.
a. Op deze gronden mogen, in afwijking van het
bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, geen gebouwen doch
uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht, welke noodzakelijk zijn in
verband met de exploitatie van de aanwezige leidingen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen
vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit lid sub I ten behoeve van het
oprichten van bouwwerken als toegestaan ingevolge de
overige bestemmingen; deze vrijstelling wordt slechts verleend nadat de
beheerder van de betrokken leiding(en) is gehoord.
c. Indien
door de bouw of situering van een bouwwerk de bedrijfsveiligheid van de
leiding(en) in gevaar wordt of kan worden gebracht, wordt geen vrijstelling
verleend.
3.
I. In
afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige
bestemmingen is het verboden met de oog op de bescherming van de van de leiding(en),
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegverguning)
van burgemeester en wethouders op of in deze gronden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van beplanting en/of bomen, welke dieper
wortelen dan 30 cm;
b. voor zover de
Boswet of krachtens die wet gestelde voorschriften niet van toepassing zijn,
het vellen en/of rooien van beplanting en/of bomen, welke dieper wortelen dan
30 cm;
c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
d. het uitvoeren van
heiwerkzaamheden of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen dieper
dan 30 cm.
II. Het
sub I van dit lid is niet van toepassing:
a. voor wat betreft het sub b bepaalde voor het vellen en/of
rooien van beplantingen en/of bomen bij wijze van verzorging;
b. voor wat betreft
het sub c en d bepaalde voor werken en/of werkzaamheden die ingevolge de aan de
grond gegeven bestemmingen tot de normale bodemexploitatie en/of bodemgebruik
behoren en die niet dieper dan 60 cm worden uitgevoerd.
III. De
werken en werkzaamheden als bedoeld sub I van dit lid zijn slechts toelaatbaar,
indien daardoor de bedrijfsveiligheid van de leiding(en) niet wordt of kan
worden geschaad.
IV. Een
vergunning als bedoeld sub I van dit lid wordt slechts verleend, nadat de
beheerder van de betrokken leiding(en) is gehoord.