logo gemMtr klrArtikel 12      Erf (E)

 

1.      a.      De gronden met de bestemming erf mogen uitsluitend worden gebruikt voor erf behorende bij de functie op hetzelfde bouwper­ceel.

b.      Op het onbebouwd erf mag geen opslag plaatsvinden, behoudens op het bouwperceel met een woonfunctie en uitsluitend ten behoeve van die functie.

 

2.      Op deze gronden mogen, behoudens op de gronden met de nadere aanwijzing (o) onbebouwd, uitsluiten worden gebouwd:

a.      gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik;

b.      die andere bouwwerken, welke qua aard bij het in lid 1 toege­stane gebruik passen en niet hoger zijn dan 3,00 meter.

 

3.      Op de gronden met de nadere aanwijzing (o) onbebouwd mogen uitslui­tend andere gebouwen worden gebouwd, welke qua aard in het lid 1 toegestane gebruik passen en niet hoger zijn dan 3.00 meter.

 

4.      De in lid 2 bedoelde gebouwen en andere bouwwerken moeten worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

a.      de oppervlakte van de gebouwen mag behoudens het bepaalde onder cl en d ten hoogste 50 m2 bedragen, met dien verstande, dat ten behoeve van de in lid 2 bedoelde gebouwen en andere bouwwerken ten hoogste 40% van de gronden net de bestemming erf mag worden bebouwd en mits in elk geval bij de woning op hetzelfde bouwper­ceel een onbebouwd erf aanwezig blijft met een oppervlak dat en minste gelijk is aan 5 maal de breedte van de achtergevel van de woning;

indien op een bouwperceel de bestemming erf grenst aan de bestemming tuin, mag voor de berekening van het voornoemde percen­tage de oppervlakte van het erf worden vergroot met dat gedeelte van de tuin, dat grenst aan het erf en dat ligt achter het ver­lengde van de achterste bebouwingsgrens;

b.      de afstand tussen een vrijstaand gebouw en een ander gebouw op hetzelfde bouwperceel moet ten minste 3 meter bedragen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders van deze maat vrijstel­ling kunnen verlenen, indien het vrijstaand gebouw niet achter een ander gebouw is gelegen;

c.       met inachtneming van het bepaalde van de leden a en b mogen ge­bouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het houden van die­ren worden gebouwd met dien verstande, dat:

1.      de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 12 m2;

2.      de nokhoogte van duivenhokken maximaal 4 meter mag bedragen;

d.      met inachtneming van het bepaalde in de leden a, b en c mag de totale oppervlakte van gebouwen en andere bouwwerken niet meer dan 62 m2 bedragen;

e.      de hoogte van antennes en antennemasten mag maximaal 12 meter bedragen.

 

5.      op de gronden met de nadere aanwijzing (n) mag ten behoeve van de in lid 2 bedoelde gebouwen en andere bouwwerken 100% van de gronden met de bestemming erf worden bebouwd, met dien verstande, dat voor ieder woonperceel 1 stallingsruimte voor een auto gerealiseerd cq. gehandhaafd wordt.