Artikel 20 Gebied
met onderaardse gangenstelsels
1. Doeleindenomschrijving
A. De op de plankaart A als gebied met
onderaardse gangenstelsels aangegeven gronden zijn, behalve voor de doeleinden
van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven
bestemmingen (artikelen 6 t/m 13 en 15), primair bestemd voor de bescherming
en onderhoud van de onderaardse gangenstelsels met cultuurhistorische waarde.
B. Voor
zover blijkens de plankaart A er nog een of meer
andere dubbele bestemmingen met gebied met onderaardse gangenstelsels geheel of
gedeeltelijk samenvallen, geldt het bepaalde in artikel 17 lid 2.
2.
Bouwvoorschriften
A. Op of in de voor gebied met onderaardse gangenstelsels
bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen.
B. Burgemeester
en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in dit
lid sub A. ten behoeve van bebouwing op de gronden als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de plankaart A aangewezen andere
bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing,
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan het gebied met
onderaardse gangenstelsels.
3.
Aanlegvergunning
A. Het is verboden, zonder of in afwijking van
een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning),
op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
vergroten en/of te verleggen van gangen;
b. het
ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
c. het aanbrengen
van transport-, energie of telecommunicatieleidingen en de
daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks
noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik
van de gronden.
B. Het
in sub A. van dit lid bepaalde is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden
in het kader van het normale onderhoud;
b. werken
of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken
of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
d. werken
of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan
in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde
vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden
uitgevoerd.
C. De werken of werkzaamheden,
als bedoeld onder A. van dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen
onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan het gebied met
onderaardse gangenstelsels.