Artikel 6.
Bijgebouwtjes.
Bijgebouwtjes
mogen uitsluitend worden gebouwd op de in de artikelen 2 en 5 genoemde gronden, benevens
op de gronden, welke in het plan daartoe zijn bestemd en die, welke zijn
bestemd tot achtererf, met dien verstande dat:
a.
Bij plaatsing op een achtererf niet
meer dan een vierde deel van dat erf en ten hoogste 12 m2 daarvan
door deze bijgebouwtjes zal worden ingenomen;
b.
De goothoogte ten hoogste 2.50 m. en
de nokhoogte ten hoogste 4 m. zal bedragen;
c. Van
het onder a en b bepaalde Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen
verlenen, indien de bestemming der gebouwen, of de ligging daarvan ten opzichte
van elkaar of de afmetingen van het hoofdgebouw en het achtererf het verlenen
van vrijstelling wettigt;
d. Burgemeester
en Wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen t.a.v. de plaatsing der
bijgebouwtjes.