GEMEENTE MAASTRICHT
BESTEMMINGSPLAN
RANDWYCK-ZUID
Maastricht, 10 november 1992.
INHOUDSOPGAVE
TOELICHTING:
De structuur van het
plangebied
Hoofdstuk 5.
Milieurandvoorwaarden
Milieu-invloeden nieuwe
situatie
Hoofdstuk 6. Het
bestemmingsplan
Hoofdstuk 7. Financieel-economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8. Overleg en
inspraak
Karakterisering
bedrijfsterrein via planvoorschriften
Het plangebied Randwyck‑Zuid is gelegen
ten oosten van de woonkern Heugem. Het wordt begrensd door de Oeslingerbaan,
de spoorlijn Maastricht‑ Eijsden en een lijn ten zuiden van het gasdrukregelstation
aan de Asseweg.
De geldende bestemmingen van de in dit gebied
gelegen gronden zijn de volgende.
‑ Ten zuiden van de Oeslingerbaan tot aan
de voormalige gemeentegrens met Gronsveld:
voor deze terreinen geeft het bestemmingsplan
Maastricht‑Zuidoost de bestemmingen "woongebied",
"recreatie" en "openbare nutsbedrijven".
‑ Het grondgebied van de voormalige
gemeente Gronsveld:
volgens het uitbreidingsplan in hoofdzaak
Gronsveld ligt hier hoofdzakelijk de bestemming "agrarische
doeleinden"; in het kerntje Vogelzang "industrie".
In het bestemmingsplan Randwyck waren deze
gebieden bestemd tot "hoger onderwijs". Aan deze bestemming is door
de Kroon echter de goedkeuring onthouden.
Er is besloten tot opstelling van het
onderhavige bestemmingsplan, omdat de vraag naar bedrijfsterreinen in
Maastricht sterk is toegenomen en de voorraad derhalve dient te worden
uitgebreid. Niet alleen de puur kwantitatieve behoeftecijfers maken het
noodzakelijk dit gebied als bedrijfsterrein te gebruiken. Het tot nu toe
gevoerde beleid van gronduitgifte voor bedrijfskavels richtte zich grotendeels
naar de gevraagde kavelgrootte en de noodzakelijke infrastructuur. Zelfs de te
verwachten milieubelasting speelde nauwelijks een rol bij de toewijzing van
kavels. Het ligt in de bedoeling van de gemeente dit beleid om te zetten in een
beleid van segmentering van bedrijfsterreinen. Het doel van dat beleid is het
om bedrijven die bij elkaar passen zoveel mogelijk op een bepaald bedrijfsterrein
bij elkaar te brengen en dat terrein voor dat soort bedrijven zo ideaal
mogelijk te situeren en te accommoderen. Ook de milieubelasting speelt daarbij
een belangrijke rol. Het is immers niet meer alleen zo dat de overlast van
bedrijven naar woningen en andere milieugevoelige bestemmingen een rol
speelt, ook de overlast van bedrijven onderling wordt steeds belangrijker.
Het is dit kwalitatieve aspect dat het
noodzakelijk maakt om een divers aanbod van terreinen beschikbaar te hebben,
waardoor eerder dan bij een puur kwantitatieve benadering nieuwe terreinen aan
snee moeten komen. Deze kunnen dan wel door de meer verspreide uitgifte
gefaseerd in gebruik worden genomen.
Uit onderzoek van verkoopcijfers en verzoeken
voor kaveluitgifte is gebleken dat de behoefte aan bedrijfsterrein tussen 1990
en 2000 in Maastricht ligt op circa 60 ha. Als men rekening houdt met een
segmentering van bedrijfsterreinen, dan ligt de behoefte aan een terrein als
Randwyck-Zuid in die tijd op 25 ha.
Voor dit gebied is gekozen, omdat de
oorspronkelijk voor de rijksuniversiteit bedoelde terreinen daarvoor thans
niet meer nodig zijn en elders binnen de stadsgrenzen maar weinig ruimte
beschikbaar is.
De bedoeling is dat in dit gebied
bedrijfsuitoefening plaatsvindt, die enerzijds verband houdt met de
activiteiten die in Randwyck‑Noord plaatsvinden en anderzijds inspeelt
op de specifieke kenmerken van dit gebied. Dit betekent dat met name in het noordelijk
plandeel gedacht wordt aan bedrijven met een bovenlokaal karakter waarvan een
imagoversterkend effect uitgaat en waarvoor de aanwezige infrastructuur van
bijzonder belang is. Verder naar het zuiden zijn deze uitgangspunten minder
stringent. Uitgangspunt daar is bedrijvigheid met een representatief karakter
in een stedelijke context.
Het gebied maakt deel uit van de dalbodem van
de Maas en is nagenoeg vlak.
Het is in oost‑westrichting gelegen
tussen de woonbuurt De Heeg en het Maasdorp Heugem.
Het wordt gescheiden van De Heeg door de
spoorbaan, de autosnelweg en een parkzone en van Heugem door een groenzone met
sportpark en een in het bestemmingsplan "Randwyck" geprojecteerde, en
inmiddels ten dele aangelegde, ontsluitingsweg (zie hoofdstuk ontsluitingen).
In noord‑zuidrichting is het gelegen
tussen het grootschalig-stedelijk gebied Randwyck‑Noord en het
agrarische en recreatieve gebied ten zuiden van Heugem.
Min of meer centraal in het gebied ligt het
gehuchtje Vogelzang. Dit heeft zoveel ruimtelijke kwaliteit dat bescherming
daarvan op zijn plaats is. Gebruik makend van die kwaliteit kan Vogelzang een
bijzonder punt worden in de groene recreatieve relatie tussen Gronsveld en
Maastricht zoals deze in het deelplan Maasdal voorzien is.
Het beeld van het gebied wordt in sterke mate
bepaald door in het terrein aanwezige elementen, zoals de opritten van de
Oeslingerbaan en de Steynboeckel met de daarnaast gelegen Vogelzang en de
verder zuidelijk gelegen Gronsveldergrubbe. Deze elementen zijn bepalend voor
de indeling van het gebied in onderdelen.
In het gebied liggen diverse ondergrondse
leidingen waarbij met zones rekening moet worden gehouden. Ditzelfde is het
geval bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het gasdrukregelstation.
De in het voorgaande ontwikkelde indeling
geeft min of meer aanleiding tot verschillende karakteristieken in de
stedebouwkundige opzet. In het vervolg zullen de beide gebieden als volgt
genummerd worden.
1. Het gebied tussen Oeslingerbaan en
Steynboeckel.
2. Het gebied tussen Vogelzang en de
Gronsveldergrubbe.
