Artikel 18     Beschermd stadsgezicht

 

1.       Doeleindenomschrijving

 

A.     De op de plankaart A als beschermd stadsge­zicht aangegeven gronden, zoals bij besluit van de Minister van 27 oktober 1982 als zodanig is aangemerkt en op 10 oktober 1984 is ingeschre­ven in het register van beschermde stads- en dorpsgezichten zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven bestemmingen (artikelen 6 t/m 9 en 11, 12, 13 en 15) primair bestemd voor het behoud en herstel van de in lid 2. beschreven waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek alsmede voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het behoud van de archeologische waarden.

 

B.     Voor zover blijkens de plankaart A er nog een of meer andere dubbele bestemmingen met het beschermd stadsgezicht geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt het bepaalde in artikel 17 lid 2.

 

2.       Beschrijving in hoofdlijnen

 

De in lid 1. omschreven doeleinden worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 als volgt nagestreefd:

 

a.     de Maastrichtse stadsbebouwing wordt ge­kenmerkt door een geringe breedte van de hoofdstraten met een smalle percelering, waarop aaneengesloten, relatief hoge bebou­wing met een bekapping evenwijdig aan de voorgevel;

b.     de smalle stadsbebouwing bestaat overwe­gend uit drie bouwlagen, echter wordt regel­matig afgewisseld door bebouwing met twee of vier bouwlagen, waarbij als bovenste bouwlaag ook een halve verdieping voorkomt;

c.     de gevels zijn afwisselend opgetrokken in natuursteen, in baksteen of in een combinatie van beide, waarbij de natuursteen dienst doet als raam- en deuromlijsting. Veel gevels zijn gesaust of gepleisterd, overwegend in witte of lichte kleur. Vrijwel alle huizen bezitten een regelmatige gevelopbouw, waarbij de raam­openingen per verdieping in dezelfde vertica­le as zijn geplaatst. Het raamhout, dat direct -zonder kozijn - in de muur is geplaatst, ligt achterin de gevel. Voor Maastricht is dit witte, 19e eeuwse raamhout in vaak oudere voor­gevels kenmerkend;

d.     de kappen hebben en gemiddelde dakhelling van 45º waarbij veelvuldig gebroken dak­schilden zijn aangebracht. De kleur van de dakbedekking is overwegend donkerblauw. De kappen, die in verhouding tot de gevel­hoogte hoog tot zeer hoog zijn te noemen, spelen door wisselende bouwhoogten en buigingen in de rooilijn een dominerende rol als afsluiting van het beeld. Bij de meeste huizen ontbreekt de kroonlijst, zodat de over­gang van gevel naar dakvlak slechts door een goot wordt gemarkeerd. De boven de daken uitstekende brandmuren en schoorste­nen zijn vrijwel altijd in baksteen opgetrok­ken;

e.     de inrichting van de openbare ruimten is zeer waardevol: het natuurstenen kleinplaveisel voor de kleine straten en stegen, de grotere natuurstenen keien voor rijbanen in belangrij­kere straten en grint voor de grotere ruimten. Vrijwel alle openbare ruimten hebben nog de oorspronkelijke voor elektrische verlichting omgebouwde, gaslantaarns. Zij leveren met de nog aanwezige gemeentelijke aanplakbor­den en de oude straatklokken een belangrijke bijdrage aan de sfeer van de historische binnenstad;

f.      verder dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van gesloten straat­wanden en het historisch rooilijnbeloop, zoals aangegeven op de kaart

ruimtelijke karakteristiek;

g.     het stratenpatroon moet gehandhaafd blijven zoals dat bestaat op het moment van tervisie­legging van het ontwerpplan tenzij in deze voorschriften uitdrukkelijk anders is bepaald;

h.           nieuwbouw moet zich in beginsel aanpassen aan de ruimtelijke karakteristiek van de histo­rische bebouwing. Op plaatsen waar over­eenkomstig de bepalingen van dit plan, gro­tere bouwhoogten zijn toegestaan, moet voorkomen worden dat nieuwbouw het stads­silhouet onevenredig aantast. Architectuur en materiaalkeuze mogen eigentijds van karak­ter zijn;

i.       voor de gronden en opstallen die vallen bin­nen het op de plankaart B aangeduide be­schermd stadsgezicht geldt de Monumenten­wet 1988 (Stb. 1988, 638).

 

3.     Aanlegvergunning

 

A.     Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.      het aanleggen van bovengrondse leidingen;

b.      het ontginnen, verlagen of afgraven van de bodem dieper dan 0,50 m. en ophoging en egalisering van de bodem. Dit geldt ook in het geval deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om ondergrondse gebou­wen te kunnen realiseren dan wel in het kader van bodemsanering;

c.       het vellen of rooien van bomen of opgaande beplanting als mede het verrichten van werk­zaamheden welke de dood of ernstige be­schadiging van bomen of opgaande beplan­ting ten gevolge kunnen hebben;

d.      het wijzigen van watergangen en het uitvoe­ren van afgravings- en ontgrondingswerk­zaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m.; het uitvoeren van hei­werken en/of het indrijven van scherpe voor­werpen in de bodem, dieper dan 0,30 m.

e.      het opslaan, deponeren, lozen of storten van afgedankte of aan hun oorspronkelijke ge­bruik onttrokken danwel brandgevaarlijke en explosieve voorwerpen, stoffen of producten buiten de tuinen of erven van woningen, respectievelijk buiten bedrijfspercelen;

f.        het aanleggen of inrichten van opslag- of stortplaatsen;

g.      het slopen van gebouwen en andere bouw­werken met inbegrip van de vestingwer­ken/vestingmuren of het slopen van gedeel­ten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende bouwvergunning.

 

B.     Het bepaalde onder A. is niet van toepassing voor:

 

a.      werkzaamheden in het kader van het norma­le onderhoud;

b.      werken of werkzaamheden van onderge­schikte betekenis;

c.       werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodem­gebruik;

d.      werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

C.     De werken of werkzaamheden als bedoeld on­der A. van dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de schoonheid en het karakter van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast.