Plan:
Maastricht West
Status:
concept
Gemeente:
Maastricht
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 3. Algemene bepalingen

1. Het is verboden de op de plankaart A aangegeven bestemmingsgrenzen bij het oprichten van gebouwen overeenkomstig de respectievelijke bestemmingen te overschrijden, tenzij in deze voorschriften uitdrukkelijk anders is bepaald.

2. Ondergrondse gebouwen of souterrains mogen uitsluitend worden opgericht met een hoogte van maximaal 3,50 m. per bouwlaag en met een maximum van 3 ondergrondse bouwlagen, zij mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik; de betreffende gebouwen mogen maximaal 1,50 m. boven peil worden gebouwd.

3. Indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

4. a. Voor de bouwwerken die op de plankaart B zijn aangeduid als rijksmonument geldt de Monumentenwet 1988 (Stb. 1988, 638).

b. Voor bouwwerken die op de plankaart B zijn aangeduid als pand met monumentale waarde wordt gestreefd naar handhaving en/of herstel met behoud van de oorspronkelijke verschijningsvorm, waaronder tevens de kleur en het materiaalgebruik verstaan wordt. Veranderingen en uitbreidingen mogen uitsluitend van ondergeschikte aard zijn.

5. Op de gronden gelegen tussen de op de bestemmingskaart als grens conform artikel 36 van de Spoorwegwet aangegeven lijn en de spoorweg zijn de artikelen 36 t/m 40 van de Spoorwegwet (Stb. 1875, 67) van toepassing.

6. a. De uitoefening van bedrijfsactiviteiten anders dan de toegestane in de woning uitgeoefende aan huis gebonden beroepen resp. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten is alleen toegestaan daar waar aangegeven in deze voorschriften en voor zover het bedrijf is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorieën 1 of 2 of via vrijstelling in 3 die als bijlage 1 is opgenomen in deze voorschriften. Geluidhinder veroorzakende inrichtingen die zijn aangewezen in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) zijn nergens toegestaan.

b. Daar waar op de plankaart A hindercirkel L.P.G., hindercirkel agrarisch bedrijf resp. 50 dB(A)-contour industrielawaai is aangegeven, is op gronden gelegen binnen deze grenzen geen woningbouw mogelijk voor zolang en voor zover deze hinder niet is opgeheven resp. ontheffing is verkregen.

c. Indien door enige vrijstelling of wijziging geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt, kunnen deze niet eerder worden gerealiseerd dan dat daarvoor het benodigd onderzoek is verricht en indien noodzakelijk een hogere waarde is verkregen.

d. Bij nieuw op te richten gebouwen dient, voor zover nodig, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van het gehele bouwperceel aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek. Dit geldt eveneens voor lokaties waar middels een vrijstellings- resp. wijzigingsbevoegdheid gebouwd kan worden. De bouwvergunning zal niet eerder worden verleend dan nadat de gronden indien nodig, zijn gesaneerd dan wel indien er zekerheid bestaat dat alvorens bouwactiviteiten een aanvang nemen bedoelde gronden, indien nodig, feitelijk zullen zijn gesaneerd.

7. a. (vervallen)

b. (vervallen)

8. Bij gebruik van gronden als bedoeld in artikelen 6 t/m 17 voor bebouwing en anders dan voor bebouwing, voor zover deze gronden tevens bestemd zijn als archeologisch attentiegebied (artikel 3 lid 11.) beschermingszone a (artikel 19), beschermingszone b (artikel 20), beschermingszone c (artikel 20A), waterwingebied (artikel 21), grondwaterbeschermingsgebied (artikel 22) en onderaards gangenstelsel (artikel 23), geldt primair het bepaalde met betrekking tot de samengestelde bestemmingen in hoofdstuk II. paragraaf C.

9. De nokhoogte van een gebouw mag maximaal 4,00 m. hoger zijn dan de goothoogte van het betreffende gebouw.

10. Onder (zij- en achter)erven als bedoeld in artikel 43 lid 1. onder c. en d. van de Woningwet, of artikel 2 onder a. en b. van het Besluit meldingsplichtige bouwwerken (Stb. 1992, 196) worden verstaan de gronden welke gelegen zijn in het gebied 3,00 m. vanaf de aan de weg gelegen perceelsgrens tot aan de achterperceelsgrens.

11. Voor de gronden gelegen binnen de begrenzing afbeelding "o1027.jpg" afbeelding "o1028.jpg" afbeelding "o1032.jpg" , aangegeven op plankaart A (archeologisch attentiegebied) gelden, behalve de artikelen 6 t/m 14 voor bebouwing en anders dan voor bebouwing, de volgende bepalingen:

A. Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;

b. het ontginnen, verlagen of afgraven van de bodem dieper dan 0,50 m. anders dan normaal spitwerk en het ophogen of egaliseren van de bodem. Dit geldt ook in geval deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om ondergrondse gebouwen te kunnen realiseren en werkzaamheden in het kader van bodemsanering;

c. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,50 m.

B. Het in sub A. van dit lid bepaalde is niet van toepassing voor:

a. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

b. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

C. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder A. van dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de archeologische waarden in de betreffende gronden.

D. Een aanlegvergunning als bedoeld in sub A. wordt slechts verleend nadat terzake advies is ingewonnen bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek; aan bedoelde vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden; de beslissing met betrekking tot de aanlegvergunning wordt aan de betreffende instantie meegedeeld.

E. Bij het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld in dit artikellid wordt de procedure in acht genomen zoals vermeld in artikel 28, lid 6.

12. Indien in de vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden bij de afzonderlijke bestemmingen niets staat vermeld over bebouwingspercentage resp. goothoogte, kan bij hantering van de vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheid van de matrix op de plankaart A die voor het betreffende gebied van toepassing is met maximaal 50% van het in de matrix aangegeven bebouwingspercentage resp. goothoogte worden afgeweken.

13. Voor de gronden als bedoeld in de artikelen 6 en 11 en aangegeven op de kaarten in bijlage 2 deel uitmakend van deze voorschriften wordt verwerkelijking volgens de bepalingen van dit plan in de naaste toekomst nodig geacht, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 1. van de Wet op de ruimtelijke ordening.

14. Waar op de plankaart A middels een matrix een combinatie van bestemmingen is aangegeven, kunnen de gronden met inachtneming van deze matrix voor deze bestemmingen worden gebruikt.

15. Bij toepassing van een vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheid waarbij bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan waardoor het aantal werkenden ter plaatse toeneemt, zijn de parkeernormen van toepassing conform het lokatiebeleid. Dit houdt in dat in het gebied dat volgens de kaart in bijlage 3 van deze voorschriften gekenmerkt wordt als een B-lokatie een parkeernorm wordt aangehouden die ligt tussen de 2 en de 4 parkeerplaatsen per 10 werknemers.