Plan:
Maastricht West
Status:
concept
Gemeente:
Maastricht
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

1. het plan:

het bestemmingsplan Maastricht-West als aangegeven op de plankaart A bestemmingen bestaande uit 13 deelplankaarten (tekening nrs. 20110, 20210, 21010, 22010, 23010, 24010, 25010, 26110, 26210, 27010, 28110, 28210, 29010), plankaart B ruimtelijke karakteristiek bestaande uit 13 deelplankaarten (tekening nrs. 20120, 20220, 21020, 22020, 23020, 24020, 25020, 26120, 26220, 27020, 28120, 28220, 29020), en

het bestemmingsplan Maastricht-West, herziening 1995 als aangege¬ven op de plankaart A bestemmingen bestaande uit 12 deelplankaarten (tekening nrs. 20210h (deelgebied 1, 2 en 3), 21010h (deelgebied 1, 2 en 3), 22010h, 23010h, 25010h, 26110h (deelgebied 1 en 2)) en in deze voorschriften.

2. aangebouwd bijgebouw

een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).

3. aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten alsmede detailhandel.

4. agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van telen van gewassen en/of het houden van dieren.

5. ander bouwwerk

een bouwwerk geen gebouw zijnde.

6. archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

7. atelier:

werkplaats van een beeldend kunstenaar; passend zowel in de bestemming woondoeleinden (hoofd- en bijgebouw) als in de bestemming gemengde doeleinden.

8. baliefunctie:

de vorm van dienstverlening anders dan detailhandel waarbij goederen en/of diensten worden aangeboden, verkocht, respectievelijk afgeleverd met gebruikmaking van een loket/toonbank.

9. bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

10. bebouwingspercentage:

een op de plankaart A en/of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

11. bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van activiteiten vallend onder geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50).

12. bedrijfswoning:

een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende terrein of bouwwerk noodzakelijk is.

13. bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

14. begane grond:

een bouwlaag geen verdieping zijnde.

15. bestaande bebouwing:

de zodanig op de plankaarten A en B aangegeven bebouwing dan wel bebouwing die op basis van een afgegeven bouwvergunning mag worden c.q. is gebouwd.

16. bestemmingsgrens:

een op de plankaart A aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak.

17. bestemmingsvlak:

een op de plankaart A door een bestemmingsgrens omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met één zelfde bestemming.

18. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

19. bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder en met een maximale hoogte van 3,00 m. voor woningen en 4,50 m. voor andere gebouwen.

20. bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt verkoopoppervlak waarop het volledige assortiment aan bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad aan zowel vakman als particulier op basis van zelfbediening wordt aangeboden.

21. bouwmassa:

bebouwing bestaande uit:

- een vrijstaand hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen, dan wel;

- twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen met bijbehorende aangebouwde bijgebouwen.

22. bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

23. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

24. bijgebouw:

een gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

25. bijzondere doeleinden:

doeleinden ten behoeve van onderwijsfuncties, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccommodaties, medisch-sociale functies en culturele functies.

26. carport:

een met niet meer dan twee wanden omsloten bouwwerk voor de stalling van motorvoertuigen.

27. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

28. cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

29. detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

30. detailhandel in dagelijkse goederen:

detailhandel in dierlijke voedingsmiddelen (te weten wild en gevogelte, vis, vlees en vleeswaren, melk en zuivelprodukten) en detailhandel in plantaardige voedingsmiddelen, genotmiddelen resp. levensmiddelen algemeen assortiment (te weten aardappelen, groente en fruit, brood, koek en banket, chocola¬de en suikerwerken, consumptie-ijs, alcoholhoudende en alcoholvrije dranken, tabaksprodukten gespecialiseerd in niet elders genoemde voedings- en genotmiddelen, levensmiddelen algemeen assortiment, parfumerie-, toilet- en cosmetische artikelen, drogisterij-artikelen, bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden).

31. dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

32. (eet-)café:

een horecabedrijf, waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, al of niet in combinatie met het bereiden en verstrekken van maaltijden; de nadruk ligt echter op het verstrekken van drank.

33. erf:

het gedeelte van het bouwperceel waarop bijgebouwen mogen worden opgericht.

