Artikel 26 Beschermingszone c
1.
Doeleindenomschrijving
De
op de plankaart A als beschermingszone c aangegeven gronden zijn, behalve voor
de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven
bestemmingen (artikelen 12, 14, 16, 21 en 25), met inachtneming van het
bepaalde in artikel 3 lid 8., primair bestemd voor bescherming en onderhoud van
de op de plankaart A aangeduide hoogspanningskabel (PLEM).
2.
Bouwvoorschriften
a. In
afwijking van het bepaalde in de in lid 1. genoemde artikelen is het verboden
op deze gronden bebouwing op te richten.
b. Burgemeester
en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit lid sub a.
ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de
plankaart A aangewezen andere bestemming en indien door de bouw en situering
van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de
bedrijfsveiligheid van de kabel.
3.
Voorschriften omtrent werken en
werkzaamheden
a. Het
is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), op/in deze gronden de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
- gesloten
wegdek aan te brengen;
- beplantingen
en/of bomen aan te brengen c.q. te vellen en/of te rooien, voor zover de Boswet
of krachtens die wet gestelde voorschriften niet van toepassing zijn;
- watergangen
te wijzigen en afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden
uit te voeren, anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,3 m.;
- heiwerken
uit te voeren en/of scherpe voorwerpen in de bodem in te drijven, dieper dan
0,3 m.
b. Het
sub a. van dit lid bepaalde is niet van toepassing:
- voor
werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
- voor
het rooien of vellen van bestaand houtgewas in het kader van de normale
verzorging van onderhoud.
c. De
werken of werkzaamheden, als bedoeld onder a. van dit lid zijn slechts
toelaatbaar, indien hierdoor geen onevenredige schade wordt of kan worden
toegebracht aan de kabel.
4.
Nadere bepalingen
Een
vrijstelling als bedoeld in lid 2. sub b., resp. een aanlegvergunning als
bedoeld in lid 3. sub a., wordt verleend, nadat terzake advies is ingewonnen
van de beheersinstantie van de in lid 1. bedoelde hoogspanningskabel; de
beslissing met betrekking tot de vrijstelling, resp. aanlegvergunning, wordt
aan de betreffende beheersinstantie meegedeeld.