069.74 T                                                   Gemeente Maastricht

                                                                  Toelichting

                                                                  behorende bij het bestemmingsplan

                                                                  Maas en Jeker

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Maastricht, juni 1995;

gewijzigd     augustus 1995;

gewijzigd     november 1995;

gewijzigd     april 1996;

gewijzigd     juli 1996

 

 

 

 

INHOUD

 

HOOFDSTUK                                                                                                          BLZ.

 

1.   Planmotivatie

3

 

 

2.   Planologisch beleidskader

5

 

2.1. Rijksbeleid

5

 

2.2. Provinciaal beleid

7

 

2.3. Gemeentelijk beleid

9

 

 

 

3.  Ruimtelijke en functionele karakteristiek en ontwikkelingsperspectie

20

 

3.1. Ligging en begrenzing van het plangebied

20

 

3.2. Ruimtelijke karakteristiek en perspectief

20

 

3.3. Functionele karakteristiek en perspectief

24

 

3.4. Verkeersstructuur: karakteristiek en perspectief

29

 

 

 

4.  Zoekzonebeleid maatschappelijk gevoelige voorzieningen en

     lokatiekeuze permanente opvangvoorziening drugsverslaafden

34

 

4.1. Zoekzonebeleid maatschappelijk gevoelige voorzieningen

34

 

4.2. Selectie potentiële lokaties voor de permanente opvangvoorziening drugsverslaafden

34

 

4.3. Besluitvormingstraject permanente opvangvoorziening drugsverslaafden

35

 

 

 

5. Randvoorwaarden

37

 

5.1. (Cultuur)historisch erfgoed

37

 

5.2. Natuur en landschap

37

 

5.3. Milieuaspecten

39

 

5.4. Civieltechnische aspecten

44

 

5.5. Speelruimte

45

 

5.6. Sectoraal beleid

46

 

 

 

6.  Planopzet

47

 

6.1. Hoofdlijnen van de planopzet

47

 

6.2. Juridische regeling

51

 

 

 

7.  Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

56

 

7.1. Economische uitvoerbaarheid

56

 

7.2. Inspraak ex artikel 6a W.R.O.

56

 

7.3. Evaluatie van de inspraak/gemeentelijke standpuntbepaling

56

 

 

 

8.  Overleg

57

 

8.1. Overleg ex artikel 10 B.r.o.

57

 

8.2. P.P.C.-advies

57

 

8.3. Overige reacties

57



Bijlage:        In het kader van het Monumenten Selectieproject voorgedragen panden

 

 

 


1.         PLANMOTIVATIE

 

In de gemeentelijke meerjarenprogramma's ruimtelijke ordening wordt jaarlijks een planning opgenomen om de verouderde bestemmingsplannen, die in de gemeente vigeren, te actualiseren. Het doel hiervan is om binnen een afzienbare periode voor de gehele gemeente een (zoveel mogelijk) uniforme juridische regeling te creëren, waardoor de rechtsgelijkheid voor de burgers groter wordt. Daarbij wordt in het algemeen uitgegaan van de methodiek van het globale eindplan. Inherent aan deze methodiek is een grote mate van flexibiliteit in het gebruik van het plan voor zowel de burgers en andere belanghebbenden als voor de gemeente, terwijl er daarnaast toch steeds sprake blijft van een grote mate van rechtszekerheid. Om moverende redenen is met het onderhavige bestemmingsplan Maas en Jeker (voor begrenzing zie overzichtskaart), dat in de planning pas voor 1995 was opgenomen, reeds een aanvang gemaakt in het najaar van 1994. Het plan zal in de plaats treden van de volgende plannen:

 

Bestemmingsplan

Vaststelling Raadsbesluit

Goedkeuring G.S.

Kroonbesluit

Jekerdal

06.07.1976

24.01.1977

-

Jekerkwartier

02.09.1980

gedeeltelijk goedgekeurd

15.12.1981

gedeeltelijk goed‑

keuring onthouden

St. Pieter Noord

01.06.1970

22.06.1970

-

St. Pieter Oost

03.05.1988

gedeeltelijk goedgekeurd

 

 

06.12.1988

 

St. Pieter Oost

14.06.1994

20.09.1994

1e herziening

 

 

 

 

De vertaalslag van ruimtelijk beleid naar een bestemmingsplan behoeft een bepaalde basis, een visie over de toekomstige ruimtelijke structuur van de stad.

 

In de brochure: "Maastricht: stad in evenwicht, balans in beweging" (1992) wordt een samenvatting gegeven van de raadsbeslissing over de Structuurvisie Maastricht 1990-2000 (1989) en de gelijktijdig verschenen Nota Economische Ontwikkelingen en Regionaal Beleid. Volgens de brochure vragen de ontwikkelingen, die de komende jaren op de stad afkomen, enerzijds om een zo goed mogelijke begeleiding, anderzijds om een actieve en stimulerende rol van de gemeentelijke overheid. Het centrale beleidsthema in de genoemde publicaties is gericht op beheersing van de verhouding tussen dynamiek en beheer.

Uit de specifieke opgaven die aan de stadsontwikkeling worden gesteld vloeien twee flankerende thema's voort: de relatie tussen stad en landschap en de stadsculturele identiteit. De aanzet die in de structuurvisie wordt gedaan, dient op bestemmingsplanniveau te worden uitgewerkt.

Het onderhavige bestemmingsplan vormt voor het gebied Maas en Jeker, zuidelijk van het stadscentrum, de juridische regeling van de gedachten in de structuurvisie.


Binnen het plangebied zijn gronden gelegen, die een juridische regeling hebben gekregen in het bestemmingsplan Jekerkwartier, herziening 1992, vastgesteld d.d. 05.10.1993. Tegen dit plan is beroep ingesteld bij de Raad van State. In afwachting van de uitspraak inzake dit beroep zijn de gronden, deel uitmakende van het bestemmingsplan Jekerkwartier, herzie­ning 1992 waarop het Kroonberoep betrekking heeft (voorlopig), niet in het bestemmings­plan Maas en Jeker opgenomen.

 

Op 25.01.1995 is door Gedeputeerde Staten het bestemmingsplan Veldekecollege (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 04.10.1994) goedgekeurd. Ook de gronden van dit plangebied zijn buiten het onderhavige plan gehouden. Op de plankaarten zijn beide gebieden duidelijk kenbaar gemaakt.


 

 

2.         PLANOLOGISCH BELEIDSKADER

 

2.1.     Rijksbeleid

 

De Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) deel Kabinetsstandpunt (1991) geeft aan, dat veranderingen in het stedelijk gebied nopen tot speciale aandacht voor ontwikkelingen in de woningvoorraad, voor stedelijke en sociale vernieuwing en voor de inrichting van de openbare ruimte. Het veranderingsperspectief voor het stedelijk gebied is voor de genoemde aspecten als volgt uitgewerkt:

 

-        Wonen

 

Tot 2015 wordt nog een aanzienlijke uitbreiding van de woningvoorraad verwacht. Een goede afstemming tussen vraag en aanbod is nodig om negatieve effecten te voorkomen als leegstand, ondoelmatig gebruik, aantasting van kwaliteit en leefbaarheid, kostbaar extra ruimtebeslag elders met risico's van suburbanisatie en toenemende mobiliteit en kapitaals­vernietiging.

Het perspectief voor het wonen is derhalve gericht op evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt, op de schaal van het stadsgewest.

Het omvat drie elementen:

 

·               het scheppen van gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van een goede kwaliteit van woning en woonomgeving en voor nieuwbouw op gewenste lokaties;

·               het stellen van randvoorwaarden aan ontwikkelingen op ongewenste lokaties;

·               een volkshuisvestingsbeleid van de overheid waarbij de nadruk zal liggen op het deel van de woningvraag dat niet door de markt wordt gedekt.

 

De besluitvorming over nieuwbouwlokaties wordt gekoppeld aan de aanwezigheid, c.q. het tijdig beschikbaar zijn, van adequate voorzieningen op het gebied van openbaar vervoer en langzaam verkeer.

 

-        Stedelijke vernieuwing

 

Ten behoeve van het in stand houden en verbeteren van de ruimtelijke voorwaarden voor het goed functioneren van de steden, zowel in ruimtelijk, sociaal-cultureel als in economisch opzicht, legt het kabinet de nadruk op het streven naar een goed leef- en produktiemilieu, op de benutting van de nog aanwezige capaciteiten van het stedelijk gebied voor wonen, werken, recreatie en verzorging en op vermenging van deze functies.

Het perspectief voor het stedelijk gebied als geheel is georiënteerd op de schaal van de stad, respectievelijk het stadsgewest. Het kabinet streeft voor deze gebieden naar het scheppen van ruimte voor stedelijke vernieuwing.

Ook het bestaand stedelijk gebied moet inspelen op de toenemende vraag naar woon- en werklokaties met kwaliteit.

 

Dit beleid krijgt gestalte zowel in consolidatiegebieden, waar het ruimtelijk beleid gericht is op handhaving van de bestaande ruimtelijke structuur, als in stagnatiegebieden, die via ingrijpende vernieuwing opnieuw tot leven moeten worden gebracht, en in expansiegebie­den, waar vaak kan worden volstaan met aanpassing van ruimtelijke structuren, respectie­velijk het wegnemen van factoren die vernieuwing van de ruimtelijke structuur in de weg staan.

Door goede afstemming van woon-werklokaties en aandacht voor het mobiliteitsprofiel van bedrijven en voorzieningen wordt een zodanige ontwikkeling van de binnensteden bevor­derd dat het mobiliteitsvraagstuk niet wordt verzwaard.

 

-        Openbare ruimte

 

De openbare ruimte bepaalt in belangrijke mate de leefbaarheid en herkenbaarheid van onze dagelijkse leefomgeving. De kwaliteit ervan in en om onze steden wordt bedreigd door verval, vervuiling en onveiligheid. Steeds meer auto's leggen er beslag op.

Het perspectief is derhalve gericht op het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betreft diverse schaalniveaus: van het directe grensvlak tussen privaat en publiek domein tot en met de groene verbindingszones tussen stad en landelijk gebied. De aandacht moet uitgaan naar:

 

·               verhoging van de herkenbaarheid door een goede ruimtelijke vormgeving van verbindin­gen tussen open ruimten;

·               ontmoetingsplaatsen, die vragen om een weloverwogen situering en inrichting voor zeer uiteenlopend gebruik;

·               samenhang, niet alleen bij openbare ruimten in de stad, waarbij de stedebouwkundige samenhang tussen bebouwde en onbebouwde ruimte van belang is, maar ook tussen stad en omliggend landelijk gebied. Het gaat bij dat laatste om groene longen vanuit het landelijk gebied de stad in en recreatieve verbindingszones vanuit de stad het landelijk gebied in.

 

De Nota Volkshuisvesting in de jaren Negentig (1989) geeft aan, dat de huisves­tingssituatie in de afgelopen decennia dusdanig is verbeterd, dat de nadruk op uitbreiding van de voorraad geleidelijk vermindert. Het accent verschuift in de richting van een goed beheer van de bestaande voorraad.

Inhoudelijk stelt de Rijksoverheid de volgende prioriteiten bij het volkshuisvestingsbeleid in de jaren negentig:

 

-        zorg voor goede en betaalbare huisvesting voor lager-betaalden;

-        bevordering van een kwalitatief goed woon- en leefmilieu;

-        bevordering van het eigen woningbezit;

-        bevordering van experimenten, innovatie en kennisoverdracht.

 

Stadsvernieuwing en verstedelijking behouden binnen dit beleid de volle aandacht. Binnen dit gebied wordt gestreefd naar grotere verantwoordelijkheid voor de gemeenten en versterking van de marktsector. Instrumenten hiervoor zijn o.a. lokatiesubsidies en het stadsvernieuwingsfonds.

De sociale huursector blijft binnen volkshuisvesting desondanks een belangrijk beleidsge­bied.

 

Het Trendrapport Volkshuisvesting (1992) geeft in een reactie op de voornoemde nota aan, dat de te verwachten behoefte aan nieuwbouw ten gevolge van bepaalde maatschap­pelijke ontwikkelingen groter zal zijn, dan in de nota aangegeven. Ofschoon de nadruk steeds verder zal verschuiven naar beheer van de bestaande voorraad zal uitbreiding van de woonruimte nog geruime tijd dienen plaats te vinden door aanvullende nieuwbouw. Het Trendrapport Volkshuisvesting (1995) keert weer terug naar de conclusies uit de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig. Nieuwbouw zal volgens het rapport van relatief geringe omvang dienen te zijn en met name in de marktsector plaats dienen te vinden.

 

In het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP/NMP+/NMP2) (1989/1990/1993) is een strategie aangegeven voor het milieubeleid voor de middellange termijn gericht op het bereiken van een duurzame ontwikkeling. Met het NMP heeft afstemming plaatsgevonden van en is mede richting gegeven aan de uitwerking en uitvoering van verschillende nota's en plannen die alle - al dan niet in combinatie met andere doelstellingen - gericht zijn op de verbetering van de fysieke leefomgeving (Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig, Structuurschema Verkeer en Vervoer, Natuurbeleidsplan, enz.).

 

In 1989 verscheen de beleidsbeslissing omtrent het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer. In het schema wordt o.a. aandacht gevraagd voor de kwaliteit van het milieu en de verkeersveiligheid. Aandachtspunten zijn o.a.:

 

·               verkeersonveiligheid;

·               luchtverontreiniging;

·               energiegebruik;

·               geluidhinder;

·               woon- en leefmilieu.

 

De mobiliteitsgeleidende maatregelen in het Tweede Structuurschema beogen een afname van de groei van het autoverkeer en het stimuleren van openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het probleem van verzuring, geluidhinder, verkeersonveiligheid en stedelijke milieuproblemen kunnen niet worden opgelost zonder vergaande verbeteringen aan de auto zelf, verbeteringen van de infrastructuur, een stringenter parkeerbeleid en bevordering van het fietsgebruik en het openbaar vervoer.

 

2.2.     Provinciaal beleid

 

Het provinciaal ruimtelijk beleid, weergegeven in het Streekplan Zuid-Limburg (1987), is gericht op een voortgaande concentratie van bevolking en activiteiten, alsmede van de daarmee verbonden bebouwing binnen de stedelijke gebieden. De nadruk wordt hierbij minder gelegd op het bestrijden van de suburbanisatie, dan op het versterken van het functioneren van de stedelijke gebieden.

 

"Een voortgaande concentratie en bundeling van stedelijke activiteiten geldt als hoofdlijn voor de ruimtelijke inrichting van Zuid-Limburg. Niet alleen in het belang van een doelmatig ruimtegebruik, maar ook als basis voor de ontwikkeling van economische activiteiten met bijbehorende werkgelegenheidsimpulsen, gelet op het vestigingsklimaat binnen stedelijke gebieden. Bundeling en concentratie in de sfeer van wonen, werken en verzorgen onder­steunen het draagvlak van de aanwezige voorzieningen en beperken de groei van het aantal verplaatsingsbewegingen.

 

Tevens worden de aan het landelijk gebied gebonden functies beschermd doordat stedelijk ruimtebeslag wordt gehonoreerd binnen de stedelijke gebieden."[1]

 

Afgezien van de bestaande intensieve bebouwing is voor de afbakening van de stedelijke gebieden rekening gehouden met de voorziene ontwikkelingsmogelijkheden voor stedelijke activiteiten en bebouwde structuren.

 

In het Streekplan maakt het plangebied van het onderhavige plan deel uit van het stedelijk gebied van Maastricht. De ruimtelijke ontwikkelingen in Maastricht moeten binnen de contouren van het stedelijk gebied plaatsvinden.

 

"Deze ontwikkelingen hebben een kwantitatief en een kwalitatief aspect. In kwantitatief opzicht moet aan verdere ruimtebehoefte tegemoet gekomen worden door met name intensivering van het stedelijk ruimtebeslag. Deze intensivering vindt plaats door het benutten van open ruimten met een geringe stedelijke gebruiksfunctie, het zeer doelmatig gebruiken van de nog resterende ruimte in de jongste uitbreidingsplannen en het vervangen van ondoelmatige bebouwingscomplexen met een inefficiënt stedelijk grondgebruik….

 

Het kwalitatieve aspect behelst het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk milieu in al zijn aspecten als leefmilieu voor de eigen bevolking maar ook als verzorgend, economisch, cultuurhistorisch en toeristisch centrum voor de regio.

Uitbouw van de groenstructuur is ook onderdeel van deze kwalitatieve ontwikkeling."[2]

 

De Streekplanuitwerking/herziening op onderdelen Bedrijventerreinen en Kanto­renlokaties Zuid-Limburg (1993) stelt dat binnen het stedelijk gebied de aandacht gericht zal worden op een beperkt aantal kwaliteitslokaties voor kantoren op wervende plekken, met een goed voorzieningenniveau, een goede openbaar vervoersontsluiting en een veilige ontsluiting voor het langzaam verkeer.

 

"Om overaanbod te voorkomen alsmede ten behoeve van een gericht mobiliteitsbeleid zal grootschalige kantoorontwikkeling (zowel t.b.v. nieuwvestiging als vervangingsvraag) van solitaire kantoren (kantoren direct gelieerd aan produktiebedrijven vallen hier buiten), welke concurrerend is met bovengenoemde kwaliteitslokaties tegengegaan worden via het (defensieve) toetsingsbeleid."[3]

 

Het concentratiebeleid van de gemeente Maastricht richt zich in dit kader op de lokaties Randwyck en Céramique, die gelegen zijn buiten het plangebied van onderhavig plan.

 

2.3.     Gemeentelijk beleid

 

- Structuurvisie Maastricht 1990-2000 (1989)

 

In 1989 verschenen de Structuurvisie Maastricht 1990-2000 en de Nota Economische Ontwikkelingen en Regionaal Beleid. In deze studies worden de hoofdthema's van het ruimtelijk en economisch beleid van de gemeente voor de periode tot 2000 beschreven. In de Brochure Maastricht: Stad in evenwicht, balans in beweging (1992) wordt de raadsbeslissing omtrent beide studies weergegeven.

Hierin wordt gesteld dat de ontwikkelingen die de komende jaren op Maastricht afkomen, als gevolg van de intensivering van de relaties van de stedenring centraal Nederland, de positie in het MHAL/Euregio Maas-Rijngebied en de aanwijzing samen met Heerlen tot stedelijk knooppunt, enerzijds een zo goed mogelijke begeleiding, anderzijds een actieve en stimulerende rol van de gemeentelijke overheid vragen.

 

"Maastricht kiest daarbij voor een beleid, dat is gericht op evenwicht tussen sociale en stedelijke vernieuwing, waarbij een integrale aanpak een eerste vereiste is. Een dergelijke aanpak, met als uitgangspunt "Kwaliteit als opgave", vraagt niet alleen om een integratie van sociale en economische dimensies, maar ook om een afstemming tussen de vorm en het gebruik van de stad. Stadsontwikkeling in Maastricht zal voor de nabije toekomst met name stedelijke herstructurering en stadsverbouwing inhouden.

