Artikel 11. Bepalingen betreffende het gebruik van
grond, anders dan voor bebouwing en betreffende het gebruik van
opstallen.
1. Het is verboden gronden en
opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze
of tot een doel strijdig met de uit het bestemmingsplan voortvloeiende
bestemming.
2. Het
bepaalde in lid 1 is niet van toepassing voor een gebruik dat – hoewel
afwijkende van de uit het bestemmingsplan voortvloeiende bestemming – op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond.
3. De
onbebouwd blijvende gedeelten van de onderscheidene beststemmingen
aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor wat betreft:
Art. 2 : als tuin;
Art. 3 : parkeerterrein en tuin;
Art. 4 en 5 : aan- en afvoerweg, parkeerterrein en tuin.
4. Burgemeester
en Wethouders verlenen van het in lid 1 en 3 bepaalde vrijstelling als
strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het
meest doelmatig gebruik, die niet door dringende reden gerechtvaardigd
wordt.
5. Burgemeester
en Wethouders kunnen van het in lid 1 en 3 omschreven verbod vrijstelling
verlenen, mits de verwezenlijking van het plan hierdoor niet wordt
bemoeilijkt resp. een gerealiseerde bestemming niet wezenlijk wordt aangetast.