Gebied 1 is bedoeld voor hoogwaardige
bedrijven en gebied 2 voor andere kwalitatief acceptabele bedrijven, mits rekening
wordt gehouden met het landschap en de aangrenzende woon‑ en
recreatiegebieden. Het kwalitatieve en hoogwaardige aspect kan zowel betrekking
hebben op de bedrijfsactiviteiten, de cliëntele als de verschijningsvorm.
Om het gehuchtje Vogelzang zoveel mogelijk in
zijn verschijningsvorm te handhaven, worden de huidige bestemmingen:
(agrarische) bedrijven en wonen gehandhaafd, waarbij overigens een
ontwikkeling naar vestiging van bedrijven die zich kunnen schikken naar die
verschijningsvorm mogelijk moet kunnen zijn.
Het ligt in de bedoeling de bedrijfsterreinen
op te zetten als een be- drijfspark met een stedelijk aandoende bebouwing. De
bebouwing dient naar de hoofdinfrastructuur, te weten de spoorlijn/autosnelweg
en de hoofdontsluitingswegen, wanden te vormen, waarbij aan de zijde van de
spoorlijn/autosnelweg hogere bebouwing nodig is. Het openbaar terrein van het
binnengebied wordt parkachtig met lanen. Vandaar dat gekozen wordt voor het
zoveel mogelijk handhaven van bestaande groenelementen. Buitenopslag is niet,
of slechts in beperkte mate gewenst. De bebouwing moet qua architectuur
hoogwaardig zijn.
Bij de verkaveling van de gebieden 1 en 2
wordt gedacht aan bedrijfkavels van omstreeks 3.000 m2. De grootte
kan variëren door variaties aan te brengen in de breedte van het perceel. De
diepte van de percelen is gefixeerd door de interne ontsluitingswegen, maar
kan op verschillende plaatsen door
toevoeging van nieuwe ontsluitingswegen naar behoefte en financiële
mogelijkheden worden verkleind, of door weglaten worden vergroot.
Vanwege het beoogde parkachtige maar tevens
stedelijke karakter is gekozen voor een een bebouwingshoogte, in de zone
langs de spoorlijn/autosnelweg van maximaal 15 en overigens van maximaal 8
meter.
Van de maximale goothoogte van 15 meter bij
de bestemming bedrijfsdoeleinden I en II kan incidenteel vrijstelling worden
verleend tot maximaal 25 meter voor bedrijven die uit produktietechnisch
oogpunt een grotere hoogte,
vaak van een deel van de bedrijfsgebouwen,
nodig hebben.
Aan de voorzijde dient voldoende opstelruimte
voor vrachtwagens aanwezig te zijn. Daarom ligt de voorgevelrooilijn in
principe op 15 meter vanaf de perceelsgrens. Zonodig kan daarvan incidenteel
via vrijstelling worden afgeweken, met dien verstande dat de bedoelde afstand
minimaal 5 meter moet bedragen. Ten opzichte van de zijdelingse erfscheidingen
dient een afstand van 3 meter in acht te worden genomen. Voor sommige terreinen
kan hiervoor ontheffing worden gegeven, indien de terreinvorm daartoe aanleiding
geeft, of een bebouwingspercentage van 60% als gevolg van deze bepaling niet
meer mogelijk is.
In het rijksbeleid zijn de begrippen
"bereikbaarheidsprofielen" en "mobiliteitsprofielen"
geïntroduceerd. De toekenning van bereikbaarheidsprofielen aan locaties en
mobiliteitsprofielen aan gegadigden voor die locaties biedt de gemeente een
handvat voor het voeren van een locatiebeleid.
Er wordt een drietal locaties onderscheiden:
- A-locaties: goed bereikbaar met openbaar
vervoer en beperkt met de auto;
- B-locaties: zowel bereikbaar met
openbaar vervoer, als met de auto;
- C-locaties: optimaal ontsloten voor de
auto.
In het "Raamplan
Mobiliteitsbeheersing"[1] wordt het gebied
Randwyck in twee delen gesplitst. Het noordelijk gedeelte wordt als B-locatie
aangemerkt (ligging binnen 400 meter van de openbaar-vervoersas). Het onderhavige
plangebied is een C-locatie (in de directe nabijheid van een afslag van de
autosnelweg).
Bij deze locatie hoort bedrijvigheid met een
bepaald mobiliteitsprofiel, dat is afgeleid van het potentieel
openbaar-vervoergebruik van werknemers en bezoekers. Randwyck-zuid is in dit
kader geschikt voor industrie, distributiebedrijven en de productie-activiteit
van nutsbedrijven. Het karakter van de bedrijven, zoals dat is omschreven in de
beschrijving in hoofdlijnen past daarbij.
In het kader van het mobiliteitsbeleid is door
een aantal bedrijven in Randwyck samen een (bedrijfs)vervoersplan opgesteld.
Aansluiting van andere bedrijven daarbij kan de automobiliteit, zelfs op deze
C-locatie, verminderen.
De hoofdontsluiting is in grote lijnen
dezelfde als reeds in het geldende bestemmingsplan "Randwyck" is
opgenomen. Dat wil zeggen, dat daarbij een hoofdrol vervullen de A2 inclusief
kunstwerken en de Oeslingerbaan. Toegevoegd wordt een nog aan te leggen noord‑zuidverbinding,
westelijk van het plangebied, waarvan het noordelijk gedeelte (Molensingel)
inmiddels gerealiseerd is. Deze hoofdontsluiting is, met de geprognotiseerde
verkeersbelastingen in 1998, opgenomen in kaart 1. Een tweede hoofdontsluitingsweg
kan worden gevormd door een verbindingsweg tussen kunstwerk VII en de Hoge
Weerd. De hoofdontsluiting, inclusief deze verbindingsweg is opgenomen op
kaart 2. Ook hier zijn de geprognotiseerde verkeersbelastingen voor 1998
aangegeven.
De westelijke hoofdontsluitingsweg (Molensingel)
bestaat uit een 7,00 meter brede asfaltweg, voorzien van een groenstrook aan
weerszijden met een
breedte van minimaal 3,00 meter. De
vrijliggende (brom)fietspaden, althans voor zover deze nog aangelegd moeten
worden, bestaan uit een 3,50 meter breed asfaltpad bestemd voor
(brom)fietsverkeer in beide richtingen. Voor kabels en leidingen langs de
hoofdontsluitingsweg dient ruimte gezocht te worden buiten de groenstrook,
zodat het plaatsen van bomen geen problemen oplevert.
Op de kaarten 1 en 2 zijn de
verkeersbelastingen aangegeven, zoals ze voor de diverse wegvakken in 1998 worden
verwacht. Deze intensiteiten zijn ontleend aan het verkeersmodel dat onlangs is
ontwikkeld ten behoeve van de opstelling van de verkeersmilieukaart voor
Maastricht. De uitgangspunten van de doorrekening zijn gebaseerd op de
verwachte ontwikkeling van het inwonertal en het aantal arbeidsplaatsen.