Daarom is in eerste instantie een analyse en waardebepaling van bestaande structuren in de stad en de ruimtelijke kwaliteit daarvan noodzakelijk, dit tegen het licht van inherente historiciteit van deze structuur.

 

Het centrale thema in het gemeentelijk beleid (het op de juiste wijze afwegen van dynami­sche en meer op beheer gerichte componenten) wordt geflankeerd door twee andere thema's, die samenhangen met het genoemde motto "Kwaliteit als opgave".

Het betreft de relatie tussen stad en landschap en de stadsculturele identiteit.

De relatie tussen de stad en het omringende landschap, betekent voor Maastricht: "een compacte stad in een weids landschap".

Met compact wordt hierbij niet zozeer gedoeld op de dichtheid van de stedelijke bebouwing, maar op de beslotenheid van het stedelijk milieu.

 

De situering van Maastricht op de rivieroevers van de Maas en de bestaande hoog­teverschillen maken de stad vanuit het omliggende landschap duidelijk zichtbaar. Deze kwaliteit biedt gelegenheid om voor wat betreft de toekomstige ontwikkeling van de stad daarbij aan te knopen.

Het thema stadsculturele identiteit, "de stad als idee" duidt vooral op het gegeven, dat stedelijke vernieuwing meer is dan alleen economische vernieuwing.

Het versterken van de eigen culturele identiteit betekent dan het vermogen om een historische continuïteit te herkennen in de kwaliteit van het bestaande en nieuw toe te voegen elementen. Bij omvangrijke herstructureringsprojecten dient daarmee te worden voorkomen dat er scherpe breuklijnen gaan ontstaan tussen het bestaande stedelijk gebied en de daaraan nieuw toe te voegen stadsdelen.

De bestaande structurerende ruimtelijke elementen van de stad zijn geanalyseerd in de reeds eerder genoemde Structuurvisie Maastricht 1990 - 2000. In grotere en kleinere deelprojecten die in de nabije toekomst zullen worden geëntameerd zal bij deze structure­rende elementen worden aangesloten."[4]

 

De titel van de bovengenoemde Brochure "Maastricht: Stad in evenwicht, balans in beweging" geeft het centrale thema van het gemeentelijk beleid weer.

 

Kort samengevat heeft dit centrale thema van het beleid de volgende betekenissen:

 

·               Behoud en verbetering van de bestaande kwaliteiten van de stad en deze als uitgangs­punt hanteren bij het inspelen op kansen die de stad heeft bij de (Eu)regionale ontwikke­ling.

·               Een uitdrukkelijke verdeling van de aandacht tussen het oplossen van knelpunten c.q. planontwikkeling op buurt- en wijkniveau en de meer grootschalige (boven)stedelijke projecten.

·               Het zeer zorgvuldig omgaan met en het zoveel mogelijk versterken van de bestaande intense verwevenheid tussen de stad Maastricht en het omringende landschap.

·               Het zorgdragen voor een evenwichtige ontwikkeling van beide stadsdelen, waarbij de functie van de Maas als bindend element wordt versterkt.

 

"Kwaliteit als opgave" en "culturele eigenheid" zijn thema's, die op buurt- en wijkniveau uitgangspunt zijn bij het sociale vernieuwingsproces om de leefbaarheid te verhogen.

De ruimtelijke aspecten van dit proces hebben onder andere betrekking op de bestaande woningvoorraad en woonomgeving, het voorzieningenniveau in de buurten en de kleine kernen binnen de gemeente en de mogelijke aanvullende nieuwbouw in relatie tot de doorstroming in en de verjonging van de buurt.

 

Verwacht wordt, dat het aantal inwoners van Maastricht binnen enkele jaren zal stijgen tot meer dan 120.000. Rond 1995 zal de 50.000ste woning worden opgeleverd.

 

Maastricht wil zoveel mogelijk tegemoet komen aan de vraag naar diverse soorten woningen. Om suburbanisatietendensen tegen te gaan, overeenkomstig zowel het rijks- als het provinciaal beleid, zal het accent sterker op inbreiding en beheer van de bestaande voorraad dan op uitbreiding komen te liggen. Daarvoor heeft op een aantal lokaties de planontwikkeling reeds plaatsgevonden of zal op kortere termijn plaatsvinden.

Om een goede kwaliteit van woningvoorraad en woonomgeving te behouden wordt de stadsvernieuwingsoperatie in het huidige tempo voortgezet. De kwaliteit van wonen en woonomgeving wordt steeds belangrijker voor investeerders en daardoor voor de werk­gelegenheid.

 

De relatie tussen wonen, werken en de potentiële weerslag daarvan op natuur en land­schap, milieu en verkeer en vervoer is evident. De gemeente probeert door een omslag in het beleid een trendbreuk te realiseren om negatieve effecten tegen te gaan.

Het hoofddoel ten aanzien van natuur en landschap is daarom gericht op duurzame instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden, mede gericht op de verbetering van ecologische waarden en de kwaliteit van het leef- en vestigingsklimaat van Maastricht.

 

Op het gebied van verkeer, vervoer en milieu is de omslag het duidelijkst waarneembaar. De gevolgen van een verdergaande groei van de automobiliteit hebben een dusdanig negatief effect op het milieu in het algemeen en de leefbaarheid in de stad in het bijzonder, dat de prioriteit in de nabije toekomst zal worden gelegd bij het openbaar vervoer en het langzaam verkeer.

De lokale vertaling van de trendbreuk vindt plaats in het Raamplan Mobiliteitsbeheersing (1992), dat nu verder wordt uitgewerkt in een regionaal verkeers- en vervoersplan, een bereikbaarheidsplan en een aantal deelplannen voor de verschillende verkeersdeelnemers en aspecten van verkeer en vervoer.

In de Structuurvisie is voor het plangebied en de directe omgeving een aantal actiepunten opgenomen, die de operationalisering vormen van het te voeren beleid.

 

-        Maasoevers-Griend: ruimtelijk schamier van twee stadsdelen

 

"Dit project heeft primair als doel om de toegankelijkheid en de verblijfskwaliteit van de oevers te verbeteren en daardoor een ruimtelijke samenhang aan te brengen tussen de beide stadsdelen: het scharnier van de balans in beweging. De herinrichting van beide Maasoevers is dan ook te beschouwen als het sleutelproject voor de jaren negentig. Secundaire doelstelling is het verbeteren van de relatie tussen stad en omringend land­schap. De werking van de Maas als een grote groene long kan worden versterkt door de aanleg van recreatieve routes langs de rivieroever, zowel stroomopwaarts als stroomaf­waarts.

Daarnaast omvat het project enkele programmatische doelen, zoals het verbeteren van de voetgangerscircuits ter verbinding van de voorzieningenapparaten op beide oevers, het reduceren van het verkeer, het op selectieve wijze ontwikkelen van goed ingepaste bouwlokaties alsmede het realiseren van overdekte parkeervoorzieningen."

 

Twee projecten uit het actiepunt hebben betrekking op het plangebied:

 

·               herinrichting van de Maasboulevard, met een groter accent op verblijfsruimte, in samenhang met de aan te leggen groene recreatieve routes langs de rivier;

·               herinrichting van een gedeelte van de Maasboulevard om een betere aansluiting van het stadspark op de Maas te bewerkstelligen.

 

-        Tapijnkazerne

 

"Indien op korte of lange termijn hergebruik van (het terrein van) de Tapijnkazerne aan de orde is, wordt gedacht aan versterking van de parkfunctie op stedelijk niveau uitgaande van handhaving van het hertenkamp en de Berekuil en het openhouden en vergroten van zone langs de Jeker (handhaving van hertenkamp en berekuil zijn in de huidige situatie overigens onderwerp van politieke discussie).

Een toevoeging van woningen in alle categorieën in een groene setting en van kanto­ren/bijzondere voorzieningen (met name op het huidige sportterrein), zonder dat daardoor concurrentie optreedt voor het Céramiqueproject en het terrein Randwyck-Noord, wordt zowel om functionele als om financiële redenen wenselijk geacht. Daarnaast kan gedacht worden aan een ondergrondse parkeervoorziening, speelvoorzieningen en toeristisch/recre­atieve functies.

 

Ruimtelijk wordt de versterking van de samenhang met het stadspark, het Aldenhofpark en het Waldeckpark nagestreefd. Bij de kruising van de rivierbedding van de Jeker met de Prins Bisschopsingel dient de relatie tussen Jekerdal en de Singel te worden hersteld. Langs de singels wordt uitgegaan van het behoud van de monumentale bomen.

 

Ten aanzien van de kazerne wordt gestreefd naar hergebruik van een enkel karakteristiek onderdeel.

Een alternatief om het huidige Tapijncomplex geheel tot park te bestemmen is alleen mogelijk als daar een zeer forse investering van gemeentezijde tegenover staat, danwel als het Rijk bereid is dit terrein om niet af te staan. Uit overleg is de mogelijkheid tot realisering van deze laatste optie niet gebleken."

 

-        Buitengebied St. Pietersberg, Jekerdal, Cannerberg

 

"In relatie met het in voorbereiding zijnde beheersplan in het kader van de natuurbescher­mingswet alsmede het Iandschapsbeleidsplan wordt een integrale visie voor dit gebied opgesteld en, naar aanleiding daarvan, een beheersplan:

 

·               reservering van het Jekerdal als drinkwatergebied;

·               de groenstructuur van het Jekerdal, die de stad aan de zuidwestkant binnendringt, kent in de buurt van de stad enkele storende elementen; zorgvuldig beheer van dit bijzonder stuk erfdeel moet hoge prioriteit hebben."[5]

 

De structuurvisie geeft aan, dat van ruimtelijke eenheden zoals het Jekerdal in Nederland slechts weinig vergelijkbare voorbeelden van dezelfde orde zijn (Sonsbeekdal in Arnhem en Bossche Broek in 's-Hertogenbosch). Bijzonder aan de Maastrichtse Groene Wig is haar omvang, het sterke daleffect door de confrontatie tussen Cannerberg en St. Pietersberg aan weerszijden van het dal, de fraaie bebouwingswijze van de hellingen, daar waar het dal de stad nadert en onbetwist hoogtepunt, de wijze waarop het Jekerdal in de stad doorloopt, voorbij het snijpunt met de singels.

 

Het eerstgenoemde actiepunt is als voorbeeldplan voor de dagelijkse leefomgeving in het kader van de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening uitgewerkt in het project Rivieroevers Maastricht, ruimtelijke scharnier van twee stadsdelen (1992). De realisering van het project zal vanwege de financiële inspanningen niet op korte termijn te realiseren zijn. Steeds zullen onderdelen van het plan worden opgenomen in de meerjarenplanning.

 

-        Voorbeeldplan Rivieroevers Maastricht, Ruimtelijk scharnier van twee stadsdelen (1992)

 

Het rivieroeverplan bevat voorstellen met betrekking tot de herinrichting van beide Maasoe­vers, de oeververbindingen en het gebruik van het wateroppervlak tussen de Noorderbrug en de J.F. Kennedybrug. Het plan dient de stad weer naar de Maas toe te keren. Op beide oevers is daarom een sterk accent gelegd op de verhoging van de verblijfswaarden. Het creëren van doorlopende wandel- en recreatieroutes langs de Maas (met een nieuwe langzaamverkeersbrug over de Maas tussen het Céramiqueterrein en de Graanmarkt en de uitbreiding c.q. verbetering van de groenstructuur vormt een belangrijk onderdeel hiervan. De relatie stadspark-Maas, die door de aanleg van de Maasboulevard grotendeels verdwenen is kan weer hersteld worden (o.a. door herinrichting van een gedeelte van de Maasboulevard.) Het plan voor de Maasoevers zal vanwege de kosten in verschillende stappen worden gerealiseerd.

 

-        Nota Maastricht internationaal koopcentrum 1995

 

Deze nota heeft met name betrekking op het kernwinkelgebied waarvan uitlopers tot in het plangebied reiken. In de nota wordt voorgesteld het kernwinkelgebied zowel in de breedte als in de diepte uit te breiden. Uitbreiding dient voornamelijk plaats te vinden in de detailhandelsector in niet-dagelijkse artikelen. In de nota wordt daarnaast voorgesteld een verkeers- en vervoersbeleid voor de binnenstad te formuleren in het kader van het raamplan mobiliteitsbeheersing en te bezien in hoeverre de Bredestraat aantrekkelijker kan worden gemaakt voor voetgangers.

 

-        Landschapsbeleidsplan (1991)

 

Het Landschapsbeleidsplan heeft vooral betrekking op het gebied aansluitend op het plangebied: de St. Pietersberg en het Jekerdal. Dit gebied dient alleen voor extensief gebruik en educatieve doeleinden te worden ingericht. De rivierdalzone van de Jeker vormt in het plan een te versterken of te ontwikkelen natuurgebied, dat samen met de aangren­zende hellingen van de St. Pietersberg en de Cannerberg wordt gezien als kerngebied.

 

In het Jekerdal staat herstel van de historische structuren met ruimte voor rivierbegeleiden­de beplanting en de vrije meandering van de Jeker in het zuidelijk deel voorop. In het stedelijk gebied is het gewenst ook uit ecologisch oogpunt te streven naar een min of meer doorlopende stedelijke groenstructuur tot aan de rivierzone van de Maas. Met de in het verleden uitgespaarde groene wig dient zorgvuldig te worden omgegaan.

De relatie tussen de Jeker en de Maas moet verder worden versterkt door een gerichte herinrichting van de oeverzone van de Jeker, door de stedelijke bebouwing, het stadspark en omgeving.

 

-        Nota Wonen boven winkels (1986)

 

De vermindering van de woonfunctie in de binnenstad ten koste van meer centrumgerichte functies heeft geleid tot bezorgdheid bij het stadsbestuur. Om deze reden heeft een onderzoek plaatsgevonden om na te gaan welke mogelijkheden er aanwezig zijn om het tij te keren. Wonen boven winkels wordt om verschillende redenen van belang geacht.


.        vergroting van de sociale controle en leefbaarheid van winkelstraten buiten de openings­tijden;

.        vergroting van de multifunctionaliteit;

.        tegemoetkoming van de woningbehoefte in de binnenstad;

.        tegengaan van verval van vaak monumentale panden.

 

Met betrekking tot de problematiek is met name het handhaven en voor zover mogelijk het creëren van een zelfstandige ingang van de woning en het scheiden van woning en bedrijfsruimte van belang.

 

-        Nota buurtwinkelcentra in de jaren negentig (1988)

 

De Nota constateert, dat door een aantal maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelin­gen op detailhandelsgebied buurtwinkelcentra in mindere mate functioneren. Deze ontwikke­lingen vinden landelijk plaats, maar vormen ook in Maastricht een probleem. Het buurtcen­trum in de Glacisweg binnen het plangebied heeft eveneens een niet echt overtuigend perspectief. Toch worden hier mogelijkheden aanwezig geacht om uit te groeien naar een volledig buurtcentrum mits kwaliteitskenmerken worden verbeterd (bijv. grotere supermarkt, concentratie van de bewinkeling, verbetering van de parkeersituatie).

 

-        Raamplan Mobiliteitsbeheersing (1992)

 

Het raamplan Mobiliteitsbeheersing heeft in een aantal beslispunten aangegeven welke maatregelen op mobiliteitsgebied noodzakelijk zijn om zorg te dragen voor de bereikbaar­heid en leefbaarheid van de stad.

Belangrijke algemene doelstellingen daarbij zijn:

 

.                bevordering van milieuvriendelijke vervoerswijzen als het openbaar vervoer en het langzaam verkeer;

.        beheersing en geleiding van het autoverkeer;

.        bereikbaarheid van de binnenstad handhaven;

.        wonen en werken concentreren bij knooppunten van openbaar vervoer;

.                terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers.

 

Het Raamplan Mobiliteitsbeheersing wordt nader uitgewerkt in deelplannen. Voor het plangebied, voorzover gelegen binnen de singels, betekent dit het volgende:

 

.        in de toekomst zijn er geen vrije parkeerplaatsen meer; slechts parkeervoorzieningen voor bezoekers (betaald parkeren) en voor bewoners en belanghebbenden;

.        in het kader van het lokatiebeleid wordt het plangebied binnen de singels voor een klein deel gekarakteriseerd als een A-lokatie (City en omgeving), grotendeels als een B‑lokatie (zie kaart zonering ingevolge het lokatiebeleid).

A-lokaties zijn goed bereikbaar per openbaar vervoer op regionaal, stadsgewestelijk en lokaal niveau. De bereikbaarheid per auto is van ondergeschikt belang, er is sprake van een stringent parkeerbeleid en er zijn goede voorwaarden voor het gebruik van de fiets. B-lokaties hebben een goede openbaar vervoer bereikbaarheid op regio­naal/stadsgewestelijk en lokaal niveau. De bereikbaarheid per auto is redelijk en er is een beperking van parkeerfaciliteiten.

 

Het mobiliteitsbeleid moet gestalte krijgen door middel van parkeerbeleid en de toelaatbare bedrijfstypen resp. publieke voorzieningen bij nieuwe initiatieven.

 

Voor het plangebied buiten de singels geldt, dat ter bescherming tegen de overloop vanuit de binnenstad parkeren voor bewoners/belanghebbenden wordt ingesteld. Omdat het gebied buiten de singels geen A- of B-lokatie is, dient voorzichtigheid te worden betracht met nieuwvestiging van werknemersintensieve functies (zoals kantoorvestigingen). Ook in dit deel van het plangebied worden geen parkeernormen opgenomen.

 

-        Leefmilieuverordening Maastricht-centraal (1994)

 

Van het in de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing opgenomen instrumentarium biedt de leefmilieuverordening mogelijkheid om voor stedelijk gebied met een multifunctioneel karakter dreigend verval tegen te gaan of ingetreden verval te stuiten. De leefmilieuveror­dening heeft een aanvullende werking ten aanzien van het bestemmingsplan en richt zich vooral op het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen. Daarnaast werkt de verordening deregulerend, omdat niet-ongewenste ontwikkelingen, die niet in strijd zijn met geldende regelgeving zonder meer geaccordeerd kunnen worden. Uit de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing blijkt, dat de bepalingen van een leefmilieuverordening prevaleren boven de geldende bepalingen van een bestemmingsplan. Bestemmingsplannen, die na inwerking­treding van een leefmilieuverordening tot stand komen nemen normaliter de regelingen uit de leefmilieuverordening over. Binnen het bestemmingsplangebied kan daarmee de leefmilieuverordening dan komen te vervallen.

 

Het deel van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan binnen de singels valt binnen gebied A, zone A, stadscentrum van de leefmilieuverordening. Een groot deel van Villapark/St. Pieter maakt deel uit van gebied C.

 

Belangrijkste aandachtspunt voor gebied A is het tegengaan van het onttrekken van panden aan de woonbestemming, waardoor de leefbaarheid van de stad op den duur verdwijnt. Mede ter versterking van het beleid wonen boven winkels is een absoluut verbod op het verwijderen van toegangen tot verdiepingen noodzakelijk.

