HOOFDSTUK IV OVERGANGS-,
STRAF- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 28 Overgangsbepalingen met betrekking tot
bebouwing
1. Bouwwerken die
vóór het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan met inachtneming van het bij of krachtens de Woningwet (Stb. 1991,
439) bepaalde zijn opgericht, hetzij reeds rechtens
bestonden voor de inwerkingtreding van de Woningwet 1901, dan wel in aanbouw
zijn of kunnen worden opgericht op het tijdstip van de terinzagelegging
van het ontwerp-bestemmingsplan krachtens een eerder
aangevraagde bouwvergunning, welke in strijd zijn met het bestemmingsplan,
mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk worden veranderd, mits de
afwijkingen van het plan, zowel naar de aard als naar de omvang, niet worden
vergroot en behoudens onteigening krachtens de wet.
2. Voor het geheel
vernieuwen, geheel veranderen of in beperkte mate uitbreiden van de in lid 1. bedoelde bouwwerken kunnen Burgemeester en Wethouders
vrijstelling verlenen van de bepalingen van dit plan, met dien verstande dat:
a. bij gehele vernieuwing of gehele verandering de bestaande afwijkingen van het plan, zowel naar de aard als naar de omvang, niet mogen worden vergroot;
b.
het
"in beperkte mate uitbreiden" niet verder
mag gaan dan 15% van de inhoud van de ten tijde van de terinzagelegging
van het ontwerp-plan bestaande bebouwing, mits de
bestaande afwijking naar de aard niet wordt vergroot.
Met geheel vernieuwen of geheel veranderen wordt gelijkgesteld het systematisch gedeeltelijk
vernieuwen of gedeeltelijk veranderen met het kennelijk doel om zodoende
uiteindelijk tot een gehele vernieuwing of gehele verandering te komen.
3. In geval van
verwoesting door calamiteit mogen de in lid 1. van dit
artikel bedoelde bouwwerken worden herbouwd - behoudens onteigening
overeenkomstig de wet - mits:
a. de afwijkingen van het plan niet naar aard of omvang worden vergroot;
b.
een
aanvraag om een vergunning tot herbouw binnen 2 jaar na tenietgaan is
ingediend.