1. Burgemeester en Wethouders kunnen in het gehele plangebied nadere eisen stellen ten aanzien van:
a. de situering, de afmetingen en de stedebouwkundige vormgeving van de hoofdgebouwen en bijgebouwen;
b. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c. de situering van in- en uitritten, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
d. het gebruik van gebouwen.
2. De onder 1. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
a. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedebouwkundig beeld, de cultuurhistorische en/of archeologische waarde ter plaatse, danwel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedebouwkundige inpassing in de bestaande bebouwing;
b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
c. met inachtname van de procedure zoals vermeld in artikel 28 lid 5.
Naar vorige |
Niveau omhoog
Naar boven |
Naar volgende |