Overigens betekent het beleid ter versterking van de woonfunctie niet, dat het kamersgewijs verhuren van grote panden zonder meer zal worden toegestaan. Uitponding van panden dient te worden tegengegaan. Voor zone A geldt daarnaast de volgende uitgangspunten:

 

.        de vestiging van koffieshops en seksinrichtingen moet aan stringente banden worden gelegd;

.        kantoorvestigingen dienen met name in Randwyck en op Céramique plaats te vinden. In de overige stadsdelen is in principe alleen plaats voor - in het algemeen kleinschalige -dienstverlenende instanties (kantoor met baliefunctie);

.        om de kwaliteit van het kernwinkelgebied te bewaren dient de vestiging van grootschali­ge winkelgebouwen buiten dit gebied regulering te vinden;

.        ten aanzien van de horeca zijn globale uitgangspunten voor een horecaconcentra­tiebeleid geformuleerd. In dit kader is tevens regelgeving geschapen ten aanzien van de vestiging van cafés (relatie wonen) en het voorkomen van vestiging van fastfood-inrichtingen en hotels op ongewenste lokaties.

 

In de leefmilieuverordening is een verbodsbepaling opgenomen, op basis waarvan het mogelijk wordt de inrichting of het gebruik van een gebouw, met inbegrip van de bij een gebouw behorende gronden, door middel van bouwen of verbouwen, geheel of gedeeltelijk wijzigen ten behoeve van een horecagebouw tegen te gaan. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit verbod, indien zulks niet leidt tot een achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden in of het uiterlijk aanzien van het gebied, waarin dit verbod van kracht is. De leefmilieuverordening geeft aan wanneer er van achteruitgang sprake is. Eenzelfde beleid geldt voor koffieshops en seksinrichtingen.

 

Naast het ongewenste gebruik van panden kan de uitvoering van sommige werken als potentiële bedreiging voor de kwaliteit van het leefmilieu worden aangemerkt. In dit opzicht dient de nodige aandacht te worden besteed aan de handhaving van de aanwezige kleinschaligheid van de overwegend monumentale panden, het wijzigen van het aanzien van de panden en het aanbrengen van een overdaad aan reclames hierop.

 

Voor het gebied C geldt dat in gebieden met een overwegend woonklimaat de vestiging van koffieshops en seksinrichtingen verboden is. Het gebruik van gebouwen voor horeca-, kantoor- en detailhandeldoeleinden alsmede de kamerverhuur dient dusdanig te worden gereguleerd, dat excessen worden bestreden.

 

-        ontwerp-Horecanota Maastricht 1996-2005 (1996)

 

In de ontwerp-Horecanota Maastricht 1996-2005 wordt getracht een beleidsmatig evenwicht te vinden tussen de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van de binnenstad. De nota geeft een gebiedsgerichte visie, waarbij ruimtelijke ordenings- milieu-, economische- en openbare orde-aspecten aan de orde komen. In het kader van onderhavig plan zijn met name de ruimtelijke ordeningsaspecten en de ruimtelijke implicaties van de overige aspecten van belang.

De ontwerp-Horecanota maakt in de binnenstad een onderscheid tussen het kernwinkelge­bied, concentratiegebieden, consolidatiegebieden consolidatie-plus-gebieden, ontwikke­lingsgebieden en deconcentratiegebieden (overig gebied). Daarnaast is er beleid ontwikkeld voor de buitenwijken. Het beleid is erop gericht in het kernwinkelgebied de horeca met een winkelondersteunende functie te versterken. Binnen bepaalde grenzen is binnen de concentratiegebieden (Markt, Vrijthof, Kesselkade/Cörversplein) een aantrekkelijk en even­wichtig aanbod van dag-, avond- en nachthoreca mogelijk te maken. In de consolidatiege­bieden is het beleid gericht op instandhouding van de totale omvang van de horeca, in combinatie met een verdere kwaliteitsverbetering. In gebieden met een qua horeca bovenstedelijke functie (consolidatie-plus-gebieden), is het beleid erop gericht deze functie beperkt verder te ontwikkelen. Het betreft hier beperkte mogelijkheden tot nieuwvestiging in de restaurantsfeer, in combinatie met uitbreidingsmogelijkheden naar de eerste verdieping voor een restaurant, een zaalaccommodatie, vergaderruimte of daarmee vergelijkbare niet overlast veroorzakende functie. In de ontwikkelingsgebieden wordt ruimte geboden aan horeca, die een bijdrage levert aan het multifunctionele karakter van de binnenstad en de geschetste horecahoofdstructuur). In de deconcentratiegebieden wordt er naar gestreefd op langere termijn de horecafuncties iets in omvang te laten afnemen. In de buitenwijken wordt een consolidatiebeleid gevoerd, waarbij een beperkte uitbreiding van de bestaande vestigingen mogelijk is. De lokale verzorgingsfunctie staat in de buitenwijken centraal.

 

De horeca concentreert zich voornamelijk aan of in de directe omgeving van de drie grote pleinen markt, Vrijthof en O.L. Vrouweplein en aan de assen Helmstraat-Dominicanerplein en Platielstraat-St.Amorsplein-Achter het Vleeshuis. Daarnaast zijn er concentraties aan de Hoenderstraat, Mariastraat en Kesselskade-Maastrichter Brugstraat.

De gemeente ziet de horeca als een essentieel onderdeel van de verschillende functies en activiteiten, die zich met name in de binnenstad afspelen. De aanwezigheid van een grote verscheidenheid aan horecafuncties betekent dat de binnenstad een grote aantrekkings­kracht heeft voor horecabezoekers uit Maastricht en de wijde omgeving (regionale horecafunctie). Daarom stelt de gemeente zich in beginsel positief op tegenover de horeca in de binnenstad, vooral omdat de toeristisch-recreatieve functie van de binnenstad mede wordt gediend door de aanwezigheid van een veelzijdige en goed functionerende horeca, mits gesitueerd op de juiste lokaties. Onder zekere voorwaarden wordt de horeca gezien als een positieve ondersteuning van het stedelijk leven. Deze positieve opstelling houdt echter niet in, dat er onbeperkte ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor de horeca in de binnenstad.

 

De ruimte die in de binnenstad aan de verschillende horeca-activiteiten kan worden geboden is afhankelijk van de overige functies en activiteiten die in de binnenstad plaats vinden. Dit is in het bijzonder van belang, nu het gemeentelijk beleid er tevens op is gericht het wonen op de verdiepingen in de binnenstad te bevorderen. Het horecabeleid dient dan ook tevens een bijdrage te leveren aan het streven om ook in de binnenstad een zo optimaal mogelijk woon- en leefklimaat te bewerkstelligen.

Om het gewenste evenwicht tot stand te brengen kiest de gemeente primair voor een beleidsmatige differentiatie naar branches en gebieden. Zo is duidelijk dat hotels en restaurants ondanks hun publieksaantrekkende werking nauwelijks bijdragen aan milieu­overlast of verstoring van het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Cafés, coffee­shops e.d. doen dit door o.a. de latere openingstijden en de aard van het publiek vaak wel. Fast-foodvestigingen dragen door wegwerpverpakkingen en consumptie op straat vaak bij aan de straatvervuiling.

 

Door verschillende vormen van horeca in verschillende gebieden al dan niet toe te laten, kan maatwerk worden geleverd ten faveure van de binnenstad als geheel. Zo zorgt een compacte structuur van horecaconcentratiegebieden, enerzijds voor een vergroting van de toeristisch-recreatieve herkenbaarheid en daarmee aantrekkingskracht van de binnenstad en anderzijds voor een verkleining van de kans op overlast doordat uitwaaiering van het uitgaansleven wordt voorkomen.

Tegen deze achtergrond is de ontwerp-Horecanota opgesteld en zal de gemeente Maas­tricht een horecavestigingsbeleid voeren, waarbij er een differentiatie plaatsvindt van de mogelijkheden van de horecafuncties in eerdergenoemde zones.

 

Het kernwinkelgebied vormt het hart van de stad met een uitgebreid winkelaanbod en een aantrekkelijk (autovrij) straatbeeld (binnen het plangebied Maas en Jeker is alleen Brede­straat-oost hierin gelegen). De horeca in en rondom het kernwinkelgebied is van essentiële betekenis voor het multifunctionele karakter van de binnenstad. Door de multifunctionaliteit wordt de verblijfsduur van de kooptoerist verlengd, hetgeen een positieve invloed heeft op de consumptieve bestedingen. Om deze reden is het gemeentelijk beleid erop gericht om hier de horeca met een winkelondersteunende functie te versterken.

In het kernwinkelgebied is temidden van een veelvoud aan winkels een 25-tal horecabedrij­ven gesitueerd. Veel van deze bedrijven richten zich primair op het winkelend publiek en zijn uitsluitend tijdens winkeluren (tot uiterlijk 22.00 uur) geopend (= winkelgebonden horeca). Het gemeentelijk beleid is erop gericht om deze ondersteunende functie te versterken, door een duurzaam en aantrekkelijk aanbod van winkelgebonden horeca in het kernwinkelgebied te realiseren. Van een "duurzaam en aantrekkelijk" aanbod is volgens de ontwerp-horecanota sprake als de winkelgebonden horeca zo gelijkmatig mogelijk in een dichtheid van 5% over het kernwinkelgebied is verspreid, d.w.z. één tot twee winkelgebon­den horecabedrijven per straat.

Dit betekent dat het beleid ten aanzien van bestaande winkelgebonden horecabedrijven in het kernwinkelgebied is gericht op consolidatie. In beginsel zijn op de begane grond beperkte uitbreidingen van bestaande bedrijven via vrijstelling mogelijk. In de straten waar de gewenste dichtheid van 5% nog niet is bereikt wordt ruimte gebonden aan nieuwvesti­ging (dit komt in het plangebied alleen in de Bredestraat oost voor). Een aan de voornoem­de nieuwvestiging gekoppelde verantwoorde inpassing van nieuwe terrassen kan daarbij tot de mogelijkheden behoren.

Naast winkelgebonden horeca kunnen restaurants een positieve bijdrage leveren aan de aantrekkingskracht van het kernwinkelgebied, zonder voor de aanwezige bewoners overlast te veroorzaken. Het gemeentelijk beleid is gericht op consolidatie van de bestaande restaurants in het kernwinkelgebied, waarbij beperkte uitbreiding van bestaande bedrijven in beginsel via vrijstelling mogelijk is.

 

Ter verdere stimulering van het wonen boven winkels wordt geen uitbreiding en/of nieuw­vestiging meer toegestaan van cafés en fast-foodzaken die zich richten op het avond- en/of nachtpubliek. Voor de bestaande cafés en fast-foodzaken in het kernwinkelgebied is de 3- jaarsclausule van toepassing. Dit betekent dat deze zaken de horecafunctie kunnen voortzetten tenzij zo'n functie gedurende 3 jaar door een nieuwe functie is vervangen. In dat geval mag de nieuwe functie niet meer in een café of een fast-foodzaak worden omgezet. Wel kunnen cafés te allen tijde worden omgezet in een restaurant of winkelgebonden horeca. Voorts horen beperkte afrondende uitbreidingen (via vrijstelling) in beginsel tot de mogelijkheden.

 

De multifunctionele gedeelten van de aanloopstraten, die naar het centrum leiden vallen onder de noemer consolidatiegebied. In het plangebied zijn dit Bredestraat west (met ruimte voor nieuwvestiging van één restaurant aan de zuidzijde), Tongersestraat (gedeeltelijk), Ezelmarkt, Kakeberg, O.L.V.-plein zuidwest en zuid, Graanmarkt, St.Bernardusstraat, Koe­straat, Stenenbrug en de St.Pieterstraat. De naam consolidatiegebied is zo gekozen omdat het gemeentelijk beleid hier gericht is op het instandhouden van de totale omvang van de horeca met een verdere kwaliteitsverbetering. Dit wil de gemeente bereiken door aan bestaande horecagelegenheden de mogelijkheid te bieden voor beperkte uitbreiding op de begane grond (via vrijstelling toegestaan), en omzetting naar restaurant en winkelgebonden horeca (rechtstreeks toegestaan). Gezien de gevoeligheid van het plangebied, van mogelijke overlastsituaties en het zeer ruime café-aanbod in Maastricht, is omzetting in een café, fast-foodbedrijf of coffeeshop niet toegestaan.

 

Gebieden met een qua horeca bovenstedelijke functie, waarbij het beleid erop gericht is deze functie beperkt verder te ontwikkelen vallen onder de categorie consolidatie-plus­gebieden (binnen het plangebied alleen het O.L.V.-plein noordwest). Het betreft hier beperkte mogelijkheden tot nieuwvestiging in de restaurantsfeer, in combinatie met uitbreidingsmogelijkheden naar de eerste verdieping voor een restaurant, een zaalaccommodatie, vergaderruimte of daarmee vergelijkbare niet overlast veroorzakende functie. Door middel van een vrijstellingsregeling zal per geval een afweging worden gemaakt. Gelet op de reeds zeer hoge café-dichtheid in Maastricht, het (potentiële) effect van cafés op het woon- en leefklimaat en het (potentiële) effect van fast-food zaken op de openbare ruimte is de gemeente geen voorstander van nieuwvestiging of uitbreiding naar de eerste verdieping van cafés en fast-food zaken.

 

De horecaconcentratiegebieden en de ontwikkelingsgebieden liggen alle buiten het plangebied

 

Gelet op de rol van de horecahoofdstructuur en het feit dat de horeca in het deconcentratie-gebied niet of nauwelijks bijdraagt aan de multifunctionele centrumdoeleinden is het beleid erop gericht om de daarbinnen gelegen horecabestemming op de lange termijn via natuurlijk verloop in omvang te laten afnemen. Dit kan worden bereikt door de huidige aanwezige horecafuncties te continueren, tenzij zo'n functie gedurende drie jaar door een andere functie wordt vervangen. In dat geval mag de nieuwe functie niet meer in de oude horecafunctie worden omgezet (3-jaars clausule). Ter veiligstelling van de belangen van de bestaande horecagelegenheden die hun bedrijfsvoering continueren, zijn binnen de ruimte die het bestemmingsplan biedt, beperkte uitbreidingen in principe via vrijstelling mogelijk. Ook wordt in het deconcentratiegebied nog beperkt ruimte geboden aan inrichtingen waar de horecafunctie ondersteunend is voor maatschappelijke en/of culturele functies die de kwaliteit van de binnenstad versterken (bijvoorbeeld theater, bioscoop, studentensociëteiten en sportkantine).

 

In het plangebied betreft het de overige gebieden in de binnenstad

Het horecabeleid voor de buitenwijken behoeft in het kader van onderhavig plan geen nadere toelichting.

 

 

3.         RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE KARAKTERISTIEK EN ONTWIKKELINGSPER­SPECTIEF

 

3.1.     Ligging en begrenzing van het plangebied (zie overzichtskaart)

 

Het plangebied van het bestemmingsplan Maas en Jeker is gelegen aan de zuidzijde van Maastricht, op de westoever van de Maas, met wisselende overgangen naar de omgeving. Zo sluit het plangebied in het noorden en noordwesten aan op de overige binnenstad, in het zuidwesten en zuiden op het buitengebied en in het oosten op de Maas.

 

De Maas vormt de oostelijke begrenzing van het plangebied tussen Onze Lieve Vrouwe-plein en de uiterste zuidpunt van de Sint Pietersluisweg. De noordelijke en noordwestelijke begrenzing wordt (globaal) gevormd door het Onze Lieve Vrouweplein-Bredestraat­Papenstraat-Bouillonstraat-Tongersestraat-Tongerse Plein, de zuidwestelijke en zuidelijke begrenzing door Aldenhofpark-Meesenbroekweg-Laan van Brunswijk, de achterperceels­grenzen van de woningen aan de oostzijde van het noordelijk deel van de Mergelweg, de Mosasaurusweg-Sebastianenweg-Plateauweg-Recollectenweg-Hoge Kanaaldijk tot aan de St. Pietersluisweg.

 

3.2.     Ruimtelijke karakteristiek en perspectief

 

Het moge duidelijk zijn, dat de ruimtelijke karakteristiek en daarmee ook het perspectief voor het plangebied vooral bepaald zijn door ontwikkelingen, die in het verleden hebben plaatsgevonden, soms een ver verleden, soms wat dichterbij. Het voert te ver om binnen het kader van het onderhavige bestemmingsplan in detail uiteen te zetten in welke mate historische ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de huidige situatie. Op dit gebied zijn meerdere studies verschenen. In het navolgende zal hierop om die reden slechts beknopt worden ingegaan.

 

-              Binnenstedelijk gebied (Jekerkwartier)

 

·               Karakteristiek

 

Bepalend voor de ruimtelijke structuur, het stratenpatroon en de inrichting van de binnenge­bieden in Jekerkwartier is de historische groei van de stad, die aanvangt bij het Romeinse Castellum, ter plekke van het huidige Onze Lieve Vrouweplein en het Stokstraatkwartier. Hier lag tussen de Eksterstraat en de Hoogbrugstraat de Romeinse brug over de Maas. De belangrijke verbinding Keulen-Tongeren liep toen over de Bredestraat, de verbinding Maaseik-Luik over de Stokstraat. Tussen de oorspronkelijke kleine nederzettingen rond het huidige Onze Lieve Vrouweplein en het Vrijthof neemt de stedelijke bebouwing in de loop der tijd toe. Het bouwen van de eerste stadsmuur (13e eeuw) omsluit dit gebied. In de loop der tijd vond er een verdere verdichting plaats. Het stratenpatroon richt zich op de stads­poorten en de daarmee samenhangende uitvalswegen (binnen het plangebied zijn dit o.a. de Papenstraat/Bouillonstraat/Tongersestraat, de Tafelstraat/Grote Looierstraat en Het Bat/O.L.V. Wal. Door de verdichting worden de binnengebieden steeds steniger. De straten zijn relatief smal.

Op het moment, dat het gebied binnen de eerste ommuring te krap wordt, vindt ook buiten de muren bebouwing plaats in een wat ruimere opzet dan binnen de muren. In eerste instantie wordt alleen gebouwd langs de radiale uitvalswegen. Buiten de ommuring lagen de boomgaarden en tuinen, die de stad van voedsel voorzagen. In een latere fase wordt ook het "buitengebied" ommuurd (14e eeuw). De eerste ommuring verliest voor een belangrijk deel zijn functie. De nieuwe stadspoorten komen met name langs de uitvalswegen in het verlengde van de oude poorten. Andere straten (Hondstraat/Maastrichter Heidenstraat/St. Pieterstraat) krijgen een wat belangrijker functie.

 

Door de tweede omwalling wordt het invloedsgebied van de Jeker binnen de stad groter. Het stratenpatroon in het zuidelijk deel van het plangebied wordt behalve door de stadsmu­ren en de uitvalswegen in belangrijke mate bepaald door de loop van de verschillende armen van de Jeker, waarlangs zich vooral leerlooiers vestigden. De bebouwing is vooral in het oudste deel van de stad gesloten, in afwisselend 2-4 bouwlagen. In het gebied waar de tuinen en boomgaarden lagen is de bebouwing meer open gebleven. In een latere fase zijn hier vaak de grotere gebouwencomplexen (bijv. kloosters) in een groene setting gereali­seerd.