Uit de cijfers blijkt duidelijk dat de te
verwachten verkeersbelastingen in en rond het plangebied in relatie tot de
dimensionering van de infrastructuur acceptabel zijn en niet tot problemen
zullen leiden.
Het deelgebied 1 wordt ontsloten door een
tweetal aansluitingen aan de Molensingel. Het aantal uitritten van individuele
bedrijfsterreinen aan deze weg zal zeer beperkt zijn. De wijze van ontsluiting
is op bestemmingskaart 1 aangegeven door middel van aansluitpunten. De aan
te leggen infrastructuur in het gebied wordt in belangrijke mate bepaald door
de wensen van de potentiële kopers, met name ten aanzien van kavelgrootte.
Voor het gebied geldt een gezamenlijk gebruik
van de infrastructuur door gemotoriseerd verkeer en (brom)fietsers. Nabij de
aansluiting op de hoofdwegenstructuur wordt het (brom)fietsverkeer opgevangen
op de Maastrichterweg.
Het deelgebied 2 wordt ontsloten door de door
te trekken Molensingel, aansluitend aan de Hoge Weerd in het zuiden en de
verlengde Steynboeckel in het noorden. Bijzonder in dit gedeelte is de ligging
van de Vogelzang. Om deze enclave, gevormd door een aantal bedrijfjes en enkele
woningen, ongemoeid te laten en niet extra te belasten, krijgt dit gebied een
aansluiting via de aanwezige infrastructuur zodanig, dat alleen verkeer van
en naar Vogelzang en, in het geval hier bedrijven worden toegevoegd, een
beperkte hoeveelheid industrieverkeer hier nut van heeft. Daarom wordt
gestreefd naar een verplaatsing van de huidige spoorwegovergang in zuidelijke
richting. Dit heeft verder tot doel om de Gronsveldergrubbe door middel van
een groene wandelroute in relatie te kunnen brengen met de grindplassen en de
Maas.
Vooruitlopend op de realisering van de
volledige infrastructuur in dit gebied wordt dit bedrijfsterreinengebied
ontsloten vanaf de Oeslingerbaan en de noord‑zuidverbinding gelegen
westelijk van het plandeel. In deze situatie kan, zij het in beperkte mate ook
gebruik worden gemaakt van de aanwezige infrastructuur, te weten de Langendaal
en de Steynboeckel.
Ook in dit gebied wordt de interne structuur
zowel door gemotoriseerd verkeer als door (brom)fietsverkeer gebruikt.
Overigens loopt parallel aan de ontsluitingsweg voor de bedrijfsterreinen,
vanaf Vogelzang dwars door dit gebied een noord‑zuidverbinding, bestemd
voor langzaam verkeer, deze route vormt een onderdeel van fietsroute vanaf
Maastricht richting Gronsveld/Eijsden.
De interne ontsluitingsstructuur van de
diverse deelgebieden bestaat uit 7,00 meter brede asfaltwegen, eveneens
voorzien van een 2,00 meter brede berm aan weerszijden, deze stroken kunnen
worden gebruikt als parkeer- en groenstrook. Aan beide zijden van de wegen
wordt een voetpad aangelegd met een breedte van 1,50 meter, dit voetpad dient
gesitueerd te worden achter de groenstrook en kan tevens fungeren als strook
voor kabels en leidingen.
Ten aanzien van C-locaties wordt geen
beperkend beleid ten aanzien van de te realiseren parkeergelegenheid
voorgestaan. De parkeernormen, zoals die op dit moment in Maastricht gelden
zullen daarom voor dit plangebied moeten worden toegepast. Om een en ander te
bewerkstelligen zijn deze normen als bijlage bij de planvoorschriften gevoegd.
Een spoorwegaansluiting is in het algemeen
slechts noodzakelijk voor zware industrie. Deze bedrijfsterreinen zijn daarvoor
niet bedoeld. Daarom is in eerste instantie geen aansluiting gepland. Bovendien
is de aanleg vanuit de exploitatie niet haalbaar. De terreinen, die van zo een
aansluiting voordeel zouden hebben zijn alle particulier eigendom en zijn
deels reeds als bedrijfsterreinen in gebruik. In de meest zuidelijke terreinen
die voor de aanleg van een spoorwegaansluiting in aanmerking komen, zijn een
transport‑/bergingsriool en een slibtransportleiding aanwezig. Indien
particulieren deze terreinen verwerven en gebruik willen maken van een
spoorwegaansluiting, zullen zij de kosten van verplaatsing van die leidingen
voor eigen rekening moeten nemen.
HOOFDSTUK 5. MILIEURANDVOORWAARDEN
De milieurandvoorwaarden waarmee in het kader
van deze planvorming rekening moet worden gehouden, vallen in twee componenten
uiteen, te weten de bestaande invloeden en de invloeden na realisering van de
bedrijfsterreinen.
De wegen die voor de geluidbelasting van
belang zijn, zijn op dit moment de autosnelweg A2, De Hoge Weerd en de
Oeslingerbaan. In de toekomst komen daarbij de verlengde Steynboeckel en de
Molensingel. Uit het akoestisch onderzoek, dat als bijlage bij dit plan is
gevoegd, blijkt dat als minimale afstanden van geluidgevoelige bebouwing tot
die wegen moeten worden aangehouden, de in de navolgende tabellen vermelde
maten.
Weggedeelte |
Afstand in
meters |
||
|
Voorkeursgrenswaarde |
Maximale
ontheffing |
|
|
50 dB(A) |
55 dB(A) |
65 dB(A) |
Rijksweg A2/E25 |
280 |
135 |
-- |
Hoge Weerd |
52 |
23 |
-- |
Oeslingerbaan |
25 |
-- |
< 5 |
Afstand tussen de as van de relevante wegen en
lijn waar de eerste bebouwing mag komen op basis van de voorkeursgrenswaarde
of de maximaal mogelijke ontheffing: huidige situatie 1988.
Weggedeelte |
Afstand in
meters |
||
|
Voorkeursgrenswaarde |
Maximale
ontheffing |
|
|
50 dB(A) |
55 dB(A) |
65 dB(A) |
Rijksweg A2/E25 |
355 |
175 |
-- |
Hoge Weerd |
54 |
24 |
-- |
Steynboeckel |
17 |
|
< 5 |
Oeslingerbaan I |
65 |
|
5 |
Oeslingerbaan II |
35 |
|
< 5 |
Molensingel I |
30 |
|
< 5 |
Molensingel II |
39 |
|
< 5 |
Molensingel III |
50 |
|
< 5 |
Afstand tussen de as van de relevante wegen
en lijn waar de eerste bebouwing mag komen op basis van de voorkeursgrenswaarde
of de maximaal mogelijke ontheffing: toekomstige situatie 1998.
