Artikel 7 Ondergrondse
gebouwen
1. Ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend
worden gebruikt volgens het bij de bestemming toegestane gebruik.
2. Deze gebouwen mogen uitsluitend worden
opgericht met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de hoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
b. zij moeten gelegen
zijn onder niet-ondergrondse gebouwen.
3. Burgemeester en
wethouders kunnen voor de bouw van ondergrondse parkeerruimten van het
bepaalde in lid 2 sub a vrijstelling verlenen tot een hoogte van maximaal 6,00
meter.
4. Burgemeester en
wethouders kunnen van het bepaalde in lid 2 sub b vrijstelling verlenen met
dien verstande, dat de oppervlakte van de ondergrondse gebouwen niet meer mag
bedragen dan de volgens het plan toegestane oppervlakte van de bovengrondse
gebouwen.