 

·               Perspectief

 

Het perspectief wat betreft het binnenstedelijk gebied is met name gericht op conservering van de bestaande situatie, behoud en verbetering van de historische structuur en bebou­wing en stadsvernieuwing c.q. invulling van gaten in de bebouwing. Grootschalige ingrepen zullen (behalve de invulling van het terrein van de voormalige Vermicellifabriek) binnen het Jekerkwartier niet meer plaatsvinden. De laatste bebouwing van enige omvang is gereali­seerd achter het Rijksarchief en op de hoek van de Hondstraat en de Burgemeester Cortenstraat.

Toekomstige projecten zullen zich met name richten op bestaande bebouwing (bijvoorbeeld voormalige stadsschouwburg).

 

-        Buitenstedelijk gebied (Villapark, Jekerdal en St. Pieter)

 

Villapark

 

·               Karakteristiek

 

Buiten de tweede stadsmuur worden, omdat de militaire betekenis van de stad toeneemt in de loop van de 16e en 17e eeuw de zogenaamde hoornwerken aangelegd. De tweede stadsmuur blijft door de grote ruimte die de vestingwerken innemen lange tijd (tot ver in de 19e eeuw) de begrenzing van de stad. Als in het midden van de vorige eeuw de betekenis van de vestingwerken begint af te nemen en de zogenaamde vestingwet wordt aangeno­men ontstaat de mogelijkheid de vestingwerken en fortificaties te slopen, ten behoeve van de industriële ontwikkelingen en de daarmee samenhangende bevolkingsgroei en behoefte aan stadsuitleg. In de periode 1895-1925 wordt op planmatige wijze de wijk Villapark aangelegd. Voor het bijbehorende park langs de Jeker wordt een Belgische tuinarchitect (Rosseels) aangetrokken. Ten zuiden van dit park, dat mede diende tot bevordering van gezondheid en hygiëne kwam een wijk tot stand voor de zeer gegoeden van de Maastricht­se bevolking.

In dit gebied, ontworpen door de stadsingenieur Brender à Brandis, op enige afstand van de stadsmuur sloot de Prins Bisschopsingel aan op de singelgordel die rond de hele stad was geprojecteerd.

Belangrijk element binnen de wijk was het ronde plein op de kruising Sint Lambertuslaan-­Prins Bisschopsingel met een plantsoen en fontein. Rond dit plein lagen vier grote vrijstaande villa's op ruime kavels. Kenmerkend voor het villapark is de planmatige opzet en de duidelijke rooilijn. De zone langs de Lambertuslaan en de Prins Bisschopsingel wordt gekenmerkt door een ruime opzet met grote villa's, waarbij het genoemde plein het belangrijkste structurerende element is. De overige straten hebben meer gesloten bebou­wingswanden. In eerste opzet was een koppeling van Villapark aan het dorp St.Pieter niet de opzet. In een latere fase heeft dit toch plaatsgevonden. Belangrijk structurerend element aan de oostzijde van Villapark was het kanaal Maastricht-Luik. Halverwege deze eeuw is dit kanaal gedempt. De Maasboulevard is voor dit kanaal in de plaats gekomen, maar heeft geen invloed meer gehad op de stedebouwkundige vormgeving.

 

De uitbreidingen van Maastricht in westelijke richting in de zestiger jaren gingen samen met de behoefte aan een nieuwe Maasoversteek. De J.F. Kennedybrug, de op- en afrit (krullen) en de voortzetting in westelijke richting gaven de Prins Bisschopsingel en daarmee Villapark een heel ander aangezicht. In feite vormt de weg in de huidige situatie een barrière tussen het noordelijk en zuidelijk deel van Villapark. Het plein heeft zijn functie als verblijfsruimte volledig verloren en is zelfs feitelijk niet meer als zodanig herkenbaar. Villapark is een buurt met overwegend laagbouw (veelal in 3 bouwlagen) met slechts op enkele plaatsen meergezinswoningen. De buurt heeft als belangrijkste ruimtelijke kwaliteit de lanen, met ruime profielen en kruisingen, met bomen begeleid en in een royale groene setting. Karakteristiek in de buurt zijn eveneens de monumentale solitaire bomen in de tuinen. De architectonische uitwerking van het stedebouwkundig plan heeft geresulteerd in monumen­tale straatwanden.

 

·               Perspectief

 

De ruimtelijke structuur van Villapark zal nauwelijks veranderingen ondergaan. De nadruk zal komen te liggen op behoud en beheer van de bestaande bebouwing. Daarnaast ligt de nadruk op het behoud en beheer van de in het voorgaande genoemde groenstructuur, die sterk bepalend is voor de karakteristiek van de buurt. Plaatselijk zijn er nog enkele invullingsmogelijkheden, zoals het terrein van het voormalige Henric van Veldekecollege tussen de Aylvalaan, de St. Monulphusweg en de Glacisweg en enkele percelen ten zuiden van de oprit (krul) van de Kennedybrug. De bebouwing van het Veldekecollege is groten­deels gesloopt. Het monumentale hoofdgebouw is gehandhaafd en wordt verbouwd tot koopappartementen. Op het terrein worden deels grondgebonden woningen gerealiseerd, deels buurtwinkelcentrumvoorzieningen (Glacisweg), in combinatie met huurwoningen op etages. De groenstructuur wordt voor zover mogelijk gehandhaafd. Parkeren voor de nieuwe functies zal deels ondergronds, deels op begane grondniveau plaatsvinden. Het Veldeketerrein is, gezien het onlangs opgestelde bestemmingsplan, buiten het plangebied van het onderhavige plan gehouden. In Villapark zal de nadruk naast het beheer van de bebouwde ruimte met name liggen op herinrichting van de openbare ruimte.

Van belang hierbij zijn onder andere de kruispunten Prins Bisschopsingel-         Sint Hubertuslaan, het tracé van de Maasboulevard, de pleinruimte van de Aylvalaan en de St. Willi­brordstraat en de ruimte onder de Kennedybrug.

 

Jekerdal/St. Pieter

 

·               Karakteristiek

 

Het voormalige middeleeuwse dorp Sint Pieter is in de loop van de jaren door uitbreiding van de bebouwing van Villapark aan het stedelijk gebied van Maastricht toegevoegd. De structuur van dit gebied is vooral bepaald door de vorm van de Sint Pietersberg en de ligging van de Maas (en het voormalige kanaal Maastricht-Luik).

Jekerdal is een uitbreidingswijk uit de jaren zestig met grondgebonden woningen, (half-)vrijstaand of geschakeld in een duidelijke structuur met voldoende groen.

 

·               Perspectief

 

De situatie in Jekerdal en St.Pieter zal worden geconsolideerd. Nieuwbouw is op enkele invullingen (Lage Kanaaldijk) na niet aan de orde. Herinrichting van de openbare ruimte zal onder andere plaatsvinden op de vijfsprong Luikerweg-Mergelweg en nabij de entree van de woonwagenlokatie.

 

Tapijnkazerne

 

·               Karakteristiek

 

Het grondgebied van de kazerne bestaat uit een bebouwd terrein ten noorden en een onbebouwd terrein ten zuiden van de Prins Bisschopsingel. De bebouwing op het noordelijk terrein dateert grotendeels uit het begin van deze eeuw en bestaat uit grote bouwblokken in een ruime opzet met grote oppervlakten verhard terrein en veel groen.

 

·               Perspectief

 

Het kazerneterrein komt naar alle waarschijnlijkheid niet binnen de bestemmingsplanperiode vrij voor een andere invulling. Indien in de toekomst herinrichting zal plaatsvinden, zal worden aangesloten bij de uitgangspunten van de Structuurvisie Maastricht 1990-2000. Hierin is gekozen voor een ruime parkachtige opzet, aansluitend aan het gebied langs de Jeker, met een hoge architectonische kwaliteit van de nieuwbouw. Op het kazerneterrein zou daarnaast ruimte kunnen worden geschapen voor parkeerfaciliteiten ten behoeve van de binnenstad.

 

Parkgebied

 

·               Karakteristiek

 

Het Aldenhofpark, het Mgr. Nolenspark en het stadspark vormen de ruimtelijke scheiding tussen de binnenstad en het zuidelijk deel van het plangebied.

De Jeker is het belangrijkste verbindende element tussen de verschillende delen van het park. Door de demping van het kanaal Maastricht-Luik, de aanleg van de Maasboulevard en de bouw van de Kennedybrug met de krullen is het park in omvang afgenomen, maar vervult nog steeds een belangrijke functie voor de stad. Naast de stadslandschappelijke betekenis vervult het stadspark met de daarin gelegen Jeker en de stadsmuren een belangrijke ecologische functie in de relatie tussen het buitengebied en de Maas.

 

·               Perspectief

 

De cultuurhistorisch bepaalde kwaliteiten van het stadspark worden gehandhaafd en waar mogelijk versterkt. Daarnaast is het belangrijk dat de samenhang tussen de diverse parkonderdelen wordt verbeterd. Door de toename van de verkeers- en parkeerdruk op de routes die de verschillende delen van het park doorsnijden, zijn de diverse parkonderdelen versnipperd. De oevers van de Jeker kunnen met inachtneming van de historische ruimtelijke karakteristieken worden heringericht en beheerd ten behoeve van het ecologi­sche functioneren van de beek e.o. Binnen deze omgeving vallen onder andere de genoemde walmuren die voor bepaalde vegetatievormen een belangrijke betekenis hebben. Beheer dient gericht te zijn op behoud hiervan.

Ruimtelijk gezien kan de herinrichting van de Maasboulevard in het kader van het Maasoe­verproject het park meer dimensie geven. De relatie tussen het stadspark en de Maasoever kan hierbij worden verbeterd.

 

3.3.     Functionele karakteristiek en perspectief

 

De functionele structuur van het plangebied heeft duidelijk ruimtelijke kenmerken. Er is sprake van zones, die overwegend monofunctioneel zijn, afgewisseld met zones, waarin in hoge mate functiemenging heeft plaatsgevonden of nog plaatsvindt.

Een duidelijke begrenzing in de overgang tussen de verschillende zones is niet altijd eenvoudig aan te geven. In het navolgende komt de karakteristiek van de verschillende zones aan de orde.

 

-        Kern winkelgebied/aanloopzone kernwinkelgebied

 

·               Karakteristiek

 

De enige straat binnen het plangebied, die deel uitmaakt van het kernwinkelgebied is de Bredestraat. De aanloopzone van het kernwinkelgebied wordt gevormd door de Hondstraat (oostzijde), de Maastrichter Heidenstraat, de St.Pieterstraat, de Kleine Looiersstraat (zuidoostzijde), de St.Jakobstraat, de Kapoenstraat en de Papenstraat. De winkelfunctie is in de aanloopzone duidelijk minder dominant dan in het kernwinkelgebied zelf.

Detailhandel in dagelijkse goederen is in de aanloopzone wel aanwezig, maar heeft duidelijk minder betekenis, dan de detailhandel in niet-dagelijkse artikelen.

Het betreft hierbij winkels, die vanwege het assortiment dat ze voeren veelal niet het hoge huurprijsniveau in het kernwinkelgebied aankunnen. In de aanloopzone komen detailhan­delsfuncties voor in combinatie met horeca en kantoordoeleinden en met wonen (deels op de verdieping). Horeca is met name geconcentreerd in het gebied rond het Onze Lieve Vrouweplein en het oostelijk deel van de Tongersestraat/Ezelmarkt, waar detailhandel nauwelijks voorkomt.

Kantoorfuncties komen meer gespreid voor. In tegenstelling tot het kernwinkelgebied is in de aanloopzone de woonfunctie sterker vertegenwoordigd. De grootschalige ontvolking die in de periode 1964-1984 in het kernwinkelgebied heeft plaatsgevonden is aan de aanloop­zone grotendeels voorbijgegaan. Commerciële functies op de begane grond in combinatie met wonen op de verdieping behoort hier tot het normale straatbeeld. In de afgelopen jaren is de woonfunctie door renovatie in combinatie met nieuwbouw of sloop in combinatie met nieuwbouw op een aantal plaatsen versterkt.

 

·               Perspectief (bestemming centrumdoeleinden)

 

Ten aanzien van het kernwinkelgebied en de aanloopzone van het kernwinkelgebied is het perspectief gericht op handhaving en versterking van de multifunctionaliteit, zonder afbreuk te doen aan de woonfunctie. De voorgestane uitbreiding van het kernwinkelgebied dient volgens de structuurvisie Maastricht 1990-2000 vooral in westelijke richting (grotendeels buiten het plangebied) plaats te vinden. De Bredestraat is zoals eerder gesteld de enige straat binnen het plangebied, waar uitbreiding van het kernwinkelgebied kan plaatsvinden (zone 1).

 

Een verdere uitbreiding van de detailhandelsfuncties binnen het plangebied dient met enige omzichtigheid te worden benaderd. Een verdere bewinkeling van de aanloopzone is mogelijk (zone 3). Uitbreiding van detailhandel is hier echter eveneens gekoppeld aan een maximale oppervlakte (met vrijstelling van Burgemeester en Wethouders tot maximaal 100 m2).

 

De horeca concentreert zich binnen het plangebied, zoals eerder gesteld, voornamelijk aan of in de directe omgeving van het O.L.Vrouweplein en aan de Tongersestraat/Ezelmarkt. Daarnaast is er sprake van grotere en kleinere clusters in het overig deel van het plange­bied.

 

In de voorschriften is per bestemming in de doeleindenomschrijving en op de plankaart B per zone vastgelegd welke horecafuncties zijn toegestaan. In onderhavig bestemmingsplan is in de begripsbepalingen een onderscheid gemaakt in verschillende vormen van horeca. Dit onderscheid heeft met name te maken met de passendheid binnen de omgeving (bijvoorbeeld winkelgebonden horeca in de randzone kernwinkelgebied) en de mate waarin hinder voor de woonomgeving kan ontstaan (in de woonomgeving betreft het horeca, die weinig overlast veroorzaakt). Door de verschillende ruimtelijke en milieukundige implicaties die de onderscheiden horecafuncties hebben is een differentiatie noodzakelijk.

 

De beschrijving van het horecabeleid voor het gebied met de bestemming centrumdoel­einden, maar ook voor de overige bestemmingen binnen het plangebied is weergegeven in paragraaf 2.3.(Gemeentelijk beleid).

In de beschrijving van de overige bestemmingen zal het beleid met betrekking tot de horeca niet nader meer aan de orde komen, maar wordt eveneens verwezen naar eerdervermelde paragraaf.

 

Bij de effectuering van het horecadifferentiatiebeleid spelen, naast het bestemmingsplan de Leefmilieuverordening Maastricht-centraal, de Wet milieubeheer en de A.P.V. een belangrij­ke rol. In de op grond van deze regelingen benodigde vergunningen dient door middel van voorwaarden te worden voorkomen dat zich in (de aanloopzone van) het kernwinkelgebied zogenaamde uitgaanshorecabedrijven (cafés, bars, discotheken) vestigen, die geen relatie hebben met c.q. de winkelbeleving van het gebied nadelig beïnvloeden en tevens druk uitoefenen op de omgeving (woonleefklimaat van woningen op verdiepingen). Nachtgele­genheden, automatenhallen en sex- en pornobedrijven, alsmede coffeeshops, doen afbreuk aan het woon- en leef- en het hoogwaardige winkelklimaat en zijn aan beperkingen onderworpen, dan wel uitgesloten. Bestemmingsplan, Wet milieubeheer en verordeningen vullen elkaar op dit gebied aan.

 

De handhaving en versterking van de multifunctionaliteit in de aanloopzone van het kernwinkelgebied kan hand in hand gaan. Enerzijds betekent dit, dat voor zover aanwezig, stadsvernieuwingslokaties met woningbouw (eventueel met commerciële functies op de begane grond) kunnen worden ingevuld, anderzijds dat wonen boven winkels of andere commerciële functies gestimuleerd dienen te worden. In ieder geval dient er tussen functies op de begane grond en functies op de verdieping een relatie te zijn. Een winkelfunctie op de etage dient in deze zone ten alle tijde ongeoorloofd te zijn. Het kernwinkelgebied met aanloopzone is opgenomen in de bestemming centrumdoeleinden.

 

-        Gemengde zones

 

·               Karakteristiek

 

Deze zones zijn gelegen ten zuiden van de (aanloopzone van) het kernwinkelgebied en ten zuiden van de "krullen" van de Kennedybrug. Kenmerkend voor deze zones is een bepaalde mate van functiemenging, die echter veel minder is dan in de randzone. Domine­rend in deze zones is de woonfunctie. In mindere mate komen hier andere stedelijke functies voor als kantoren, bedrijven, detailhandel in dagelijkse en niet-dagelijkse artikelen en horeca. Het belangrijkste deel van deze zones is gelegen in het oude monumentale deel van Maastricht.

 

·               Perspectief (bestemming gemengde doeleinden)

 

In deze zone is het perspectief vooral gericht op behoud en versterking van de woonfunctie. Andere functies als bedrijfjes en kantoren zullen met omzichtigheid worden behandeld. Vestiging van detailhandel en horeca is niet toegestaan. Wel zijn fastfoodbedrijven onder voorwaarden via een vrijstelling van Burgemeester en Wethouders toegestaan, overeen­komstig de ontwerp-Horecanota Maastricht 1996. Het fast-foodbedrijf dient een wezenlijke bijdrage te leveren aan de verzorgingsfunctie van de betreffende woonbuurt. Uitgangspunt is, dat de woonfunctie binnen deze zone geen hinder mag ondervinden van nieuw te vestigen stedelijke functies. Met andere woorden toevoeging van een nieuwe stedelijke functie dient het woonklimaat in deze zone niet in negatieve zin te beïnvloeden.

 

-        De RL-zone en overige bijzondere functies

 

·               Karakteristiek

 

De Rijksuniversiteit Limburg is dominant aanwezig binnen deze zone. Daarnaast zijn er functies die met de aanwezigheid van de universiteit samenhangen of anderzijds een onderwijs- of educatieve functie hebben (tevens zijn in deze zone religieuze, culturele en maatschappelijke functies zoals kerken, de stadsbibliotheek, het Rijksarchief en het politiebureau gevestigd). De zone heeft overigens vooral een woonfunctie. De bijzondere functies zijn veelal van enige omvang en voor zover gelegen binnen de stadsmuur dikwijls in monumentale bebouwing ondergebracht.

 

·               Perspectief (bestemming bijzondere doeleinden)

 

Het perspectief voor deze zones is gericht op behoud van de bijzondere functies. Uitbrei­ding dient binnen de zones mogelijk te zijn. Dit dient echter niet ten koste te gaan van de (eventueel) aanwezige woonfunctie.

 

-        Parkzone

 

·               Karakteristiek

 

De parkzone is globaal gelegen in een gordel buiten de tweede omwalling. De Jeker en de waterpartijen van de vijvers vormen de structurerende elementen van deze zone. Door de combinatie van de relicten van de stadsmuur met de genoemde "natte elementen" biedt deze groenzone een aantrekkelijke verblijfsruimte, die echter aan de oostzijde van het plangebied de directe relatie met de Maas mist.