De enige nieuwe geluidgevoelige bebouwing,
die volgens de planvoorschriften in dit plangebied mag worden opgericht, zijn eventuele
bedrijfswoningen in zone A aan de westzijde. Dat betekent voor de
geluidhinder:
- vanaf de A2 |
: |
Het gebied waar
bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, ligt op grote afstand van de A2. In
de huidige situatie is geen ontheffing noodzakelijk; wel in de
toekomstige situatie bij onbebouwd terrein. In de praktijk zal echter door
de afscherming door bedrijfsbebouwing en de grote afstand tot de A2 geen
ontheffing nodig zijn; |
- vanaf de Oeslingerbaan |
: |
Voor enkele
kavels in de noordwestelijke hoek zou, op grond van het akoestisch onderzoek,
ontheffing nodig zijn tot maximaal 54 dB(A). Het is echter gebleken dat de
invoergegevens voor 1998 te hoog zijn geweest: 25.000 in plaats van 15.000
mvt/etmaal. Dit brengt de geluidsbelasting op 40 meter uit de wegas
(bebouwingsgrens) al terug tot 51 dB(A). Omdat echter de bedrijfswoningen
zullen worden gebouwd aan de kant van de interne ontsluitingsweg, en dus
minimaal op 80 meter vanuit de as van de weg, is geen ontheffing noodzakelijk; |
- vanaf de Hoge Weerd en
Steynboeckel |
: |
De zone waarin
bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, ligt niet binnen de afstand waarop de
voorkeursgrens-waarde haalbaar is; |
- vanaf de westelijke hoofdontsluitingsweg |
: |
Omdat verwacht mag
worden dat langs deze weg de meeste bedrijfswoningen zullen worden gebouwd,
is een ontheffing hier noodzakelijk. Gezien de in het plan opgenomen minimale
afstand tot aan de erfscheiding aan de zijde van de weg en de breedte van het
wegprofiel moet daarbij worden uitgegaan van de geluidhinder op een afstand
van 23,5 meter uit de wegas. Op een afstand van 15 meter uit de wegas worden
in het akoestisch rapport belastingen van 54 tot 57 dB(A) berekend. Bij 23,5
meter liggen deze op 52 tot 55 dB(A). |
Het mag worden verwacht dat de nodige
ontheffingen zullen worden afgegeven, nu het hier gaat om incidentele, aan de
bedrijven gebonden woningen.
Overlast van railverkeer behoeft niet te
worden gevreesd. De voorkeursgrenswaarde wordt gehaald op een afstand van 62
meter (S.R.M.-I) of op 55 meter (S.R.M.-II). De zone, waarbinnen
bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, ligt niet binnen die afstanden van de
spoorweg.
In het Project Integratie Milieubeleid (P.I.M.)
is een onderzoek verricht naar de risico's van opslag en vervoer van
gevaarlijke stoffen. Een gedeelte van het gebied ligt binnen de zogenaamde 10-8‑contour van de A2. Vanwege het
feit dat externe veiligheid wordt uitgedrukt in het individuele risico,
geeft dit de kans weer, die iemand in één jaar loopt, om dodelijk te worden
getroffen door de ongewenste gevolgen van een gebeurtenis.
De ligging binnen deze contour (220 meter
vanaf het hart van de weg) betekent dat het een aandachtsgebied nieuwe
situaties betreft. Voor een bedrijfsterrein levert dit echter geen problemen op
en bedrijfswoningen mogen volgens de planvoorschriften niet worden gebouwd
binnen 220 meter van de A2.
De C.A.V. Vogelzang is een bedrijf dat opslag
en distributie van kunstmest, veevoeders en bestrijdingsmiddelen verzorgt.
Het is gevestigd aan Vogelzang 7a te Maastricht. Uit preventief oogpunt worden
binnen een straal van 100 meter vanuit het centrum van de opslagloods voor
bestrijdingsmiddelen geen nieuwe gevoelige functies toegelaten.
In het kerntje Vogelzang zijn drie agrarische
bedrijven gevestigd. Het zijn alle veehouderijen met beperkte veestapel. In
verband met mestopslag is de brochure "Veehouderij en hinderwet"
van toepassing. Om toekomstige overlast als gevolg van bedrijfsuitbreidingen
van de veehouderijen te voorkomen, mag de maximale bedrijfsomvang niet meer
dan 100 m.v.e. (mestvarkenseenheden) bedragen. Vanuit de meest stankverspreidende
bedrijfsonderdelen moeten in verband hiermee afstanden in acht worden
genomen tot stankgevoelige objecten van 100 meter en tot minder stankgevoelige
bebouwing van 50 meter (zie kaart 3). Stankgevoelige objecten zijn in dit kader
onder andere bedrijven in de sector voedingsmiddelen, arbeidsintensieve
bedrijven en bedrijfswoningen.
In het kader van het P.I.M.‑onderzoek
hebben metingen plaatsgevonden aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie
(R.W.Z.I.) Heugem. Uit deze metingen is gebleken dat de R.W.Z.I. Heugem, bij de
huidige belasting, een geurcirkel heeft met een straal van 125 meter, waarbij
het middelpunt van de geurcirkel samen valt met het zwaartepunt van de
geuremissie. Deze belasting bedraagt 70/80% van de huidige maximale capaciteit,
zijnde 50.000 inwonersequivalenten (i.e.). Bij de geplande toekomstige
verdubbeling van de capaciteit tot 100.000 i.e. kan de straal van de geurcirkel
toenemen.
In de circulaire Bm 9361 van 28 juni 1983 van
Gedeputeerde Staten van Limburg worden bij verschillende zuiveringscapaciteiten
afstanden tussen R.W.Z.I.'s en gevoelige bebouwing gegeven. Bij een capaciteit
van, 20.000-50.000 i.e. behoort een afstand van 300 meter en bij 70.000-100.000
i.e. een afstand van 400 meter. In recente publicaties worden de onderstaande
afstanden genoemd:
- uit "Planologische
kengetallen" oktober 1985: R.W.Z.I.'s tot 100.000 i.e. 250 à 500 meter;
- uit "Bedrijven en
milieuzonering", Groene reeks nr. 80, 1986:
R.W.Z.I.'s kleiner dan 100.000 i.e., met betrekking tot
het aspect geur en geluid, beide een afstand van 200 meter en een totaal milieucategorie
4, dat wil zeggen grootste afstand van 200 en 300 meter.
Uitgaande van de afstanden vermeld in deze
publicaties, de metingen uit het P.I.M. en een indicatieve extrapolatie uit
beide, wordt bij uitbreiding van de huidige capaciteit tot een capaciteit van
100.000 i.e. en een volledige benutting van die capaciteit uitgegaan van een
straal van de geurcirkel van 300 meter, mede gelet op het hoge
zuiveringsrendement van het in Heugem aanwezige type R.W.Z.I.