34. fast-foodvestiging:

een horecabedrijf, waarin vooral frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije of alcoholhoudende dranken, worden verstrekt in wegwerp¬verpakkingen al dan niet voor gebruik ter plaatse, zoals een cafetaria, friture of afhaalcentrum.

35. galerie:

tentoonstellings- en verkoopruimte voor kunst; passend zowel in de doeleindenomschrijving bedrijfsdoeleinden als detailhandelsdoeleinden;

36. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

37. geluidhinder veroorzakende inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99), die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, en worden aangewezen in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50).

38. gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat drie of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat

39. grondgebonden woning:

een gebouw, dat een woning omvat, danwel ten hoogste twee geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

40. hoofdgebouw:

een gebouw dat door zijn omvang, constructie en situering het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is.

41. hoofdsportveld:

dat veld van een sportvereniging waarop voor die sportvereniging de belangrijkste wedstrijden worden gespeeld.

42. horecabedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodaties, zulks met uitzondering van een discotheek/dancing, automaten-/speelhal resp. seks- en/of pornobedrijf.

43. kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.

44. kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, reisburo.

45. koffieshop / tearoom:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse.

46. matrix:

de op de plankaart A als aanduiding opgenomen in vakjes verdeelde rij of kolom.

47. milieustation:

een voorziening waar onder toezicht bepaalde afvalstoffen gescheiden kunnen worden afgeleverd voor tijdelijke bewaring ter plaatse.

48. nokhoogte:

hoogte van het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, waar beide vlakken elkaar snijden.

49. onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,50 m. boven peil is gelegen.

50. oriëntatiepunt:

een zodanig, meestal uit bebouwing bestaand, herkenbaar punt respectievelijk herkenbare plaats aan de hand waarvan de beschouwer weet waar hij zich bevindt.

51. peil:

a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

52. perifere detailhandel:

detailhandel in goederen die vanwege de omvang en aard een groot oppervlakt nodig hebben voor de uitstalling te weten: bouwmarkten, tuincentra, de verkoop in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, keukens, sanitair en goederen voor woninginrichting waaronder meubels met een minimale oppervlakte van 1.000 m² b.v.o.

53. recreatief centrum:

bebouwing bestemd voor recreatieve doeleinden.

54. restaurant:

een horecabedrijf, waarin in dat bedrijf bereide volledige maaltijden, alsmede alcoholvrije of alcoholhoudende dranken - uitsluitend in combinatie met die maaltijden - worden verstrekt voor gebruik ter plaatse; een volwaardige bedrijfskeuken maakt deel uit van de vestiging.

55. ruimtelijke karakteristiek:

het ter plaatse aanwezige karakter van de ruimte, gevormd door bouwwerken en onbebouwde ruimte inclusief het gebruik.

56. ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte ter plaatse als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

57. schadelijke stoffen:

- stoffen of combinaties van stoffen waarbij, hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval verwacht kan worden dat ze de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen;

- stoffen zoals opgenomen in de lijst van schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van de Verordening Bodembescherming Limburg 1989.

58. seks- en/of pornobedrijf:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw geheel of gedeeltelijk is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.

59. stedenbouwkundig beeld:

een bedrijf ten behoeve van het kweken en verhandelen van planten, heesters en bomen, alsmede het ter verkoop aanbieden en verkopen van tuingereedschappen en -benodigdheden.

60. tuincentrum:

een inrichting gericht op de verkoop, al dan niet overdekt, van producten waarin het hoofdaccent gericht is op artikelen die dienen voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen of daarmee samenhangende producten.

61. verblijfsgebied:

de openbare ruimte die in hoofdzaak dient als verpozings-, speel- en parkeerruimte en ter ontsluiting van de aangrenzende woningen.

62. verdieping:

een bouwlaag niet zijnde de begane grond.

63. voetgangersgebied:

een verkeersgebied waarin geen gemotoriseerd verkeer is toegestaan, met uitzondering van verkeer t.b.v. bevoorrading en hulpdiensten.

64. voorgevelrooilijn:

lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.

65. vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming.

66. weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

67. woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

68. woninginrichtingsartikelen:

goederen die dienen voor de inrichting van woningen vallende in de categorieën woningtextiel, behang en vloerbedekking alsmede verlichtingsartikelen en die de uitstalling van meubelen completeren en niet als zelfstandig assortiment worden gepresenteerd en meubelen.

69. woonwagen:

een woonwagen als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98).