2. Bestemmingsbepalingen
Paragraaf A Bepalingen
met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen
Artikel 7. Woondoeleinden
1.
Doeleindenomschrijving
De
op de plankaart als woondoeleinden aangegeven gronden zijn bestemd voor:
- grondgebonden
woningen;
- verkeersdoeleinden
in de vorm van wegen, woonstraten, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden,
pleinen en fiets- en voetpaden;
- parkeervoorzieningen;
- doeleinden
van openbaar nut;
- groenvoorzieningen,
inclusief speel- en recreatievoorzieningen (jongerenontmoetingsplekken);
- additionele
voorzieningen.
2.
Beschrijving in hoofdlijnen
De
in lid 1 omschreven doeleinden worden als volgt nagestreefd:
a. handhaving
en waar mogelijk versterking van de woonfunctie is uitgangspunt;
b. de
woning en/of de bijgebouwen bij een woning kunnen worden gebruikt voor de
uitoefening van aan huis gebonden beroepen onder de voorwaarden dat:
. de
woonfunctie in de woning in overwegende mate gehandhaafd blijft:
. maximaal
30 % van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende
bijgebouwen tot een maximum van 125 m2 als zodanig mag worden
gebruikt;
. de
parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan
worden beļnvloed;
. geen
onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
. detailhandel
als ondergeschikte nevenactiviteit bij het uitgeoefende aan huis gebonden
beroep is toegestaan;
c. voorzover
de gronden zijn aangeduid met * mogen zij gebruikt worden voor een
transportbedrijf, met dien verstande dat indien gedurende een aaneengesloten
periode van minimaal drie jaren uitsluitend zijn gebruikt voor woondoeleinden,
deze gronden uitsluitend voor woondoeleinden mogen worden gebruikt;
d. de
doeleinden van openbaar nut nemen in de bestemming een ondergeschikte plaats in
qua situering en omvang;
e. de
verkeersdoeleinden dienen slechts ter ontsluiting van de woningen en de
aansluiting daarvan op het hoofdwegennet.
3.
Bouwvoorschriften
a. op
de tot woondoeleinden bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere
bouwwerken worden opgericht die in overeenstemming zijn met het bepaalde in dit
artikel;
b. de
op de plankaart aangegeven bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
c. op
de gronden mogen naast de bestaande bebouwing geen woningen en de daarbij
behorende bijgebouwen volgens de regeling gegeven in sub e. worden opgericht;
d. in
tegenstelling tot het bepaalde sub b. en sub c. van dit lid mogen:
- bestaande
hoofdgebouwen worden uitgebreid tot maximaal het aantal bouwlagen zoals op de
plankaart is aangegeven
- bestaande
bijgebouwen bij woningen worden uitgebreid tot een totale oppervlakte van
maximaal 80 m2 per woning volgens de bij sub e. gegeven regels
- de
bestaande gebouwen worden uitgebreid t.o.v. maximaal het op de plankaart
aangegeven bebouwingspercentage, ingeval dit aangegeven is;
e. het
totale grondoppervlak van de bijgebouwen bij een woning mag maximaal 80 m2
bedragen met een goothoogte van maximaal 3 m met uitzondering van 12 m2
voor dierenverblijf waarvan de goothoogte maximaal 4 m mag bedragen, met dien
verstande dat:
- nooit
meer dan 40 % van het erf mag worden bebouwd;
- een
bijgebouw tenminste op een afstand van minimaal 3 m vanaf de aan de weg gelegen
perceelsgrens moet zijn gelegen;
- de
goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte
van de eerste bouwlaag van de woning;
- de
hoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
f. de
hoogte van andere bouwwerken, uitgezonderd erfafscheidingen, mag maximaal 3 m
bedragen en de hoogte van additionele voorzieningen mag maximaal 12 m zijn;
g. andere
bouwwerken mogen slechts worden geplaatst achter de voorgevelrooilijn.
4.
Vrijstellingsbevoegdheid
a. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen:
- van
het bepaalde in lid 1, zodanig dat 1 woning mag worden vervangen door minimaal
drie gestapelde woningen indien de inhoud per woning niet minder dan 150 m3
bedraagt, er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ter
plaatse ontstaan of kunnen ontstaan, de ruimtelijke kwaliteit wordt gehandhaafd
en de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig wordt of kan
worden beļnvloed en belangen van derden daardoor niet in onevenredige mate
worden of kunnen worden geschaad;
- van
het bepaalde in lid 2 sub b. voor het gebruik van de woning en/of bijgebouwen
behorende bij een woning voor de uitoefening van consumentverzorgende
ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, kantoordoeleinden, galeries resp.
praktijkruimten onder de voorwaarden dat:
. de
woonfunctie in de woning in overwegende mate gehandhaafd blijft;
. maximaal
30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende
bijgebouwen tot een maximum van 125 m2 als zodanig mag worden
gebruikt;
. de
parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig wordt of kan worden
beļnvloed;
. geen
onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
. detailhandel
als slechts als ondergeschikte nevenactiviteit bij een toegestane
bedrijfsactiviteit is toegestaan;
- voor
de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met maximaal 30%, maximaal 50% van
het erf mag worden bebouwd en voor zover reeds meer dan 50% is bebouwd dit
percentage niet verder mag worden verhoogd en met dien verstande dat de afstand
tussen de voor- en achtergevel maximaal 15 m bedraagt en de inhoud van een
grondgebonden woning niet meer dan 1000 m3 zal bedragen en van een
gestapelde woning niet meer dan 600 m3;
- van
het bepaalde in lid 3 sub e. om het bebouwingspercentage van erven ten behoeve
van bijgebouwen behorende bij woningen van 40 naar 50 te verhogen;
- van
het bepaalde in lid 3 sub e. voor het overschrijden van de denkbeeldige lijn,
getrokken door de voorgevelrooilijn in de richting van de straatzijde, voor het
bouwen van een aangebouwd bijgebouw met een maximum van 10 m2;
- van
het bepaalde in lid 3 sub e. voor een totale grondoppervlak van bijgebouwen bij
een woning tot maximaal 25 m2 ten behoeve van atelier resp.
dierenverblijf indien geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu
ontstaan en met handhaving van de overige bepalingen;
- van
het bepaalde in lid 3 sub e voor een geringere afstand dan 3 m tot de aan de
weg gelegen perceelsgrens voor een bijgebouw dan wel voorgevelrooilijn;
- voor
het bepaalde in lid 3 sub g. voor het bouwen van andere bouwwerken voor de
voorgevelrooilijn.
b. De
hierboven bedoelde vrijstellingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige samenhang en de
ruimtelijke kwaliteit alsmede aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden en bouwwerken en daardoor geen belangen van derden onevenredig worden
geschaad.