In het kader van de uitgifte van een groot
aantal kavels, verspreid over het gehele plangebied zijn oriënterende
bodemonderzoeken gedaan. Overal bleek de ondergrond schoon te zijn. Alleen op
het bestaande bedrijfsterrein van Kencica is een lichte verontreiniging
aangetroffen, die echter geen belemmering vormt voor het verder gebruik als
bedrijventerrein.
Milieu-invloeden nieuwe situatie.
Uit milieuhygiënische overwegingen dienen de
gronden ten behoeve van bedrijven selectief te worden benut, waarbij,
afhankelijk van de afstand tot gevoelige bebouwing, al dan niet stringente
beperkingen toegepast moeten worden ten aanzien van de bedrijfsbestemming. Het
instrument van de gedifferentieerde bestemmingscode conform V.N.G. uitgave
"Bedrijven en milieuzonering" (groene reeks nr. 80, 1986) is
hiervoor het geëigende middel. Het wordt ook elders in het land toegepast.
Ten behoeve van het onderhavige plan is
uitgegaan van de navolgende gevoelige bestemmingen die aanwezig zijn, dan
wel zijn geprojecteerd:
‑ de woonwijken:
Heugem, Heugem‑Zuidoost, De Heeg,
Randwyck‑Noord en de aanwezige bebouwing aan de Vogelzang;
‑ de gevoelige bestemmingen:
Huize Maasveld, Academische Ziekenhuis en de
daarbij behorende onderwijsinstellingen;
‑ de woonwagenlocatie Vinkenslag:
Bij de milieu‑zonering van het
bestemmingsplan Randwyck‑Zuid is ervan uitgegaan dat de huidige
woonwagenlocatie Vinkenslag wordt verplaatst naar het noorden. Vanwege het
feit dat bij deze verplaatsing alleen woonwagens op de nieuwe woonlocatie
worden toegelaten welke een binding hebben met een bedrijf op de in te richten
werklocatie, worden deze woonwagens beschouwd als bedrijfswoningen.
Concreet betekent dit dat de bedrijven welke
zich in het zuidelijk plangebied in de buurt van Vinkenslag willen vestigen
twee milieucatagorieën zwaarder kunnen zijn dan in het geval de woonwagenlocatie
als een woonwijk werd beschouwd. Dit betekent dat er sprake dient te zijn van
een minimale afstand van 30 m hetgeen hier het geval is.
Bij deze milieuzonering wordt uitgegaan van
bedrijfsactiviteiten welke zijn in te delen in een zestal milieucategorieën,
zoals aangegeven in de tabel op blz. 15.
Om te kunnen beoordelen of meerdere bedrijven
bij elkaar leiden tot de noodzaak om ‑ vanwege cumulatieve aspecten ‑
een grotere afstand aan te houden dan bij individuele bedrijven afzonderlijk,
is in de meeste gevallen nader onderzoek nodig. Er is evenwel nauwelijks
bekend welke bedrijven zich te gelegener tijd zullen melden. Om deze reden
kan dan ook vooraf nauwelijks rekening worden gehouden met totale cumulatieve
effecten en een eventueel daaruit voortvloeiende grotere gewenste afstand. Vooralsnog
is ervan uitgegaan dat cumulatieve effecten zich zullen beperken tot de afstand
genoemd in kolom 4. Het cumulatieprobleem zal in die gevallen het best via de
vergunningverlening op basis van de milieuwetgeving kunnen worden aangepakt.
Daarvoor dient vooraf een milieutoets plaats te vinden bij gronduitgifte en
bouwvergunningverlening.
Strijdigheid tussen wonen/langer verblijven
op het industrieterrein en de te realiseren bedrijfsmatige bestemmingen moeten
worden voorkomen. Daarom zijn dienstwoningen alsmede hotel/motel‑functies
vanuit milieu-oogpunt alleen toelaatbaar in de gebieden die geschikt zijn voor
vestiging van alleen milieucategorie 1 en 2, waarbij eveneens rekening moet
worden gehouden met de overige milieurandvoorwaarden.
soort bedrijf |
milieu- categorie |
minimum afstand tot ge‑ voelige bebouwing in m |
|
|
|
||
|
|
enkel |
cumulatief beperkt |
bedrijven toelaatbaar tussen woningen of
onmiddellijk naast woonbebouwing (schone industrie) |
1 |
10 |
30 |
bedrijven toelaatbaar met dienstwoningen aan rand
van woonbebouwing (lichte industrie; beperkte milieubelasting |
2 |
30 |
50 |
bedrijfsterrein voor lichte industrie aan rand
van of op enige afstand van woonbebouwing (lichte tot middelzware industrie; beperkte milieubelasting) |
3 |
100 |
200 |
bedrijfsterreinen gescheiden van woonwijken door groenstroken,
water o.i.d. (middelzware industrie) |
4 |
300 |
500 |
bedrijfsterrein met gunstige infrastructurele
voorzieningen voor zware industrie op maximale afstand van woonbebouwing |
5 |
1.000 |
1.500 |
zeer zware industrie |
6 |
1.500 |
> 1.500 |
HOOFDSTUK 6. HET BESTEMMINGSPLAN
Sinds de wijziging van de wet op de ruimtelijke
ordening (W.R.O.) en de gehele herziening van het besluit op de ruimtelijke
ordening (B.R.O.) heeft de gemeente de gelegenheid om de planvorm af te stemmen
op het gebied waarvoor het plan wordt gemaakt. De keuze wordt niet alleen
bepaald door de aard van het plangebied, maar vooral door de tegenstelde
behoefte aan rechtszekerheid en flexibiliteit. In dit bestemmingsplan is
getracht daartussen een evenwicht te vinden door toepassing van zowel gedetailleerde,
als globale, niet uit te werken bestemmingen.
Alvorens in te gaan op de inhoud van het
plan, lijkt het zinvol de gehanteerde systematiek van de voorschriften nader
uiteen te zetten.
De voorschriften bestaan uit vier
hoofdstukken:[2]
I. inleidende bepalingen;
II. bepalingen in verband met de
bestemmingen;
III. overige bepalingen;
IV. overgangs‑ en
strafbepalingen.
Ad I De inleidende bepalingen bevatten
meer algemene zaken zoals de omschrijving van begrippen, aanwijzingen over de
manier van meten en over de manier van de bepaling van hoogten en dergelijke.
Ad II De bepalingen in verband met de
bestemmingen vormen de kern van de voorschriften. Er kunnen diverse soorten
bestemmingen worden onderscheiden.