De openheid van de bebouwing van Villapark en de kazerne sluit goed aan bij het parkgebied. De afrastering van laatstgenoemd kazerne doet een en ander echter minder tot zijn recht komen.

 

·               Perspectief (bestemming groenvoorzieningen)

 

In het rivieroeverplan vormt het stadspark een belangrijk element om de stad weer naar de Maas toe te keren. Vooral in het gebied ter weerszijden van de Maasboulevard tussen Kennedybrug en Graanmarkt kan herinrichting de verblijfswaarde vergroten en de relatie met de Maas herstellen. Daarbij zal ook de Maasboulevard zelf veranderingen ondergaan. Het rivieroeverplan zal vanwege de relatief hoge kosten gefaseerd worden uitgevoerd. Een definitief ontwerp voor de uitvoering van het plan is nog niet voorhanden, maar zal gedurende de looptijd van het bestemmingsplan in globale zin gereedkomen.

 

Belangrijk voor het perspectief van het parkgebied is de toekomstige functie van de Tapijnkazerne. Indien het Ministerie van Defensie zal besluiten om de gronden van de kazerne af te stoten zal een nieuwe bestemming in relatie met het stadspark hiervoor dienen te worden gevonden. De relatie tussen het stadspark en het Jekerdal zou bij herinrichting van de Tapijnkazerne kunnen worden versterkt. Een en ander zal waarschijnlijk echter niet binnen de planperiode plaatsvinden.

 

-        Tapijnkazerne

 

·               Karakteristiek

 

De Tapijnkazerne is gelegen op de lokatie tussen de Prins Bisschopsingel, St. Hubertuslaan en de Jeker. Ten zuiden van de Prins Bisschopsingel ligt een sportterrein, dat deel uitmaakt van het totale kazerneterrein.


De bebouwing van de kazerne dateert deels uit het begin van deze eeuw, waaraan in latere periodes bebouwing is toegevoegd. Het terrein is als volledig monofunctioneel te beschou­wen.

 

·               Perspectief (bestemming militaire doeleinden)

 

Zoals eerder gesteld zal het kazerneterrein naar alle waarschijnlijkheid niet binnen afzienbare termijn de militaire functie verliezen.

Op het moment dat hergebruik aan de orde zal zijn ontstaat de mogelijkheid de parkfunctie te versterken, met name in de zone langs de Jeker. Hierdoor kan de samenhang tussen het park en het Jekerdal worden verbeterd en ontstaat de mogelijkheid de parkzone langs de Jeker te verbreden. In combinatie hiermee kunnen wellicht tevens andere stedelijke functies worden geprojecteerd. Daarbij wordt uitgegaan van de Structuurvisie Maastricht 1992-2000. Wanneer een functiewijziging van het gebied zich aandient zal een integrale planherziening van onderhavig plan noodzakelijk zijn, teneinde de gewenste situatie te realiseren.

 

-        Woongebieden Jekerdal en Villapark

 

·               Karakteristiek

 

Dit gebied heeft een overwegende woonfunctie, waarbij er een duidelijke scheiding is tussen jekerdal en Villapark. Jekerdal is een vrijwel monofunctioneel gebied (grondgebon­den woningen) met enige functiemenging langs de Luikerweg.

Villapark is een woongebied, met eveneens vooral grondgebonden woningen, waarin gespreid gelegen andere functies voorkomen, met name kantoor-, medische en bijzondere functies. Een zekere mate van concentratie van kantoorachtige bebouwing komt voor in het noordelijk deel van Villapark. In de zone langs de Prins Bisschopsingel zijn het met name de grote villa's, die hiervoor worden benut. De zone Glacisweg-Luikerweg kent een menging van detailhandel-kantoor-bedrijfs- en horecafuncties. De Glacisweg zal afzonderlijk aan de orde komen.

 

·               Perspectief (bestemming woondoeleinden)

 

De bestaande spreiding van functies in Villapark draagt bij aan de levendigheid van dit woongebied. De woonfunctie blijft echter centraal staan. Dit betekent, dat uitbreiding van andere functies niet zonder meer mogelijk zal zijn.

Binnen het gebied Jekerdal zullen binnen de planperiode geen structurele veranderingen meer plaatsvinden. Het politiebureau wordt uitgebreid in westelijke richting. Daarnaast zijn er enkele kleinere bouwlokaties. In Villapark vindt kantoorbebouwing plaats ten zuiden van de krul van de J.F. Kennedybrug.

Als grote bouwlokatie is hier het terrein van het voormalige Henric van Veldekecollege opgenomen (zoals reeds eerder is aangegeven, is dit terrein buiten het plangebied gehouden). Overige bouwmogelijkheden zijn eveneens van kleinere omvang. Aan de Hoge Kanaaldijk zijn twee bouwlokaties opgenomen met een directe bouwtitel. Deze zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan, waar over beide lokaties een Kroonuit­spraak is gedaan. In verband met een lokatie met een directe bouwtitel aan de Plateauweg is de plangrens iets verschoven, waardoor deze bouwlokatie deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan voor het buitengebied. Het is mogelijk dat de gronden aan de Observan­tenweg, op de plankaart B (deelgebied 2) aangegeven met de matrix B3, op termijn zullen worden bestemd voor woningbouw. Het zal dan voornamelijk grondgebonden woningen betreffen. Gelet op het nog grote aantal onzekerheden wordt ter zijner tijd een bestem­mingsplanherziening voor deze gronden gestart.

 

-        Buurtwinkelcentrum Villapark

 

·               Karakteristiek

 

De Glacisweg kent een zekere mate van functiemenging. Er is (nog) geen sprake van een volledig buurtwinkelcentrum. De bestaande detailhandel vervult echter een functie voor de buurten Jekerdal, Villapark en St.Pieter. Detailhandel komt voor in combinatie met horeca, kantoren en bedrijvigheid. De woonfunctie is echter nog steeds dominant.

 

·               Perspectief (bestemming centrumdoeleinden)

 

Deze zone (2) biedt perspectieven voor de uitbouw naar een volledig buurtwinkelcentrum, mits kwaliteitskenmerken worden verbeterd zoals concentratie van de bewinkeling, vestiging van een grotere supermarkt en verbetering van de parkeersituatie. Voor het buurtwinkelcen­trum aan de Glacisweg is vestiging van detailhandel tot 200 m2 rechtstreeks mogelijk.

Wonen blijft als functie in deze zone een belangrijke rol spelen. De toevoegingen die er ten behoeve van de opwaardering van het buurtwinkelcentrum worden gedaan hebben alleen betrekking op de begane grond.

Op de verdieping(en) staat het wonen centraal. Een voorbeeld van de versterking van het buurtwinkelcentrumkarakter van de Glacisweg betreft de combinatie van commerciële functies op de begane grond met wonen op de verdiepingen op het terrein van het voormalige Henric van Veldekecollege aan de zijde van de Glacisweg.

Binnen de zone zal de vestiging van een grotere supermarkt (aangegeven op plankaart A) en de uitbreiding van de commerciële functies op het terrein van het voormalige Veldek­ecollege als aanjager functioneren voor de verdere ontwikkeling tot een volledig, goed functionerend, buurtwinkelcentrum.

 

3.4.     Verkeersstructuur: karakteristiek en perspectief

 

-        Autoverkeer

 

·               Karakteristiek

 

De belangrijkste elementen in de verkeersinfrastructuur (voor autoverkeer) binnen het plangebied zijn de J.F.Kennedybrug met op- en afritten en de Prins Bisschopsingel. Deze elementen maken deel uit van de ring om de binnenstad.

Eveneens van belang is de Maasboulevard als belangrijkste schakel in de noord-zuid richting, een route waarlangs belangrijke parkeeraccommodaties voor de binnenstad zijn gelegen. Van een iets lagere orde, maar desondanks van importantie is de lus St. Pieters­kade/Begijnenstraat/St. Pieterstraat/Maastr. Heidenstraat/Hondstraat/Bredestraat/Bouillon­straat/Tongersestraat als ontsluiting van het noordelijk plandeel. Voor het zuidelijk plandeel is een dergelijke functie toebedeeld aan de Luikerweg, St. Hubertuslaan, Mergelweg, Glacisweg en Lambertuslaan. De overige straten in het plangebied hebben vooral een buurt- of woonstraatkarakter.

 

·               Parkeren

 

In het zuidelijk plandeel komt uitsluitend vrij parkeren voor. Het noordelijk plandeel maakt deel uit van het centrumgebied met meerdere parkeerregimes. Voor een deel vindt betaald parkeren plaats, terwijl op diverse plaatsen ook vergunninghouders-parkeren is ingevoerd. In het gebied net ten noorden van de Prins Bisschopsingel en onder de noordelijke krul van de J.F.Kennedybrug is nog vrij parkeren mogelijk. In de toekomst zal het niet meer mogelijk zijn in de binnenstad zonder te betalen gebruik te maken van de parkeercapaciteit op straat. De parkeerverbodszone zal stapsgewijs worden uitgebreid tot aan de singels.

 

·               Openbaar vervoer

 

Het zuidelijk plandeel wordt in de huidige situatie bediend door een buslijn die gebruik maakt van de route Glacisweg/Mergelweg/Laan van Brunswijk. In het noordelijk plandeel maakt een viertal buslijnen gebruik van de route vanaf het Vrijthof naar het Tongerseplein via de Papenweg/Tongersestraat. Daarnaast is er een buslijn die gebruik maakt van de route Sint Pieterskade/Hondstraat/Bredestraat.

De lijnen van het (grensoverschrijdend) streekvervoer maken gebruik van de Maasboule­vard, J.F. Kennedybrug en Lage Kanaaldijk, maar hebben voor het plangebied weinig betekenis.

 

·               Langzaam verkeer

 

De belangrijkste ontsluitingsstructuur voor het autoverkeer kan ook worden gebruikt door fietsers. Daarnaast is voor fietsers op veel plaatsen sprake van tweerichtingsverkeer, terwijl er voor autoverkeer sprake is van eenrichtingsverkeer. Knelpunten doen zich voornamelijk voor bij de oversteekbaarheid van de Prins Bisschopsingel. Knelpunten zijn er tevens in de route tussen Graanmarkt en Tongersestraat en tussen St. Pieterskade en Vrijthof.

Het voetgangersverkeer kan gebruik maken van het begeleidende trottoirstelsel langs de straten. Knelpunten voor voetgangers worden eveneens gevormd door de oversteekbaar­heid van de Prins Bisschopsingel. De voornaamste problemen zijn: onvoldoende breedte en kwaliteit van een aantal trottoirs, overlast van foutgeparkeerde auto's, onveiligheid, slechte verlichting en de kwaliteit van het verblijfsklimaat.

 

-        Perspectief

 

·               Autoverkeer en parkeren

 

In het kader van de verkeersmilieukaart (zie paragraaf 5.3.) is uit akoestisch oogpunt gezocht naar een optimale afwikkeling van het autoverkeer. Het huidige wegennet stelt grenzen aan de groei van het autoverkeer. In het algemeen betekent dit, dat er naar wordt gestreefd om de maaswijdte van het auto(hoofd)net te vergroten om derhalve het autover­keer op de hoofdaders te concentreren. In het noordelijk deel van het plangebied is het beperken van de circulatiemogelijkheden een aanzet om te komen tot concentratie van het autoverkeer.

Verdergaande maatregelen zijn voorzien in het parkeerplan, waarbij beperkingen worden opgelegd aan het bezoekersparkeren ten faveure van het parkeren voor bewoners/belang­hebbenden.

 

Het zuidelijk plandeel wordt voor een belangrijk deel ingericht als 30 km-zone hetgeen betekent dat ook hier het autoverkeer meer gebruik zal gaan maken van het hoofdwegen­net. Ten gevolge van de parkeerbeperkende maatregelen in het noordelijk plandeel zal de parkeerdruk op het zuidelijk plandeel verder toenemen, hetgeen betekent dat op termijn ook hier regulerende maatregelen noodzakelijk zullen blijken te zijn.

 

Van de gemeentelijke instrumenten om de mobiliteit in en rond de stad te kunnen beïnvloe­den is het lokatiebeleid een van de belangrijkste. Middels dit beleid kan worden bevorderd dat arbeidsintensieve werkgelegenheid zich vestigt op lokaties die goed met het openbaar vervoer of per fiets te bereiken zijn. Bovendien kan een maximum worden gesteld aan het aantal parkeerplaatsen dat bij de diverse functies mag worden gerealiseerd, om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken.

 

Doel hiervan is met name het autogebruik in het woon-werkverkeer terug te dringen, in samenhang met een restrictief parkeerbeleid.

In het Raamplan Mobiliteitsbeheersing (1992) wordt aangegeven op welke wijze het lokatiebeleid wordt geflankeerd door maatregelen op het gebied van het verbeteren van de bereikbaarheid met de fiets en het openbaar vervoer. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt in de volgende typen werkgelegenheidslokaties:

 

A-lokatie:        is zeer goed bereikbaar per openbaar vervoer op nationaal, regionaal, stadsgewestelijk en lokaal niveau. de bereikbaarheid per auto is van onderge­schikt belang, er is sprake van een stringent parkeerbeleid en er zijn goede voorwaarden voor het gebruik van de fiets.

B-lokatie:        heeft een goede openbaar-vervoerbereikbaarheid op regionaal/stadsgeweste­lijk niveau en lokaal niveau. De bereikbaarheid per auto is redelijk en er is een beperking van parkeerfaciliteiten.

C-lokatie:       is zeer goed bereikbaar per auto op lokaal en bovenlokaal niveau. De openbaar vervoer-ontsluiting is matig of slecht. Er is een congestie-vrije aansluiting op de hoofdtransportassen.

D-lokatie:       is niet goed bereikbaar per auto en per openbaar vervoer (de zogenaamde restlokaties).

 

Het plangebied is wat betreft het deelgebied binnen de singel te beschouwen als een B-lokatie (een klein deel is A-lokatie). Het gebied buiten de singel kan worden aangeduid als een restlokatie (D-lokatie). Voor het grootste deel van de binnenstad geldt dat binnen de planperiode nauwelijks werkgelegenheidslokaties zullen worden toegevoegd. Voor A-lokaties geldt een parkeernorm van 1-2 parkeerplaatsen, voor B-lokaties een parkeernorm van 2-4 parkeerplaatsen per 10 werknemers. Bij bouwvergunningaanvragen voor een werkgelegenheidslokatie zal mede op basis van deze normen worden getoetst. Welke norm gehanteerd wordt hangt af van de mate waarin het mobiliteitsbeleid (verbetering en stimulering van het openbaar vervoer als alternatief voor de auto) op dat moment daadwer­kelijk is geëffectueerd. Voor zover nodig en mogelijk is daarbij uitgangspunt, dat het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein op termijn het aangegeven minimum niet overschrijdt. Kan niet aan de norm worden voldaan dan dient een bepaald bedrag in het mobiliteitsfonds te worden gestort, dat kan worden aangewend om maatregelen te nemen om de bereikbaar­heid te vergroten (zie artikel 3 lid 11 en bijlage 2 van de voorschriften).

 

·               Openbaar vervoer

 

Momenteel worden de studies naar een alternatieve openbaar vervoersas afgerond. het ligt in de bedoeling deze route te verleggen naar de route Markt/Boschstraat/Maagdendries/Sta­tensingel. De gevolgen van een dergelijke ingreep voor het openbaar vervoer in het plangebied zijn op dit moment nog niet helder in kaart te brengen. In het noordelijk plandeel zal deze aanpassing zeker leiden tot een wijziging van de lijnvoering.

 

·               Langzaam verkeer

 

De mogelijkheden voor fietsverkeer zullen in combinatie met beperkende mogelijkheden voor het autoverkeer worden uitgebreid. In het Raamplan Mobiliteitsbeheersing is hiervoor een aantal maatregelen aangeduid, dat veelal algemeen van aard is en niet specifiek op het plangebied van toepassing is.

 

Het betreft de volgende maatregelen.

 

Het bieden van meer en betere voorzieningen:

 

-        rechtstreekse verbindingen tussen binnenstad en woonwijken en tussen woonwijken onderling zijn noodzakelijk;

-        hoofdroutes voor het fietsverkeer zoveel mogelijk gescheiden van het autoverkeer;

-        ook langs hoofdroutes voor het autoverkeer zijn veelal goede fietsvoorzieningen nodig;

-        voldoende comfort (vlak wegdek, beschutting door bebouwing of beplanting);

-        verbetering van de oversteekbaarheid van de binnenstadsring voor fietsers (en voetgangers) ter plaatse van het Tongerseplein;

-        voldoende verkeers- en sociale veiligheid (ook verlichting);

-        speciale aandacht voor schoolroutes;

-        uitbreiding van het aantal (bewaakte) stallingsfaciliteiten (ook in de avonduren bewaakt).

 

Het verbeteren van de maatschappelijke status van de fietser:

 

-        het zoveel mogelijk opheffen van eenrichtingsverkeer voor het fietsverkeer in eenrich­tingstraten;

-        het beperken van autoverkeer (waar mogelijk) op belangrijke fietsroutes;

-        het opheffen van parkeerplaatsen op belangrijke fietsroutes;

-        prioriteit voor fietsers bij verkeerslichtenregelingen;

-        het maken van kortsluitende verbindingen.

 

Voor het voetgangersverkeer zijn de volgende maatregelen van belang voor het plangebied:

 

-        een verbetering van het verblijfsklimaat en de veiligheid van de (verkeers)ruimten in de binnenstad is nodig. Door het creëren van een autoluwe binnenstad wordt de leefbaar­heid in de binnenstad verbeterd;

-        een verbetering van de veiligheid en kwaliteit van de voetgangersroutes is noodzakelijk;

-        de oversteekbaarheid van m.n. de binnenstadsring moet op een aantal punten worden verbeterd;

-        terugdringing van de overlast van rijdende en (fout)geparkeerde auto's en andere obstakels is wenselijk. Door beperking van de circulatie mogelijkheden in de binnenstad en door het zoveel mogelijk afbouwen van het straatparkeren zal de overlast verminde­ren. Daarnaast zal er ook strenger worden opgetreden tegen het hinderlijk foutparkeren;

-        het in goede staat brengen en houden van de trottoirs en de bestrating in het voetgan­gersgebied en het aanleggen van trottoirs waar deze gemist worden.


 

 

4.         ZOEKZONEBELEID MAATSCHAPPELIJK GEVOELIGE VOORZIENINGEN EN LOKATIEKEUZE PERMANENTE OPVANGVOORZIENING DRUGSVERSLAAF­DEN

 

4.1.     Zoekzonebeleid maatschappelijk gevoelige voorzieningen

 

De discussies omtrent het opvangcentrum voor drugsverslaafden, die in de zomer van 1994 hebben plaatsgevonden, hebben de gemeente aanleiding gegeven een zogenaamd zoekzonebeleid te formuleren, dat een bredere opzet kende dan alleen een beleidsinstru­ment te creëren voor de lokatiekeuze van het genoemde opvangcentrum voor drugsver­slaafden. Dit is vastgesteld in de op 4 oktober 1994 door de gemeenteraad van Maastricht vastgestelde Nota "Opvangcentrum drugsverslaafden: standpuntbepaling van het gemeente­bestuur van Maastricht". Middels dit zogenaamde zoekzonebeleid wil de gemeente maatschappelijk gevoelige opvangvoorzieningen (voor de genoemde drugsverslaafden, maar bijvoorbeeld ook voor asielzoekers, daklozen e.d.) onderdak bieden in daarvoor geschikte ruimten op lokaties binnen geschikte gebieden.

