Par. III. AANVULLENDE
BEPALINGEN.
Artikel 20 Bepalingen
betreffende het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing en ten aanzien
van het gebruik van opstallen.
1. Het is verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik
te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit
het bestemmingsplan voortvloeiende bestemming.
2. Het bepaalde in lid 1 is niet van
toepassing:
a. voor een gebruik, dat - hoewel afwijkende van de uit het
bestemmingsplan voortvloeiende bestemming - op het tijdstip van het van,
kracht worden van het plan bestond;
b. voor wat betreft
gebouwen ten aanzien waarvan de onderwijswetgeving regelen bevat omtrent de
beëindiging van het gebruik overeenkomstig de bestemming.
3. Onbebouwd blijvende gedeelten van de
voor de onderscheidene bestemmingen aangewezen gronden mogen uitsluitend worden
gebruikt voor wat betreft:
art. 3, 4 en 9 als tuin
art. 5, 6, 7, 8, 10, 12, en 13 als parkeerplaats, in- en uitrit en tuin;
art. 11 en 14 als parkeerterrein, speelterrein en tuin.
4. Burgemeester en Wethouders verlenen van het
in lid 1 en 3 bepaalde vrijstelling als strikte toepassing van de voorschriften
leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door
dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
5. Burgemeester en Wethouders kunnen van het
in lid 1 en 3 bepaalde vrijstelling verlenen, mits de verwezenlijking van het
plan hierdoor niet wordt belemmerd casu quo een gerealiseerde bestemming niet wezenlijk wordt
aangetast.
6. Overtreding der voorschriften genoemd in
lid 1 en 3, wordt als een strafbaar feit aangemerkt.