De bestemmingen zijn zowel in de
voorschriften als op de plankaart met hoofdletters aangegeven (bijvoorbeeld de
bestemming Woondoeleinden (W). Uitzondering hierop is de bestemming tuin
die op een grafische manier is aangegeven (...).
Indien verschillende bestemmingen naast
elkaar voorkomen is dit aangegeven met verschillende hoofdletters. Dit zijn
zogenaamde combinaties van bestemmingen. Indien de bestemming per
bouwlaag verschillend is, zijn deze bestemmingen onder elkaar aangegeven in
een zogenaamde matrix. Subbestemmingen worden op de plankaart
aangegeven met kleine letters. Deze dienen om ‑ waar nodig ‑ de
bestemmingen nader te specificeren (bijvoorbeeld: Bedrijfsdoeleinden,
nutsbedrijven aan te geven als Bn).
De maximaal toegestane goothoogte van
gebouwen (in meters) is op de plankaart aangegeven met een cijfer
(bijvoorbeeld B6 houdt in: bedrijfsdoeleinden goothoogte maximaal 6.00 meter).
De minimale toegestane goothoogte van
gebouwen bedraagt 80% van de maximale toelaatbare goothoogte, tenzij deze
hoogte expliciet op de plankaart is aangegeven met een cijfer dat volgt na de
maximale goothoogte.
Het verschil tussen de goothoogte en de
nokhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
Nadere aanwijzingen met betrekking tot het
bouwen zijn aangegeven met een kleine letter die tussen haakjes is geplaatst
(bijvoorbeeld (o) houdt in: onbebouwd).
De samengestelde bestemmingen komen altijd
voor gelijktijdig met een andere bestemming. In feite voegt de samengestelde
bestemming extra bepalingen toe. Welke bestemming bij eventuele strijdigheid
tengevolge van de extra bepalingen prioriteit verkrijgt is voor zover nodig
aangegeven in de voorschriften van de betreffende samengestelde bestemming.
Ook voorschriftenkaarten zijn onderdeel van
de voorschriften. Deze dienen om redactioneel moeilijk te omschrijven zaken,
inzichtelijk te maken en om de plankaart niet overvol te laten raken met
informaties.
Ad III Het hoofdstuk
"afwijkingsbevoegdheden" houdt een algemene vrijstellingsbevoegdheid
en een wijzigingsbevoegdheid in.
Ad IV In hoofdstuk IV zijn de overgangs‑
en strafbepalingen opgenomen.
In deze paragraaf wordt een nadere
toelichting op de afzonderlijke artikelen van de planvoorschriften gegeven.
Dit met name wanneer uit het gevoerde overleg met externe instanties of uit
de Kroonjurisprudentie is gebleken, dat een verschil van mening kan ontstaan
omtrent de wet‑ of doelmatigheid van het voorschrift. In die gevallen
wordt op de betekenis en formulering van het artikel dieper ingegaan.
Inleidende bepalingen (artikelen 1 tot en met
6).
In artikel 1 worden de begrippen die
in de voorschriften worden gehanteerd gedefinieerd. Dit om verschil van
interpretatie zoveel mogelijk te vermijden.
De tot nu toe gehanteerde definitie van
detailhandel wordt geprefereerd, mede gelet op het streven tot uniformering
van de bestemmingsvoorschriften binnen de gemeente. Te meer daar onder het
te koop aanbieden tevens het ten verkoop uitstallen van goederen valt. Het ten
verkoop uitstallen behoeft derhalve niet in de omschrijving te worden
opgenomen. Anderzijds heeft het uitstallen (showrooms) een engere betekenis en
kan toelaatbaar worden geacht in situaties waarin detailhandel niet gewenst is.
Wel is "de consument" vervangen door "de particulier",
teneinde bedrijfsmatige consumenten uit te sluiten. Verkoop aan dat soort
consumenten kan onder groothandel vallen.
In artikel 2, wijze van meten, is de
inhoud van een bouwwerk gerelateerd aan het begrip "peil", omdat dit
relatiepunt in de begripsomschrijving is vastgelegd en derhalve als objectief
criterium kan worden aangemerkt. In samenhang met de hoogtematen welke eveneens
aan het begrip "peil" zijn gerelateerd, kan de inhoud objectief
worden vastgesteld. Om genoemde redenen is afgezien van de introductie van
"begane grondvloer" in plaats van "peil".
Bepalingen in verband met de bestemmingen
(artikelen 7 tot en met 20).
Artikel 7 bevat (voor zover noodzakelijk) een
regeling omtrent de onderlinge verhouding van de samengestelde bestemmingen
met de overige bestemmingen.
Daar waar bestemmingen te zamen met
samengestelde bestemmingen voorkomen, is waar nodig in de samengestelde bestemming
de voorrangsregel opgenomen.
Artikel 8 omvat een beschrijving in hoofdlijnen
waarin aan het gebied kwaliteitsaspecten worden meegegeven. In deze bepaling
wordt ook duidelijk gemaakt hoe de toetsing daaraan zal plaatsvinden en hoe de
relatie is tussen de kwaliteitseisen en de milieuzonering.
In artikel 9 zijn de parkeernormen
opgenomen, die in dit plangebied moeten worden toegepast. Dit is noodzakelijk
in verband met het vervangen van de gemeentelijke Bouwverordening door het
ministeriële Bouwbesluit.
Bij alle bestemmingen, omschreven in
paragraaf A (artikelen 10 tot en met 18), is bepaald dat op de gronden andere
bouwwerken mogen worden opgericht, welke qua aard bij het toegestane gebruik
passen. De maximale hoogte is bepaald op 3 meter, uitgezonderd bij
verkeersdoeleinden om lantaarnpalen en bewegwijzeringsborden mogelijk te
houden. Bij agrarische doeleinden is de hoogte voor silo's bepaald op maximaal
8 meter.
De bestemmingen bedrijfsdoeleinden I en II (artikelen
12 en 13) zijn in feite globale, niet uit te werken bestemmingen. Deze zijn
opgenomen om met een zo groot mogelijke flexibiliteit te kunnen inspelen op
de vraag aan verschillende grootten bedrijfskavels. De gebieden I en II hebben
in een beschrijving in hoofdlijnen een bepaalde karakterisering gekregen,
waarmee bij de toelating rekening moet worden gehouden. Daarnaast is de
toelating van bedrijven gebonden aan 3 zones, waarin toetsing aan de als
richtlijn bij de planvoorschriften gevoegde staat van inrichtingen moet
geschieden. Bedrijfsactiviteiten, die niet op deze staat zijn genoemd kunnen
worden toegelaten, mits zij qua aard en invloed op de omgeving overeenkomen met
bedrijfsactiviteiten, die wel op de staat in de betreffende categorie voorkomen.