 

4.2.      Selectie potentiële lokaties voor de permanente opvangvoorziening drugs­verslaafden

 

Zoals in de Nota "Opvangcentrum drugsverslaafden" is vastgelegd was de zoekzone voor maatschappelijk gevoelige voorzieningen in het onderwerpelijke plangebied globaal gelegen ter weerszijden van de Prins Bisschopssingel tussen de afritten van de Kennedybrug en het Tongerseplein. In de raadsnota "Opvangcentrum drugsverslaafden Maastricht" is het gebied nader omschreven als Jekerdal, Jekerkwartier, Villapark e.o., St.Pieter noord en St.Pieter oost. De keuze voor deze deelgebieden van het bestemmingsplan is gemaakt op basis van eerder door de gemeente, politie en CAD geformuleerde randvoorwaarden. De belang­rijkste van deze randvoorwaarden zijn:

 

-        de lokatie moet gesitueerd zijn in een gebied binnen of aan de singels, waarbij het hulpverleningsaspect en de bereikbaarheid van de groep belangrijke uitgangspunten zijn;

 

-        de omgeving van de lokatie moet vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid door de politie zo goed mogelijk gecontroleerd kunnen worden;

 

-        er dient sprake te zijn van spreiding tot andere overlastveroorzakende voorzieningen in de stad.

 

Een aantal lokaties binnen deze zoekzone is aan genoemde criteria getoetst. Omdat niet in alle gevallen de mogelijkheid bestond de betreffende panden te kopen of te huren, is een aantal van de lokaties afgevallen. Uiteindelijk zijn enkele lokaties overgebleven, waarvan de gemeente de mogelijkheden nader heeft onderzocht. Bij de definitieve selectie is het in paragraaf 4.3. aangegeven traject gevolgd. Het dubbelpand Hubertuslaan 4-6 is daarbij aangewezen als permanente opvangvoorziening.

 

4.3.      Besluitvormingstraject permanente opvangvoorziening drugsverslaafden

 

In de Nota "Opvangcentrum drugsverslaafden Maastricht" is aangegeven dat het streven erop gericht was reeds in het eerste kwartaal van 1995 een voorontwerp-bestemmingsplan in de inspraak te brengen. Door de omstandigheden gedwongen heeft een bijstelling van deze termijn moeten plaatsvinden.

 

Deze bijstelling was onder andere noodzakelijk, omdat het zoeken naar (een) potentiële vestigingslokatie(s) voor de definitieve dagopvang van drugsverslaafden, gezien de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid, meer tijd vergde, dan aanvankelijk was voorzien, mede ten gevolge van het noodzakelijke overleg met particuliere eigenaren over de verwerving c.q. de verhuurbaarheid van de geselecteerde lokaties in het zoekzonegebied. Dit overleg is in de huidige situatie afgerond.

 

Bij de verdere concretisering respectievelijk uitwerking van het geformuleerde zoekzonebe­leid is gebleken dat om een aantal redenen van juridisch technische aard, van zorgvuldig­heid in verband met de rechtszekerheid van burgers en vanwege het tijdsaspect een tweesporig besluitvormingstraject de voorkeur verdiende. Binnen dit besluitvormingstraject is een optimale inspraakprocedure geboden overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht. Deze is in de tijd gekoppeld aan de inspraak ingevolge artikel 6a. van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De evaluatie van en de besluitvorming omtrent de inspraak met betrekking tot het bestemmingsplan Maas en Jeker heeft vrijwel gelijktijdig plaatsgevonden met de inspraak over de lokatiekeuze van de permanente opvangvoorziening voor drugsverslaafden. Deze evaluatie en standpuntbepaling vormt tevens het definitieve besluit tot aanwijzing van de permanente lokatie. Ondanks dat er een koppeling in de tijd plaatsvindt, is er duidelijk sprake geweest van twee afzonderlijke inspraakmogelijkheden. De burgers hadden hierdoor meer mogelijkheden om hun zienswij­zen kenbaar te maken. Binnen de bestemmingsplanprocedure zijn alleen planologische argumenten in beschouwing genomen. Door middel van het gescheiden inspraaktraject (in­spraak ex art. 3.4. Awb en ex art. 6a. WRO) zijn ook andere dan planologische argumenten afgewogen. De eerdergenoemde koppeling doet recht aan de intentie van de uitgangspun­ten van de Nota "Opvangcentrum drugsverslaafden Maastricht", waarin maximale inspraak door de burgers met besluitvorming door de gemeenteraad is toegezegd.


 

 

5.         RANDVOORWAARDEN

 

5.1.     (Cultuur)historisch erfgoed

 

De occupatiegeschiedenis van Maastricht begint zoals in het vorige hoofdstuk aangegeven reeds in de Romeinse tijd. De stad houdt door haar strategische ligging door de eeuwen heen een belangrijke functie als vestingstad, handelsstad en sinds de tweede helft van de vorige eeuw ook als industriestad. Ondanks de vernieuwingen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden en die het aanzien van Maastricht sterk veranderd hebben is er nog steeds sprake van een groot aantal relicten uit voorbije tijden. Vanwege de cultuurhistorische waarden van deze relicten is het gemeentelijk beleid gericht op behoud, herstel en bescherming. Het betreft daarbij de volgende onderdelen (zie kaart historische aspecten en plankaarten A en C):

 

-        archeologische monumenten;

-        archeologische attentiegebieden en veldkarteringszones;

-        historische infrastructuur;

-        monumenten;

-        beschermd stadsgezicht.

 

Archeologisch waardevolle relicten zijn er in meerdere vormen: zichtbaar, onzichtbaar of niet meer aanwezig, maar wel geregistreerd. Als archeologisch monument aangewezen artefacten zijn ondergronds of bovengronds duidelijk herkenbaar. De aanwijzing tot archeologisch monument beoogt een bescherming van een gebied of bouwwerk. In archeologische attentiegebieden staat de aanwezigheid van archeologisch waardevolle relicten vast, maar is niet altijd volledig geïnventariseerd waar deze zich precies bevinden en wat de vorm en samenstelling ervan is. In deze gebieden is het roeren van de bodem dieper dan 0,50 m. daarom aan een aanlegvergunning gebonden. Een deel van het archeologisch waardevolle bodemarchief is in de loop der tijd vergraven, zonder dat inventarisatie hiervan heeft plaatsgevonden. Een ander deel is vergraven, nadat eerst inventarisatie van de archeologische gegevenheden heeft plaatsgevonden.

Met betrekking tot de veldkarteringszones kan gesteld worden dat bij nieuwe ontwikkelin­gen in deze gebieden een globaal archeologisch onderzoek wenselijk is.

 

In de 17e en 18e eeuw groeide het strategisch belang van de stad Maastricht voor de Republiek der Nederlanden. Dit betekende dat de vesting in toenemende mate versterkt en uitgebouwd werd. Buiten de stadsmuren ontstond een uitgebreid stelsel van vestingwerken. Deze zogenaamde buitenwerken dienden de vijand al ver buiten de eigenlijke stad op te vangen. Een deel daarvan is in de vorm van fronten en bastions bewaard gebleven. Het Bastion Waldeck (aan de rand van het plangebied gelegen) is hier een voorbeeld van. Het Bastion Waldeck vormt de toegang tot een stelsel van onderaardse verdedigingswerken, de kazematten, met een totale lengte van enkele kilometers. Binnen het plangebied zijn geen onderaardse gangen aanwezig, die de verschillende delen van de vestingwerken met elkaar verbonden. Wel zijn er relicten te verwachten van andere bouwwerken, zoals aquaducten, kruitmagazijnen en de muurwerken van de gesloopte vestingwerken, die soms tot vlak onder het maaiveld aanwezig zijn.

De Jeker heeft binnen het plangebied van oudsher een belangrijke rol gespeeld. De beek leverde drinkwater, water voor bedrijvigheid en water voor de bescherming van de stad.

 

Op plankaart C zijn de artefacten aangegeven, die mei: de Jeker samenhangende cultuur­historische waarden hebben, zoals de verschillende waterpoorten/sluizen (Waterpoort De Reek, Zwarte Sluizen, Waterpoort van de Nieuwstad, Waterpoort van de Minderbroeders en Watermolen van St. Catherinadal), bruggen (veelal uit eind vorige, begin deze eeuw), watermolens (De Reek, Leeuwenmolen, Vijf Koppen, Bisschopsmolen, de Ancker), kademuren (vaak met een bijzondere begroeiing van muurplanten tussen de mergelstenen en met relicten van hardstenen omlijstingen, kraagstenen, trappen en privaten), verdedi­gingswerken (Bastion Wilhelmina, stadsmuur) en jaarstenen (van het schoonvegen van de Jeker).

 

De ontstaansgeschiedenis van Maastricht heeft te maken met de ligging op een doorwaad­bare plaats (Mosa Trajectum) en de verbindingen met omliggende plaatsen (Tongeren, Heerlen, Aken en Keulen). Een deel van de historische infrastructuur is als zodanig getraceerd of is opgenomen in het bestaande wegen- en stratenpatroon, een deel is verdwenen.

Het nog aanwezige historische wegenpatroon wordt beschermd en eventueel door een flankerende groenstructuur benadrukt.

Er kan een onderscheid worden gemaakt in rijks, provinciale en gemeentelijke monumen­ten. Rijksmonumenten vallen onder de Monumentenwet 1988. Provinciale en gemeentelijke monumenten vallen in de toekomst onder provinciale en gemeentelijke verordeningen, waarin de bescherming is geregeld van gevelindeling, kapconstructie, interne indeling etc. van gebouwen of de bestaande toestand van andere artefacten. Voor monumenten in het algemeen geldt bescherming van de bestaande situatie en een streven naar herstel in die gevallen waar sprake is van verval. Voor de rijksmonumenten, aangegeven op plankaart C, wordt in de voorschriften een relatie gelegd met de Monumentenwet 1988. De overige monumenten (deel uitmakend van het monumenten-selectie-project) zijn aangeduid als panden met monumentale waarde. Veranderingen en uitbreidingen mogen uitsluitend van ondergeschikte aard zijn (zie bijlage 1).

 

De Monumentenwet kent de mogelijkheid om een gebied in zijn geheel aan te wijzen als beschermd stadsgezicht. Deze regeling is momenteel van kracht in vrijwel de hele binnenstad van Maastricht. Bij besluit van 27 oktober 1982 is dit gebied door de Minister aangemerkt als beschermd stadsgezicht. Dit besluit is op 1 oktober 1984 ingeschreven in het register van beschermde stads- en dorpsgezichten. In het onderhavige plangebied is daarnaast een gebied aanwezig, waarvoor op korte termijn een voorstel tot aanwijzing als beschermd stadsgezicht in procedure zal worden gebracht. Het betreft een gedeelte van Villapark met en ten zuiden van de Prins Bisschopsingel, een deel van Jekerdal en van het grondgebied van de Tapijnkazerne.

 

5.2.     Natuur en landschap

 

Het merendeel van de acties dat in het gemeentelijk Milieuplan ter uitvoering van het natuur- en landschapsbeleid is opgenomen heeft een continu karakter. Ofschoon met een groot aantal uitgangspunten reeds is aangevangen blijft het

 

 

 

 

tempo van de uitvoering achter bij de ramingen. Met ingang van 1995 is een aanvullende inspanning gerechtvaardigd. Drie kernpunten zijn hiervoor gekozen:

 

-        natuurwaarden van kleine waterlopen;

-        natuurwaarden van stadsbiotopen;

-        het gebruik van chemische middelen in de openbare ruimte.

 

De natuurwaarden aan de oevervegetatie langs de zuidelijke tak van de Jeker (binnen de stad) worden via maaibeheer, gericht op verschraling verder ontwikkeld.

 

Als maat voor de natuurwaarden van stadsbiotopen zijn vijf plantensoorten, één diersoort en één diergroep gekozen welke een beschermde status genieten op grond van de Natuurbeschermingswet (soorten in de zin van het besluit beschermde inheemse planten­soorten en het besluit beschermde inheemse diersoorten).

Voor oude verweerde muren zijn de volgende vegetatiesoorten karakteristiek en zeer zeldzaam:

 

-        muurbloem (Erysimum Cheiri);

-        stengelomvattend havikskruid (Hieracium Amplexicaule);

-        Steenbreekvaren (Asplenium trichomanes);

-        Blaasvaren (Cystoperis filix-fragilis);

-        Klein glaskruid (parietaria judaica).

 

De vier eerstgenoemde planten komen in het plangebied voor. De bijbehorende biotopen worden aan een aanlegvergunningstelsel gebonden. De muurhagedis en vleermuizen als beschermde diersoorten komen in het plangebied niet voor.

 

Werkzaamheden aan genoemde muren zijn aan een aanlegvergunning gebonden.

 

Ten aanzien van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen streeft de gemeente naar een verdere afnamen in de komende jaren. Deze wordt met name toegepast bij het onderhoud van het openbaar groen, sportvelden, verharde terreinen en bomen.

 

5.3.     Milieuaspecten (zie kaart milieu)

 

-        Duurzaam bouwen en binnenmilieu

 

Het gemeentelijk Milieubeleidsplan (1993) geeft aan, dat via bestemmingsplannen de gemeente het voortouw kan nemen voor mens- en milieuvriendelijke (woning)bouwprojec­ten. Een milieuhygiënische afweging bij de inrichting of herinrichting van de stedelijke ruimte vormt een onmisbare schakel tussen de ruimtelijke ordening en het beheer van de milieuruimte.

Aanpak van de binnenmilieuproblematiek dient vervolgens plaats te vinden door toetsing van bouwplannen. Indien een bouwplan voldoet aan de bouwverordening is de gemeente verplicht de vergunning te verlenen. Dat neemt niet weg dat er mogelijkheden zijn om milieuvriendelijker te bouwen, dan op basis van die regelgeving het geval is. Naast mogelijkheden als voorlichting aan bewoners en bouwers en milieuvriendelijk bestemming en ruimtelijk inrichten, kan de gemeente al of niet met gebruikmaking van de mogelijkheden die subsidieregelingen bieden overeenkomsten afsluiten, die gebaseerd zijn op een wederzijdse wilsverklaring. Met name wat via wettelijke regelingen niet verplicht kan worden gesteld (bijvoorbeeld andere of strengere milieueisen) kan voor zover mogelijk via projecto­vereenkomsten worden bereikt.

Afhankelijk van de lokatie en de toekomstige gebruikers kan extra aandacht worden besteed aan milieutechnische aspecten als duurzaamheid, kwaliteit van het binnenmilieu, energetische kwaliteit, materiaalgebruik, gescheiden afvalinzameling tijdens bouw en beheer. De gemeente heeft bovenstaand beleid in het milieubeleidsplan vertaald in een aantal actiepunten.

 

-        Geluidsniveaukaart

 

Sinds de wetswijziging van 1 maart 1993 van de Wet geluidhinder hebben in principe alle wegen binnen de gemeente een geluidszone.

 

De Wet geeft de gemeenten echter tevens de mogelijkheid een geluidsniveaukaart op te stellen, op basis waarvan automatisch ontheffing kan worden verkregen van de voorkeurs-grenswaarde van 50 dB(A) voor geluidbelastingen tot 55 dB(A). De geluidsniveaukaart (door de gemeenteraad van Maastricht vastgesteld bij raadsbesluit van 16 mei 1995) geeft de zoneringsplichtige wegen aan en beschrijft de geluidzone van alle wegen in de gemeen­te in de huidige situatie en voor de situatie over 10 jaar. Algemeen geldt, dat wegen in een woonerf en 30 km/uur-zone niet zoneplichtig zijn.

 

De geluidsniveaukaart dient de uit akoestisch oogpunt gewenste afwikkeling van het verkeer weer te geven en dient te zijn vervaardigd op basis van een verkeersmilieumodel. Op basis van deze afwikkeling zal de milieusituatie buiten het hoofdwegennet dienen te verbeteren. Volgens de geluidniveaukaart zijn de volgende wegen binnen het plangebied zoneplichtig:

 

straat

aantal rijstroken

zonebreedte

 

 

 

Prins Bisschopsingel

6

350 m.

Maasboulevard

4

350 m.

St. Pieterskade

2

200 m.

Begijnenstraat

2

200 m.

Maastrichter Heidenstraat

1

200 m.

Hondstraat

1

200 m.

Bredestraat

1

200 m.

Papenstraat

1

200 m.

Bouillonstraat

1

200 m.

Tongersestraat

1-2

200 m.

St. Hubertuslaan

2

200 m.

Luikerweg

2

200 m.

Mergelweg

2

200 m.

Glacisweg

2

200 m.

                                                                                         

Ten behoeve van bouwplannen voor geluidgevoelige bestemmingen dient binnen de geluidzone van genoemde wegen een akoestisch onderzoek te worden verricht, indien sprake is van een directe bestemming. Bij geen van de bouwlokaties is dit het geval. De bouwlokaties kunnen pas worden gerealiseerd nadat gebruik is gemaakt van de wijzigings­bevoegdheid (van Burgemeester en Wethouders, danwel de gemeenteraad) ofwel een vrijstelling door Burgemeester en Wethouders is verleend voor de bouw van één enkele woning. Op dat moment dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

 

-        Bodem

 

Het gemeentelijk milieubeleidsplan streeft een ontwikkeling na, waarbij in het jaar 2000 de bodemgesteldheid van het gebied dat in eigendom van de gemeente is een zodanige kwaliteit bezit dat geen situaties meer bestaan, waar een ernstig gevaar voor de volksge­zondheid of het milieu bestaat of dreigt. In 2005 mogen zich geen knelpunten meer voordoen in de samenloop van bodemverontreiniging, volkshuisvestiging, economische ontwikkeling en ruimtelijke ordening, zodat de ontwikkeling als stedelijk knooppunt vorm gegeven kan worden. Op een aantal plaatsen in het plangebied is verkennend bodemon­derzoek uitgevoerd naar aanleiding van voorgenomen woningbouwactiviteiten en aan-/verkoop van onroerend goed. In de meeste gevallen bleek aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

 

Rekening houdend met de resultaten van de eerder verrichte bodemonderzoeken gelet op de beschikbare historische informatie alsmede de resultaten van uitgevoerd onderzoek in het kader van de stadsgewestelijke ontwikkelingen kunnen verontreinigingen, die de economische haalbaarheid van de planontwikkeling kunnen frustreren, niet volledig worden uitgesloten. In een aantal gevallen zal alsnog onderzoek worden verricht in relatie tot de planontwikkeling (instrument art. 8 gewijzigde woningwet zodra/wanneer de bouwtitel vast ligt). Voor de lokaties waar middels een wijzigingsbevoegdheid dan wel een vrijstelling ge­bouwd kan worden, zal voor het moment dat gebouwd zal worden een bodemonderzoek verricht dienen te worden.

