Artikel 2 Bebouwingsklasse
A en M.
Op de gronden, welke in het plan zijn bestemd voor de bebouwingsklassen
A en M, mogen uitsluitend ééngezinswoningen, benevens daarbij behorende
bijgebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. De afstand tussen de meest nabij elkaar
gelegen punten van een gebouw en van de zijdelingse erfscheiding niet minder
dan het in de bebouwingstabel voor de betrokken bebouwingsklasse gestelde
minimum zal bedragen, tenzij op het einde van een bebouwingsstrook wordt
gebouwd, danwel twee woningen aanéén worden gebouwd;
b. De in artikel 19, lid 2, der
Bouwverordening genoemde bouwdelen bij het bepalen der onder a. bedoelde
afstand buiten beschouwing blijven, echter voor wat goot- en kroonlijsten
betreft tot een maximum van 0,50 m. en voor luifels tot een maximum van 0,75
m.;
c. Bij het bouwen aan het einde van een
bebouwingsstrook één gevel in de zijdelingse begrenzingslijn zal worden
geplaatst, indien tussen het te bouwen pand en deze begrenzingslijn volgens het
plan geen voldoende ruimte zou overblijven om nog een gebouw op te richten.