Vrijstelling kan worden verleend voor bedrijven uit een hogere categorie,
mits geen gevaar c.q. hinder is te vrezen voor het woon‑, leef- en
bedrijfsmilieu. Bij die afweging moet de Hoofdgroep V.W.M. van de provincie
Limburg worden gehoord. Ook kan vrijstelling worden verleend voor bedrijven
uit een lagere categorie als niet behoeft te worden gevreesd voor gevaar of
hinder voor de werkomstandigheden in dat bedrijf en de aanwezigheid daarvan
geen extra beperkingen oplegt aan de andere bedrijven in die zone. Uit een
advies van de inspecteur milieuhygiëne advies moet blijken of dat het geval
is.
De interne onsluiting van de beide
bedrijfsgebieden is afhankelijk van de uit te geven kavels. De aansluitpunten
aan de hoofdontsluitingwegen zijn met een maximale afwijking van 50 meter, op
de plankaart aangegeven.
Tenslotte kan vrijstelling worden verleend
ten behoeve van detailhandel in auto's, in verband met de aanwezigheid van de
garagestraat en het verplaatste garagebedrijf van de Boorn uit Heugem. Verdere
detailhandelsactiviteiten zijn niet in overeenstemming met het karakter van
dit bedrijfsterrein.
In deelgebied 1 is buitenopslag, in verband
met het karakter van het terrein als hoogwaardig bedrijfsterrein in een
stedelijke context, verboden. Een uitzondering kan worden gemaakt voor het
tentoonstellen van auto's ten verkoop bij garagebedrijven. In deelgebied 2
kunnen burgemeester en wethouders ten behoud van het karakter van bedrijvenpark
nadere eisen stellen. In het algemeen zal dat neerkomen op situering achter het
bedrijfsgebouw. Soms zal ook een eis van inplanting rondom het terreingedeelte
waar de opslag plaatsvindt, uitkomst kunnen bieden.
De bestemming erf (artikel 18) gaat
over bebouwde en/of onbebouwde ruimten bij de hoofdbebouwing. De
gebruiksmogelijkheden zijn zodanig dat zij aansluiten op het gebruik van de
hoofdbebouwing. Ten einde te voorkomen, dat hele binnenterreinen worden
volgebouwd is bepaald, met een aantal uitzonderingen, dat de bebouwingsdichtheid
van de gronden met de bestemming "erf" de 40% niet mag
overschrijden. De bij de bestemming erf opgenomen vrijstellingsbevoegdheid om
de afstand tussen een vrijstaand gebouw en een ander gebouw te verkleinen van 3
tot 0 meter houdt een voldoende objectief begrensd criterium in. Bovendien is
aangegeven dat de bepaling slechts van toepassing is in situaties waarin een
vrijstaand gebouw niet achter een ander gebouw is gelegen.
Algemene bepalingen omtrent het gebruik
(artikel 20).
Van de verbodsbepalingen om gronden en
opstallen te gebruiken strijdig met het toegestane gebruik kan ontheffing
worden verleend door toepassing van de "toverformule", verwoord in
lid 3.
Wijzigingsbevoegdheid (artikel 22).
Onder de wijzigingsbevoegdheid is, ten
behoeve van de flexibiliteit, de mogelijkheid opgenomen om de terreinen met de
bestemming agrarische doeleinden bij de Vogelzang te wijzigen in
bedrijfsdoeleinden. Echter zal deze bevoegdheid, in verband met de
karakteristiek en verschijningsvorm van de Vogelzang, met de nodige
terughoudendheid moeten worden gehanteerd.
HOOFDSTUK 7. FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Voor het bestemmingsplan Randwyck-Zuid
Bedrijfsterreinen heeft een financiële doorrekening plaatsgevonden waarvan
onderstaand een recapitulatie wordt gegeven:
Plankosten: |
|
|
- grondverwerving |
f. |
8.179.000,-‑ |
- bouwrijpmaken |
f. |
10.438.000,-‑ |
- fonds bovenwijkse
voorzieningen |
f. |
1.748.000,-‑ |
- rente- en apparaatskosten |
f. |
6.140.000,-‑ |
- totale plankosten |
f. |
26.505.000,-‑ |
|
|
=========== |
|
|
|
Dekkingsmiddelen: |
|
|
- opbrengst bouwterreinen |
f. |
25.235.000,-‑ |
- bijdragen van de algemene
dienst |
f. |
360.000,-‑ |
- overige bijdragen |
f. |
910.000,-‑ |
- totale dekkingsmiddelen |
f. |
26.505.000,-‑ |
|
|
=========== |
|
|
|
Dekkingsplan |
|
|
- plankosten |
f. |
26.505.000,-‑ |
- dekkingsmiddelen |
f. |
26.505.000,-‑ |
- geraamd
exploitatieresultaat |
f. |
-,-- |
|
|
=========== |
Zoals blijkt, is op basis van het
voorliggende plan een sluitende bouwgrondexploitatie mogelijk.
De gronden in het exploitatiegebied zijn
grotendeels eigendom van de gemeente. In de verwervingskosten is tevens
begrepen de bedrijfsverplaatsing van Kencica.
Het plan wordt voor de segmentering
opgesplitst in een noordelijk en een zuidelijk plandeel.
Het noordelijk plandeel is bestemd voor
bedrijven met een bovenlokaal karakter waarvan een imagoversterkend effect
uitgaat en waarvoor de aanwezige infrastructuur van bijzonder belang is. De
grondprijs bedraagt hier f.
111,-- exclusief b.t.w. per m2 uitgeefbaar terrein.
In het zuidelijk plandeel is het criterium
bedrijvigheid met een representatief karakter in een stedelijk context. De
grondprijs bedraagt hier f. 80,-- exclusief b.t.w. per m2
uitgeefbaar terrein.
HOOFDSTUK 8. OVERLEG EN INSPRAAK
Ten behoeve van het overleg ex artikel 10 Besluit
op de Ruimtelijke Ordening is het plan ingezonden aan de provinciale planologische
commissie, die het heeft behandeld in de vergadering van 16 maart 1988. Het
advies van de commissie is opgenomen als bijlage 1. Voor het overige is voor
dit plan van belang de notitie van Gedeputeerde Staten van Limburg van 7 juni
1988 inzake de inrichting van het stedelijk gebied Maastricht-Zuid. Los van
het advies van de commissie zijn reacties ingekomen van de Rijksconsulent
van Economische Zaken en de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Maastricht
en omstreken. Deze zijn als bijlagen 2 en 3 opgenomen.
Deze stukken geven aanleiding tot de volgende
reacties.
De verdere uitbreiding van het
bedrijventerrein Randwyck-Zuid tot aan de gemeentegrens met Eijsden wordt
meegenomen in het in voorbereiding zijnde structuurplan. Om deze discussie
niet te frustreren is de grens van het plangebied naar het noorden opgeschoven.