 

-        Onderwaterbodems en oevers

 

In de afgelopen jaren (metingen 1989-1994) is de waterkwaliteit van de Jeker vanaf de Belgisch-Nederlandse grens tot aan de uitmonding in de Maas bij voortduring slecht geweest. Op basis van een aantal parameters is hiervan een indicatie te geven:

 

1.

fysisch-chemisch

slecht

2.

zware metalen

redelijk

3.

bestrijdingsmiddelen

zeer slecht

4.

biologisch (Macrofauna)

slecht

 

Het zuurstofgehalte van de Jeker voldoet vrijwel altijd aan de norm, zij het maar net.

 

De fosfaat-, stikstof- en ammoniakconcentraties overschreden de norm, wat wijst op een veelheid aan ongezuiverde lozingen. De concentraties zware metalen zijn redelijk. De concentraties zink, cadmium, koper en nikkel overschreden de norm sporadisch. De Jeker is daarnaast wel sterk verontreinigd met bestrijdingsmiddelen.

 

 

Door sterke organische verontreinigingen is het biologisch waterleven eenzijdig.

 

Door slibsedimentatie op de onderwaterbodems en slibdepositie op de oevers van de Jeker zijn deze eveneens verontreinigd gemaakt. Door verontreinigingen als koper, PAK's en PCB's is de kwaliteit van met name de onderwaterbodems slecht. De vervuiling van de waterbodems heeft enerzijds nadelige effecten op het watersysteem, anderzijds kan door het ontbreken van adequate verwerkings- en opslagmogelijkheden van bij onderhoud vrijkomende materiaal nauwelijks onderhoud of sanering plaatsvinden. Tot sanering zal alleen worden over gegaan, indien de volksgezondheid of het watermilieu ernstig worden bedreigd en dan alleen wanneer de vervuilingsbronnen zijn weggenomen. Dit onder andere gezien de beperkte verwerkingstechnieken.

Door meanderprocessen kunnen verontreinigingen uit niet vastgelegde oevergronden (en waterbodems) in benedenstroomse richting worden verplaatst. Door het aanbrengen van beekbegeleidende beplanting zal naar verwachting minder afkalving van verontreinigde oevers en daarmee minder verplaatsing van verontreinigingen plaatsvinden.

 

In het milieubeleidsplan van de gemeente zijn met betrekking tot de laatstgenoemde items de volgende actiepunten opgenomen:

 

-        het saneren van onderwaterbodem (actiepunt 45);

-        het verbeteren van de natuurontwikkeling op de oevers (actiepunt 56).

 

-        Bedrijfshinder

 

In het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd, meestal van kleinere omvang, dat binnen het kader van het onderhavige plan nader onderzocht is. De meeste bedrijven zijn in het kader van de Wet milieubeheer vergunningplichtig of vallen ingevolge genoemde wet onder een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) voor de betreffende bedrijfscategorie.

 

Ingevolge de Wet of de AMvB dienen de inrichtingen van deze bedrijven te voldoen aan milieurichtlijnen, waardoor overlast voor omwonenden tot een minimum wordt beperkt. Binnen het plangebied blijken twee bedrijven aanwezig te zijn die mogelijke hinder kunnen opleveren voor de omgeving: een visgroothandel en een transportbedrijfje. Deze bedrijven vallen ingevolge de notitie Bedrijven en Milieuzonering geheel herziene uitgave 1992 (VNG) in de milieucategorie 3, wat inhoudt dat ze enige afstand tot de woonbebouwing zouden dienen aan te houden. Voor zover nieuwbouw van woningen in de omgeving van deze bedrijven wordt geprojecteerd dient nagegaan te worden welke invloed deze bedrijven zullen hebben op de (mogelijke verstoring van de) woonkwaliteit van de toekomstige bewoners. Bij de nieuwvestiging van bedrijven zal in hoge mate rekening worden gehouden met de potentiële hinder die ten opzichte van de omgeving kan worden veroorzaakt. In de bijlage van de voorschriften is daarom een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, die aangeeft welk type bedrijvigheid zich in de betreffende bestemmingen kan vestigen.

Vrije vestiging (voor zover de gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden) is mogelijkheid voor bedrijven in de laagste milieucategorieën 1 en 2 (zoals in de VNG-publikatie Bedrijven en Milieuzonering, geheel herziene uitgave 1992). Het betreft hierbij bedrijven die voor hun omgeving nauwelijks of geen hinder veroorzaken. Daarbij wordt gelet op indicatoren als geur, stof, geluid en gevaar, die in een indicatieve maximum aan te houden afstand tot woonbebouwing worden uitgedrukt en aspecten als lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder, die meer kwalitatief worden beoordeeld. Middels een vrijstellingsbevoegdheid van Burgemeester en Wethouders is het mogelijk bedrijven in de milieucategorie 3 toe te laten. De vestiging van dit soort bedrijven wordt daarbij afhankelijk gesteld van de daadwerkelijke hinder, die kan worden veroorzaakt en is daarmee veelal afhankelijk van door het individuele bedrijf te treffen hinderbeperkende maatregelen. Bij het opstellen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend bedrijfsac­tiviteiten opgenomen die in dit bestemmingsplan in de bestemming bedrijfsdoeleinden passen. in deze Staat van bedrijfsactiviteiten zijn bijvoorbeeld geen horecafuncties opgenomen. Daarnaast zijn bedrijfsactiviteiten die in de volledige Staat van bedrijfsactivitei­ten (V.N.G.) zijn aangeduid met "niet elders genoemd" in deze Staat niet opgenomen. Niet genoemde bedrijfsactiviteiten kunnen zich vestigen indien deze naar het oordeel van de Directeur van de Hoofdgroep Verkeer, Waterstaat en Milieu van de provincie Limburg naar hun aard en invloed op de directe omgeving gelijk te stellen zijn met de ter plaatse toegelaten bedrijfsactiviteiten.

Ofschoon niet als een bedrijf te beschouwen is het politiebureau toch veroorzaker van enige vorm van overlast. De lichtuitstraling van het gebouw is vrijwel de hele nacht waar te nemen. De verkeersaantrekkende werking van het bureau vindt niet alleen overdag, maar ook in de nachtelijke uren plaats. In het politiebureau wordt tevens munitie opgeslagen (veiligheidsaspecten). Een en ander betekent, dat bij nieuwbouw op het sportterrein van de kazerne voldoende afstand tot het bureau dient te worden aangehouden. Een politiebureau heeft volgens de eerder genoemde publicatie van de VNG een milieucategorie 3 met een afstand van 50 meter. Een en ander geldt tevens voor de Tapijnkazerne.

 

5.4.     Civieltechnische aspecten - Watergang

 

De Jeker stroomt bij het Aldenhofpark het plangebied binnen. Bij de stadsmuur vindt een splitsing plaats. Het deel van de Beek met de grootste waterafvoer stroomt ten zuiden van de stadsmuur in oostelijke richting voegt zich in het Faliezusterpark, nu binnen de stads­muur, samen met het afgetakte deel van de beek en mondt vervolgens uit in de Maas. De aftakking, die binnen de stadsmuren stroomt, volgt eerst in globaal noordoostelijke richting de Heksenstraat en Bonnefantenstraat, vanaf de Ezelmarkt in oostelijke richting en vanaf Achter de Molens in zuidoostelijke richting naar het Faliezusterpark. In het verleden heeft de Jeker binnen het beschreven gebied meerdere aftakkingen gehad, die een verdedigings­(stadsgracht) of een economische (productiewater) functie hadden.

 

Na functieverlies zijn deze in de loop der tijd gedempt. De Jeker is deels duidelijk zichtbaar aanwezig in het plangebied, deels ligt de beek enigszins verscholen tussen de bebouwing. In de voorschriften van het onderhavige plan is de beek als watergang geregeld. Dit betekent, dat activiteiten binnen de beek onderworpen zijn aan bepaalde voorwaarden, die betrekking hebben op het behoud van de natuurlijke afvloeiing en de (tijdelijke) berging van water. Tevens is het bepaalde in de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.

De oevers van de Jeker zijn met inachtneming van het bepaalde in genoemde Keur in de voorschriften als beschermingszone geregeld.

 

-        Winterbed van de Maas en waterkering

 

Binnen het zogenaamde winterbed van de Maas wordt onderscheid gemaakt in een stroomvoerend en een waterbergend gebied.

Onder winterbed wordt in de wet verstaan de oppervlakte tussen het zomerbed en de buitenkruinlijn van de hoogwaterkerende dijk en, waar deze niet bestaat, tussen het zomerbed en de hoger gelegen gronden, die het water bij de hoogste stand keren. In het stroomvoerend winterbed zijn bepaalde werken gebonden aan een vergunning ingevolge de Rivierenwet. In het bergend gebied gelden geen beperkingen vanuit de rivierenwet. Overigens blijft in het bergend winterbed wateroverlast voorkomen. Langs de Maas is in een deel van het plangebied recentelijk een waterkering gerealiseerd. De waterkering en bijbehorende gronden zijn in de voorschriften in een beschermingszone opgenomen.

 

-        Straalverbinding PTT

 

Het plangebied wordt in oost-westrichting, globaal tussen de hoek St. Lambertuslaan­Maasboulevard en een punt op enkele tientallen meters ten noorden van de hoek Jeker­schans-Laan van Brunswijk, gekruist door een straalverbinding van de PTT, welke op een hoogte ligt van 137 m. +N.A.P., met een beschermingszone van 100 m. ter weerszijden van het straalpad.

Aangezien de maximale bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken vanaf het peil deze hoogte geenszins zal benaderen, heeft deze straalverbinding geen invloed op de inrichting van het plangebied en is daarom niet geregeld in de voorschriften.

 

-        Rioolwatertransportleiding

 

Een rioolwatertransportleiding van het Zuiveringschap Limburg volgt vanaf de Kennedybrug globaal de Maasboulevard richting de St. Servaasbrug. Met betrekking tot deze leiding is een beschermingszone van 2,00 x 2,50 m. opgenomen, gerekend vanuit het hart van de buis.

 

5.5.     Speelruimte

 

Binnen het gemeentelijk speelruimteplan (1995) zijn uitgangspunten en voorwaarden geformuleerd als hoofdpunten voor het gemeentelijk beleid:

-        een goede bespeelbaarheid van de woonomgeving (met als centrale thema's veiligheid, geborgenheid en betrokkenheid);

-        een verantwoorde en passende spreiding en situering van de formule speelruimte
(diversiteit zowel naar leeftijd als naar stedelijk niveau, bijvoorbeeld buurt, wijk, stad).;

-        diversiteit aan spelmogelijkheden binnen wijk en stad. Er dient een duidelijke relatie gelegd te worden tussen de verschillende bestemmingen van de openbare ruimte, m.n. de functie speelruimte dient hierin te worden meegenomen in de doeleindenomschrij­ving. Op deze wijze kan het speelruimteplan op voldoende wijze worden geïntegreerd in het bestemmingsplan;


-        een evenwichtige verhouding tussen de openbare formele speelruimte en de beheerde speelruimte;

-        een structurele organisatie van het onderhoud en beheer en instandhouding.

 

In onderhavig bestemmingsplan zijn binnen de bestemming groenvoorzieningen de randvoorwaarden geschapen om speelvoorzieningen te realiseren.

 

5.6.     Sectoraal beleid

 

In paragraaf 2.3. is aangegeven welke gemeentelijke nota's een ruimtelijk impact hebben en als planologisch beleidskader voor onderhavig bestemmingsplan dienen. Teneinde de ontwikkelingen (met name in de binnenstad) in goede banen te leiden wordt naast het planologisch beleid gebruik gemaakt van sectoraal beleid, dat in verschillende daartoe opgestelde nota's is verwoord.

Aan de hand van deze nota's kan de beeldkwaliteit in de (binnen-)stad worden gewaar­borgd en kan welstandstoetsing plaatsvinden. Voor een deel betreft het bestaande nota's, voor een deel zijn deze nog in ontwikkeling. Met name de volgende nota's zijn van belang:

 

-        Reclamenota;

-        Terrassennota;

-        Architectuurnota;

-        Verordening op het stedeschoon;

-        Kleurennota;

-        Masterplan Openbare Ruimte (in ontwerp);

-        Horecanota;

-        Aanwijzingsbesluit beschermd stadsgezicht met straatwandtekeningen;

-        Bomennota (in ontwerp).


 

 

6.         PLANOPZET

 

6.1.     Hoofdlijnen van de planopzet

 

Sedert de wetswijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in 1985 is de mogelijkheid ontstaan, om een globale juridische regeling op te nemen voor bestemmingsplannen. In de vaststelling van de hoofdpunten van beleid 1990-1994 heeft de gemeenteraad het besluit genomen om hiervan zoveel mogelijk gebruik te maken. De methodiek van het globale eindplan biedt in het gebruik door burgers en gemeente een grote mate van flexibiliteit, maar binnen duidelijke kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. Deze kaders worden bepaald door de in artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening genoemde onderdelen, waarin een bestemmingsplan dient te worden vervat.

 

- Plankaarten:            Op de bestemmingskaart (plankaart A) zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerela­teerd aan de in de voorschriften opgenomen juridische regeling. Op de kaart functionele karakteristiek (plankaart B) en ruimtelijke karakteristiek (plankaart C) is de globale ontwikkelingsrichting van het plangebied aangegeven.

- Voorschriften:          Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, opstallen en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangege­ven. In de beschrijving in hoofdlijnen wordt beschreven op welke wijze deze doelen of doeleinden worden nagestreefd.

- Toelichting:              In de toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening genoemde onderzoek (bestaande toestand en mogelijke en gewenste ontwikkelingen) opgenomen. Daarnaast dient een rapportering als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (inspraak) en de uitkomsten van het in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening be­doelde overleg, deel uit te maken van de toelichting.

 

De flexibiliteit van de regeling dient met name in het gebied binnen de stadsmuren tot uitdrukking te komen. Het binnenstadsgebied met zijn grote mate van functiemenging en daarmee samenhangende dynamiek dient niet te strak geregeld te worden, waardoor bepaalde sociaal-economische ontwikkelingen geremd zouden worden. De regeling met betrekking tot het beschermde stadsgezicht en de Monumentenwet geven voor wat betreft de stedebouwkundige en architectonische aspecten van de bebouwing in de binnenstad bepaalde waarborgen om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.

De leefmilieuverordening en het bestemmingsplan waarin voorgenoemde verordening terugkomt vullen deze juridische regeling aan voor wat betreft de overige ruimtelijk-stedebouwkundige aspecten en de (mogelijkheden van de) stedelijke functies. Een globaal bestemmingsplan heeft een meer procesmatig karakter, waarin beleidsmatige afwegingen gedurende de planperiode in voldoende mate kunnen worden ingebracht. Door middel van de beschrijving in hoofdlijnen worden de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid in het bestemmingsplan vertaald.

 

De herziening van de Wet en het Besluit op de ruimtelijke ordening (1985) maakt het mogelijk in de voorschriften van een bestemmingsplan een "Beschrijving in hoofdlijnen" (b.i.h.) op te nemen.

 

De beschrijving in hoofdlijnen is een neerslag in de voorschriften van in de toelichting uitgesproken beleidsintenties, voor zover objectieve begrenzing daarvan niet mogelijk, nodig of gewenst is. Het betreft hier de kwalitatieve en beleidsmatige aspecten van het plan.

 

De beschrijving in hoofdlijnen is een juridisch bindend onderdeel van de voorschriften, waaraan bouw- en aanlegvergunningen rechtstreeks getoetst kunnen worden. Aangezien het toetsen aan de b.i.h. vooral beleidsmatig zal zijn is het noodzakelijk de resultaten van de toetsing goed te motiveren.

Bij het hanteren van de b.i.h. dienen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te worden genomen.

 

Aan de b.i.h. zijn in dit plan meerdere functies toe te kennen zoals:

.        verduidelijking van de doeleindenomschrijving en overige voorschriften;

.        directe toetsing van bouwplannen en beleidsinitiatieven, vooral ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden;

.        uitvoeringsfunctie: waarin het beleidsvoornemen tot realiseren van de planintenties wordt beschreven.

 

De hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid zijn in het bestemmingsplan op de volgende wijze per bestemming uitgewerkt.

 

I.       Centrumdoeleinden

 

-        Doel: behoud en versterking van de multifunctionaliteit op de begane grond en van de woonfunctie op de etage(s).

 

-        Hoofdlijnen:

 

Functioneel:

 

·               woondoeleinden, bijzondere doeleinden ≤ 200 m2, praktijkruimten, consumentverzor­gende, ambachtelijke bedrijfsactiviteiten en bedrijfsdoeleinden allen ≤ 125 m2, detail­handelsdoeleinden in bepaalde zones qua oppervlak onbeperkt toelaatbaar, ≤ 100 m2 dan wel ≤ 200 m2, één detailhandelsfunctie in dagelijkse goederen aan de Glacisweg ≤ 1.000 m2, horecadoeleinden in bepaalde zones en kantoordoeleinden ≤ 250 m2 zijn rechtstreeks toegestaan;

·               bijzondere doeleinden ≤ 500 m2, hotels/pensions, fast-foodbedrijven voor zover niet gelegen in zone 4, detailhandelsdoeleinden ≤ 200 m2 buiten de aangegeven zones, recreatieinrichtingen, kantoordoeleinden op de verdieping, het uitbreiden van horeca­functies die onder de 3-jaarsclausule vallen met 50 m2 b.v.o. en het uitbreiden van overige functies die onder de 3-jaarsclausule vallen met maximaal 10% van de bestaande inhoud zijn middels een vrijstelling van Burgemeester en Wethouders toegestaan; daarnaast is via vrijstelling verruiming van een aantal bouwvoorschriften mogelijk;

·               afwijkende functies zoals een seks- en/of pornobedrijf, bepaalde horecafuncties welke niet in de horecaconsolidatiezone (zone 4) zijn gelegen, bijzondere doeleinden > 500 m2, detailhandelsdoeleinden > 200 m2 en kantoordoeleinden > 250 m2 zijn apart met een teken aangegeven en mogen slechts op de begane grond voorkomen. Waar deze functies 3 jaar lang zijn ingevuld door passende functies binnen deze bestemming vervallen de afwijkende functies;

·               afwijkende functies kunnen rechtstreeks worden omgezet in binnen de bestemming passende functies en via een vrijstelling in functies die slechts via een vrijstelling mogelijk zijn.

 

Ruimtelijk:

 

·         handhaving van de op de kaart ruimtelijke karakteristiek en de kaart functionele karakteristiek gegeven kenmerkende verschijningsvorm: stroken, blokken, aantal bouwlagen, gesloten, niet-gesloten straatwand, karakteristieke bebouwing, groenele­menten, toekomstige verkeersstructuur.

 

II.      Gemengde doeleinden

 

-        Doel: behoud en versterking van de woonfunctie met handhaving van de levendigheid, door de aanwezigheid en in bepaalde gevallen nieuwvestiging van andere functies.

