logo gemMtr klrHOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN

 

 

Artikel 1        Begripsbepalingen

 

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

 

1.      plan:

het bestemmingsplan Pietersplas Noord 1994 als aangegeven op de bestem­mingskaart (tekening nr. 069.71.9639) en in deze voorschriften;

 

2.      ander bouwwerk:

een bouwwerk geen gebouw zijnde;

 

3.      bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

 

4.      bebouwingspercentage:

een in de voorschriften aangegeven getal dat de grootte aangeeft van het deel van de bestemming dat ten hoogste mag worden bebouwd;

 

5.      bestaande bebouwing

de als zodanig op de bestemmingskaart aangegeven bebouwing, welke bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij in de voor­schriften anders is bepaald;

 

6.      bestemmingsgrens:

een op de bestemmingskaart aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak;

 

7.      bestemmingsvlak:

een op de bestemmingskaart door een bestemmingsgrens omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met éénzelfde bestemming;

 

8.      bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

 

9.      bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van geheel of nagenoeg geheel onder een schuin dakvlak gelegen ruimten;

 

10.    bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is;

 

11.    detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

12.    dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

 

13.    differentiatie:

de op de bestemmingskaart als zodanig aangegeven gronden waarop bestem­mingsregelingen van een zelfde aard van toepassing zijn;

 

14.    differentiatiegrens:

een op de bestemmingskaart aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een differentiatie;

 

15.    differentiatievlak:

een op de bestemmingskaart door de differentiatiegrens omsloten (gedeelte van een) bestemmingsvlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop verbij­zonderingen binnen de desbetreffende bestemming(en) van toepassing is (zijn);

 

16.    extensieve recreatie:

die vormen van openluchtrecreatie die niet intensief zijn;

 

17.    gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

18.    horecabedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalac­commodaties;

 

19.    intensieve recreatie:

die vormen van openluchtrecreatie waarbij men gebruik maakt van een sterk geconcentreerd voorzieningspakket of één grote voorziening, waarbij het omringende landschap van minder belang is en zich relatief veel mensen per oppervlakte-eenheid (kunnen) bevinden;

 

20.    kampeermiddelen:

die middelen als bedoeld in artikel 1 van de Kampeerwet (Stb. 1981, 372);

 

21.    kantine:

een horecabedrijf, waarin alcoholvrije en zwak alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, al of niet in combinatie met het bereiden en nuttigen van voedsel ter plaatse, voornamelijk ten behoeve van gebruikers en bezoekers van de hier gevestigde vereniging; de nadruk ligt op het verstrekken van drank;

 

22.    landschappelijke waarden:

de in een gebied aanwezige waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en de niet-levende natuur;

 

23.    landschapsecologische waarden:

waarden die verband houden met de samenhang tussen biotische, a-biotische en landschappelijke hoedanigheden;

 

24.    natuurwetenschappelijke waarden:

de biotische en a-biotische hoedanigheid van natuurwetenschappelijk belang;

 

25.    peil:

a.      voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.      in andere gevallen:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

26.    ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevings­waarde en toekomstwaarde van die ruimte;

 

27.    schermzone:

een strook voorzien van opgaande beplanting ter visuele afscherming van verblijfsrecreatieve accommodaties;

 

28.    stedebouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld;

 

29.    stroomvoerend winterbed:

de gronden die bij extreem hoge afvoeren van de rivier de Maas onder water staan en die een stroomvoerende functie moeten kunnen vervullen;

 

30.    waterbergend vermogen:

het vermogen tot opvang en/of transport van water.