 

-        Hoofdlijnen:

 

Functioneel:

 

·               woondoeleinden, bijzondere doeleinden ≤ 200 m2 en praktijkruimten ≤ 125 m2 zijn rechtstreeks toegestaan;

·               bijzondere doeleinden 500 m2, fast-foodbedrijf, kantoordoeleinden 250 m2 en bedrijfsdoeleinden, consumentverzorgend ambacht 125 m2, kantoordoeleinden op de verdieping en bedrijfsdoeleinden in milieucategorie 3, ateliers in bijgebouwen, recreatieinrichtingen, het uitbreiden van horecafuncties die onder de 3-jaarsclausule vallen met  50 m2 b.v.o. en het uitbreiden van overige functies die onder de 3-jaar­sclausule vallen met maximaal 10% van de bestaande inhoud zijn middels een vrijstelling van Burgemeester en Wethouders toegestaan. Daarnaast is via vrijstelling een verruiming van een aantal bouwvoorschriften mogelijk;

·               afwijkende functies zoals bedrijfsdoeleinden c.q. consumentverzorgend ambacht > 125 m2, discotheek/dancing, seks- en/of pornobedrijf, horecadoeleinden, detailhandelsdoel­einden en kantoordoeleinden > 250 m2 zijn apart met een teken aangegeven en mogen slechts op de begane grond voorkomen.

         Waar deze functies 3 jaar lang zijn ingevuld door passende functies vervallen de afwijkende functies;

·               afwijkende functies kunnen rechtstreeks worden omgezet in passende functies en via een vrijstelling in functies die slechts via een vrijstelling mogelijk zijn.

 

Ruimtelijk:

 

·               Handhaving van de op de kaart ruimtelijke karakteristiek en de kaart functionele karakteristiek gegeven kenmerkende verschijningsvorm: stroken, blokken, aantal bouwlagen, gesloten, niet-gesloten straatwand, karakteristieke bebouwing, groenele­menten, toekomstige verkeersstructuur.

 

III.     Woondoeleinden

 

-        Doel: handhaving en verbetering van de woonkwaliteit.

 

-        Hoofdlijnen:

 

Functioneel:

 

·               de woonfunctie kan niet worden vervangen door niet-woonfuncties (behalve door praktijkruimten en bedrijfsdoeleinden ≤125 m2);

·               bedrijfsdoeleinden en consumentverzorgend ambacht ≤ 125 m2 en bedrijfsdoeleinden in milieucategorie 3 zijn met vrijstelling toegestaan;

·               afwijkende reeds aanwezige functies zoals detailhandelsdoeleinden horecadoelein­den, recreatieinrichtingen, bedrijfsactiviteiten > 125 m2 en kantoordoeleinden > 125 m2 zijn apart met een teken aangegeven en mogen slechts op de begane grond voorko­men. Waar deze functies 3 jaar lang zijn ingevuld door woondoeleinden, vervallen de afwijkende functies;

·               toename door middel van nieuwvestiging van genoemde afwijkende functies is niet toegestaan;

·               detailhandel, horeca, bedrijfsactiviteiten en kantoren kunnen rechtstreeks omgezet worden in wonen en aan huis gebonden beroepen en met vrijstelling in functies die slechts via een vrijstelling mogelijk zijn;

·               uitoefening van een aan huis gebonden beroep is rechtstreeks mogelijk mits de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, consumentverzorgend ambacht is met vrijstelling mogelijk tot 30% van het vloeroppervlak en tot 125 m2;

·               nieuwbouw van één grondgebonden woning of 3 gestapelde woningen is onder voorwaarden mogelijk door middel van een vrijstelling van Burgemeester en Wethou­ders; overige nieuwbouw wordt mogelijk door toepassing van de wijzigingsbevoegd­heid van Burgemeester en Wethouders.

 

Ruimtelijk:

 

·               Handhaving van de op de kaart ruimtelijke karakteristiek en de kaart functionele karakteristiek weergegeven kenmerkende verschijningsvorm en karakteristieke bebouwing.

 

VI.    Bijzondere doeleinden

 

-        Doel: behoud van de bijzondere functies in Maastricht in de daarvoor geschikte bebou­wing. Handhaving van de bestaande woonfunctie.

 

-        Hoofdlijnen:

 

Functioneel:

 

·               bijzondere doeleinden zijn rechtstreeks toegestaan;

·               kantoordoeleinden, horecadoeleinden en woondoeleinden zijn als zelfstandige functie niet toegestaan. Zij zijn uitsluitend toegestaan indien deze verband houden met de ter plaatse gevestigde bijzondere doeleindenfunctie en zij dienen qua aard en omvang van ondergeschikte betekenis te zijn.

 

Ruimtelijk:

 

·               Handhaving van de op de kaart ruimtelijke karakteristiek en de kaart functionele karakteristiek gegeven kenmerkende verschijningsvorm: stroken, blokken, aantal bouwlagen, gesloten, niet-gesloten straatwand, karakteristieke bebouwing, groenele­menten, toekomstige verkeersstructuur.

 

6.2.     Juridische regeling

 

Algemeen

 

Het onderhavige plan is opgezet als een globaal eindplan waarin getracht is, zonder te ingewikkelde procedures en zonder onevenredig verlies van de rechtszekerheid van de burger, in te spelen op, toekomstige al dan niet geheel vaststaande ontwikkelingen.

 

Het plan bestaat uit voorschriften en een toelichting. Onderdeel van de voorschriften zijn drie plankaarten: kaart A geeft de hoofdbestemmingen aan, kaart B de functionele karakteristiek en kaart C de ruimtelijke karakteristiek. De functionele karakteristiek geeft de toekomstvisie weer wat betreft de lokatie van functies, de ruimtelijke karakteristiek en de ruimtelijke kenmerken van het plangebied die meer of minder hard zijn.

 

In de voorschriften zijn regels opgenomen omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen. In de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 5) staan de programmatische en beleidsmatige uitgangspunten en doelstellingen voor het hele gebied. Dit artikel geeft globaal de richting aan die met het plan beoogd wordt. De hoofdlijnen worden mede geïllustreerd door plankaart C. De bestemmingen zijn in de voorschriften per afzonderlijk artikel geregeld. De meeste bestemmingen zijn globaal. Ze omvatten een redelijk groot gebied en er komen in de meeste gevallen meerdere functies in voor (doeleindenomschrijving). De beschrijving in hoofdlijnen is, waar nodig, per afzonderlij­ke bestemming nader toegespitst.

 

In de bouwvoorschriften wordt per bestemming "het bouwen" geregeld zoals de plaatsing van de voorgevel, de maximale inhoud van de woning en de hoogte andere bouwwerken. Vrijstelling is mogelijk ten aanzien van een aantal bepalingen in de beschrijving in hoofdlij­nen of bouwvoorschriften die per bestemming zijn gegeven.

 

Zo kan via een vrijstelling de inhoud van een bestaand hoofdgebouw in de bestemmingen centrumdoeleinden, gemengde doeleinden en woondoeleinden met maximaal 15% worden uitgebreid met inachtneming van een aantal bouwvoorschriften. In dezelfde bestemmingen kan de inhoud van het hoofdgebouw met 30% worden uitgebreid. Voor deze laatste vrijstelling gelden strengere voorwaarden.

 

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van o.a. de situering en de afmetingen van hoofd- en bijgebouwen.

 

Achteraan in de voorschriften zijn algemene vrijstellingsmogelijkheden van Burgemeester en Wethouders opgenomen die in de meeste tot op heden gebruikte bestemmingsplanvormen voorkomen. De bedoeling is hiermee voldoende flexibiliteit aan het plan te geven. Daar­naast zijn er wijzigingsbevoegdheden voor de Raad van de gemeente en voor Burgemees­ter en Wethouders opgenomen. Uitdrukkelijk dient hierbij te worden gesteld, dat het gebruik van de vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheid geen automatisme mag zijn. Als algemeen uitgangspunt geldt dat aan de primaire regels, zoals opgenomen in de verschillende bestemmingen moet worden voldaan. Alleen in uitzonderlijke gevallen mag van deze flexibiliteitsbepaling gebruik worden gemaakt.

 

Op de plankaart B zijn met tekens de functies aangegeven die met vrijstelling zijn toege­staan en die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds bestonden. Tevens zijn functies aangegeven welke eigenlijk niet passen in de bestemming. Deze laatstgenoemde functies mogen gewoon worden voortgezet. Echter indien zo'n functie gedurende een periode van drie jaar niet meer wordt uitgeoefend, dan mag deze niet meer worden omgezet naar de functie die het voor deze periode had. Deze methode wordt wel de 3-jaarsclausule genoemd.

 

De verschillende bestemmingen die in het plan voorkomen worden hieronder kort toegelicht.

 

De bestemming centrumdoeleinden wordt opgesplitst in twee gebieden. Het betreft gronden met de bestemming centrumdoeleinden gelegen aan de noordzijde van het plangebied en gronden gelegen aan een deel van de Glacisweg. De bestemming is voor een deel opgedeeld in zones volgens de op plankaart B aangegeven zones.

 

Zone 1 (zuidzijde Bredestraat) sluit wat detailhandel betreft aan bij de regeling van het bestemmingsplan Centrum-Binnenstad. Detailhandel is rechtstreeks toegestaan zonder beperkingen ten aanzien van het bedrijfsvloeroppervlak. In zone 2 zijn rechtstreeks detailhandelsdoeleinden toegestaan tot maximaal 200 m2. Zone 3 is een aanloopgebied naar het centrum. Er zijn rechtstreeks detailhandelsdoeleinden toegestaan tot maximaal 100 m2.

Zone 4 betreft de horecaconsolidatiezone volgens de ontwerp-Horecanota Maastricht 1996. De bestaande cafés en/of fast-foodbedrijven in deze zone mogen rechtstreeks worden omgezet in een restaurant resp. in winkelgebonden horeca. Daarbuiten is geen nieuwvesti­ging van horecafuncties toegestaan. Voor een deel valt zone 4 ook in de bestemming gemengde doeleinden.

 

De bestemming gemengde doeleinden omvat gebieden met voornamelijk een woonfunctie. Daarnaast zijn andere functies (met vrijstelling) mogelijk die passen in een woongebied.

 

De gronden bestemd tot woondoeleinden omvatten naast: woningen ook andere doeleinden. Functies die niet goed in een woonomgeving passen, bijvoorbeeld een bedrijf, zijn onder de hierboven beschreven 3-jaarsclausule gebracht.

 

De bestemming bijzondere doeleinden omvat functies zoals kerken, scholen, politiebureau en bibliotheek. De functies zijn meestal moeilijk uitwisselbaar. Bij functiewijziging dient omzetting naar wonen mogelijk te zijn.

 

De Tapijnkazerne met sportterrein is geregeld in de bestemming militaire doeleinden. Het ligt niet in de verwachting dat de kazerne binnen de planperiode (10 jaar) verdwijnt.

 

De bestemming groenvoorzieningen omvat parken en grote groenstroken die openbaar zijn. De bedoeling is deze gronden zoveel mogelijk vrij van bebouwing te houden.

 

De bestemming watergang (overkluisd) bevat het riviertje de Jeker. De bestemming rivier tevens gebied met stroomvoerende/waterbergende functie omvat gronden die zijn gelegen in en direct aansluitend aan de Maas. Bij hoog water staan deze gronden onder water en dienen dan voor afvoer van het Maaswater. De bestemming waterkering betreft de onlangs gerealiseerde kademuren.

 

De bestemming verkeersdoeleinden bevat alle wegen in het plangebied. De zoneplichtige wegen volgens de Wet geluidhinder zijn aangeduid met het cijfer 1. Dit zijn de wegen die door de gemeenteraad zijn aangewezen op de geluidsniveaukaart.

 

De bestemming agrarisch gebied van hoge landschappelijke waarde omvat slechts een klein deel van het plangebied. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied St. Pietersberg e.o., dat vigeert voor de aangrenzende, buiten dit plan vallende, gronden.

 

Artikelsgewijs

 

De voorschriften bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de inleidende bepalingen (artikelen 1 t/m 4), bepalingen in verband met de bestemmingen (artikel 5 t/m 25), overige bepalingen (artikelen 26 en 27) en de overgangs-, straf- en slotbepalingen (artikelen 28 t/m 31).

Artikel 1:                     begripsomschrijvingen; hierin worden de in de voorschriften gebe­zigde begrippen gedefinieerd om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

Artikel 2:                     wijze van meten; dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.

Artikel 3:                     algemene bepalingen; in dit artikel zijn bepalingen opgenomen die veelal gelden voor meerdere artikelen.

Artikel 4:                     algemene bepalingen in verband met de Wet geluidhinder; dit artikel omvat regels die gelden voor geluidgevoelige bebouwing langs de zoneplichtige wegen die zijn aangewezen op de geluidsniveaukaart.

Artikel 5:                     beschrijving in hoofdlijnen; dit is het sleutel-artikel van het plan. Hierin worden de beleidslijnen en -voornemens uiteengezet zoals deze voor het plangebied voorliggen.

Artikelen 6 t/m 16:     deze artikelen omvatten de enkelvoudige bestemmingen. Elk artikel is opgebouwd uit:

-        een doeleindenomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gronden zijn bestemd;

-        waar zinvol een beschrijving in hoofdlijnen waarin de specifiek voor de betreffende gronden uitgezette beleidslijnen en -voorne­mens zijn weergegeven;

-        bouwvoorschriften inhoudende het maximale aantal bouwlagen, omvang van de woning en de maximale hoogten van andere bouwwerken.

 

De bestemmingen zijn achtereenvolgens:

 

-        centrumdoeleinden (artikel 6);

-        gemengde doeleinden (artikel 7);

-        woondoeleinden (artikel 8);

-        bijzondere doeleinden (artikel 9);

-        militaire doeleinden (artikel 10);

-        groenvoorzieningen (artikel 11);

-        watergang (overkluisd) (artikel 12);

-        rivier tevens gebied met stroomvoerende/waterbergende functie (artikel 13);

-        waterkering (artikel 14);

-        verkeersdoeleinden (artikel 15);

-        agrarisch gebied van hoge landschappelijke waarde (artikel 16).

Artikel 17:                   Voorrangsregeling; als meerdere dubbele bestemmingen elkaar kruisen, wordt in dit artikel bepaald welke dubbele bestemming voorrang heeft.

Artikelen 18 t/m 23:   Dubbele bestemmingen; deze hebben betrekking op:

-        beschermd stadsgezicht (artikel 18);

-        archeologisch attentiegebied (artikel 15);

-        gebied met onderaardse gangenstelsels (artikel 20);

-        beschermingszone a: watergang (artikel 21);

-        beschermingszone b: rioolwatertransportleiding (artikel 22);

-        beschermingszone c: waterkering (artikel 23).

Artikelen 24 en 25:    deze artikelen regelen het verboden gebruik van gronden, resp. opstallen, met daarbij de zogenaamde "toverformule", d.w.z. Burge­meester en Wethouders verlenen vrijstelling van het verbod als strikte toepassing van het voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 26:                   betreft de algemene vrijstellingsbevoegdheid; hierin is o.a. vastge­legd dat Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen om:

-        de bestemmingsgrenzen in geringe mate te verschuiven indien er geen belangen van derden worden geschaad;

-        de in de voorschriften genoemde maten met maximaal 10% te wijzigen indien er geen belangen van derden worden geschaad.

Artikel 27:                   betreft de algemene wijzigingsbevoegdheid van de Raad van de gemeente en van Burgemeester en Wethouders.

Artikelen 28 en 29:    deze artikelen omvatten het overgangsrecht omtrent bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen.

Artikel 30:                   is de strafbepaling (de relatie met artikel 59 W.R.O.).

Artikel 31:                   is de slotbepaling. Deze geeft de titel van de voorschriften aan.

 

Teneinde het begrip erf (artikel 1 van de voorschriften) te verduidelijken is in het navolgen­de hier een principebeeld van geschetst.

 

 


 

7.         ECONOMISCHE EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

 

7.1.     Economische uitvoerbaarheid

 

Het plangebied Maas en Jeker is te beschouwen als een gebied, dat stedebouwkundig gezien als vrijwel af is te beschouwen. Belangrijke uitzondering hierop is het terrein van de Tapijnkazerne, dat wellicht nog binnen de planperiode een gedaantewisseling zal onder­gaan. Overigens is het plangebied vooral een beheersgebied. Nieuwe ontwikkelingen vinden met name plaats in de vorm van invullingen van kleine bouwlokaties. Er wordt vanuit gegaan, dat projecten die in het plangebied worden gerealiseerd, vanuit de particuliere sector worden geïnitieerd en gefinancierd. Dat wil zeggen dat er sprake dient te zijn van een sluitende exploitatie-opzet, die geen gemeentelijke bijdrage behoeft.

Van het plan met betrekking tot de herinrichting van de Maasoevers is de economische uitvoerbaarheid niet gegarandeerd. Het Maasoeverplan kent geen directe opbrengsten en zal daarom in zijn geheel vanuit de algemene middelen dienen te worden gefinancierd. Daartoe wordt onder andere steun gezocht bij de hogere overheden. Het plan kan in los van elkaar staande fasen (die overigens wel op elkaar aansluiten) worden uitgevoerd. Uitvoering van de verschillende fasen wordt daarmee gekoppeld aan de beschikbare financiële middelen.

 

7.2.     Inspraak ex artikel 6a W.R.O.

 

Zie separaat bijgevoegd raadsvoorstel.

 

7.3.     Evaluatie van de inspraak/gemeentelijke standpuntbepaling

 

Zie separaat bijgevoegd raadsvoorstel.


 

 

8.         OVERLEG

 

8.1.     Overleg ex artikel 10 B.r.o.

 

Het bestemmingsplan is de planologisch-juridische vertaling van het beleid dat in verschil­lende gemeentelijke nota's is beschreven. de belangrijkste daarvan, de structuurvisie Maastricht 1990-2000 is reeds eerder aan verschillende overlegpartners toegezonden voor advies. Bij de opstelling van het ontwerp-plan is in de concept-fase overleg gevoerd met de betreffende instanties (zie separaat bijgevoegd raadsbesluit).

 

8.2.     P.P.C.-advies

 

Zie separaat bijgevoegd raadsbesluit.

 

8.3.     Overige reacties

 

In het eerdergenoemde raadsbesluit is tevens het advies van de Raadscommissie Stads­ontwikkeling en Milieu opgenomen.

 



[1]       Provincie Limburg, Streekplan Zuid-Limburg, Plan, Maastricht (1987), pg. 16

 

[2]       Idem, pg. 30

[3]       Provincie Limburg, Streekplanuitwerking/herziening op onderdelen Bedrijventerreinen en   

      Kantorenlokaties Zuid-Limburg, Maastricht (1993), pg. 73

[4]       Gemeente Maastricht, De ontwikkeling van het stadsgewest Maastricht, verkenning tot 2005, concept, Maastricht (1993), pgs. 5 en 6

[5]       Gemeente Maastricht, Structuurvisie Maastricht 1990 - 2000, Maastricht (1989), pg's 77, 78, 80