In verband hiermee vervallen enkele bestemmingen.
Karakterisering bedrijfsterrein via planvoorschriften.
Het karakteriseren van de terreinen via de
planvoorschriften is in die zin van belang, dat aan de geïnteresseerde ondernemer
direct duidelijk wordt wat voor een soort bedrijfsterrein Randwyck-Zuid is. Op
deze wijze wordt dit veel sneller duidelijk dan in juridisch "harde"
vertalingen van dit beeld. Het advies om een en ander via een niet rechtstreeks
toetsbare beschrijving in hoofdlijnen vorm te geven is opgevolgd. De
karakteristiek als exclusief en hoogwaardig bedrijventerrein houdt verband
met het in Maastricht in ontwikkeling zijnde beleid van segmentering van
bedrijfsterreinen. Deze terreinen aan de A2, gelegen in de nabijheid van een
hoogwaardig congrescentrum en een academisch ziekenhuis lenen zich bij uitstek
voor de vestiging van hoogwaardige bedrijven. Kleine en ambachtelijke
bedrijven zullen elders in Maastricht hun plaats moeten vinden.
De mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen
is uit het plan gehaald.
De regeling voor detailhandel op dit
bedrijfsterrein is verder beperkt in verband met het gewenste imago van dit
bedrijfsterrein.
Zie de toelichting op artikel 11/12. De
verkoop aan particulieren door C.A.V. Vogelzang is zo beperkt van omvang dat
dit kan worden beschouwd als behorende bij de normale bedrijfsuitoefening.
Hier is sprake van een situatie die vergelijkbaar is met het uitoefenen van een
beroep aan huis. Ook daar wordt de hoofdfunctie (wonen) niet aangetast, als in
beperkte mate van de woning een ander, ondergeschikt gebruik wordt gemaakt. Een
aparte vrijstelling is daarvoor niet noodzakelijk. Overigens valt C.A.V.
Vogelzang in milieucategorie 3 vanwege de opslag van kunstmest en bestrijdingsmiddelen.
Een beperking tot de categorieën 1 en 2 zou het bedrijf onder het overgangsrecht
brengen, hetgeen niet de bedoeling is.
Het agrarisch bedrijf aan de Vogelzang 7 kan
blijven bestaan en is door overdracht van vervangende grond aan een voldoende
bedrijfseconomisch draagvlak geholpen. Door grondruil is de grens tussen het
terrein van de Boerenbond en het bedrijventerrein ten zuiden daarvan
gelijkgetrokken met de bestemmingsgrens in dit plan.
De passage in de toelichting inzake de
maximale uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijbedrijven in Vogelzang
is opgenomen als beleidsmatige richtlijn voor de toekomstige vergunningverlening
in het kader van de hinderwet. Zij dient verder voor de afstandbepaling en
situering van de nieuwe bedrijven rondom dit kerntje. Dit is van belang voor de
integratie van de ruimtelijke gevolgen van het milieu in het bestemmingsplan.
Een rechtstreekse werking heeft deze passage niet.
De toelichting is uitgebreid met gegevens
over de te verwachten verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling.
De A2 zal voorlopig voldoende zijn voor de
verkeersafwikkeling van Randwyck. De plannen voor de ondertunneling van het
tracé door Maastricht zijn op dit moment in ontwikkeling, alhoewel nog geen
zicht bestaat op de termijn van uitvoering.
Onderschreven wordt de stelling dat de aanleg
van de snelwegaansluiting bij Gronsveld een noodzaak is voor de goede
ontsluiting van deze terreinen. Deze is inmiddels in uitvoering. Een
kortsluiting tussen de Molensingel ten zuiden van Huize Maasveld en deze
nieuwe weg, teneinde gebruik van de Hoge Weerd te vermijden, is, gezien de
verwachte verkeersbelastingen, vooralsnog niet noodzakelijk. Bij gebruik van
de terreinen tussen Huize Maasveld en de gemeentegrens met Gronsveld, eveneens
voor bedrijfsterrein of voor vergelijkbare ontwikkelingen, is een dergelijke
verbinding wellicht zinnig. Dit zal in het kader van een nader onderzoek
worden bezien. Het kruispunt Universiteitssingel/Oeslingerbaan heeft voldoende
capaciteit - zeker na plaatsing van een verkeerslichteninstallatie - om de
verkeersdruk vanuit Randwyck-Noord en -Zuid te kunnen opvangen. Deze
noordelijke ontsluiting is voor de aantrekkelijkheid van dit bedrijfsterrein
van groot belang. De aanleg van een op- en afrit van de Oeslingerbaan naar de
autosnelweg in zuidelijke richting is hoogst twijfelachtig, enerzijds
vanwege de ruimtelijke beperkingen als gevolg van de situering van het
oostelijk deel van zo'n kunstwerk in de 100-meterzone van de woonbuurt De Heeg,
anderzijds vanwege de hoge kosten.
De gemeente hanteert het systeem van
leidingenstroken ook ten behoeve van belangrijke bestaande leidingen. Daardoor
kunnen via een aanlegvergunningenstelsel voor bepaalde werkzaamheden de
leidingen worden beschermd. De opgenomen regeling kent overigens inhoudelijk
geen grotere beperkingen, dan de regeling via een verbod met vrijstellingsmogelijkheden.
De veiligheidszone van de aardgasleiding naar de E.N.C.I. ligt, door de
verkleining van het plangebied, inmiddels buiten het plangebied.
Omdat de gemeente voldoende geëquipeerd is om
te beoordelen of bepaalde bedrijven qua aard en invloed op de omgeving met
elkaar overeenkomen, is een advies ter zake van de Inspectie Milieuhygiëne niet
noodzakelijk. Het verlenen van een vrijstelling voor een bedrijf uit een hogere
of lagere categorie dan voorgeschreven, is nu wel aan een dergelijke adviesgang
gebonden, conform de notitie "Bestemmingsplannen en
bedrijfsterreinen" van 20 december 1988 van het provinciaal bestuur.
Een uitgebreid bodemonderzoek in het kader
van het bestemmingsplan, vaak enkele jaren voordat bepaalde terreinen worden
bebouwd, is vaak zinloos omdat in de tussentijd zich weer nieuwe vervuilingen
kunnen voordoen, die bij de daadwerkelijke aanpak van die terreinen dan
wellicht over het hoofd worden gezien. Dan zijn twee onderzoeken noodzakelijk
met alle financiële consequenties van dien. Daarom wordt bij de opstelling van
een bestemmingsplan volstaan met een historisch onderzoek, teneinde de te
verwachten problematiek te kunnen inschatten. Als daaruit blijkt dat ernstige
vervuiling te verwachten is, worden oriënterende onderzoeken gedaan om de
haalbaarheid van de toekomstige bestemmingen te kunnen inschatten. Soms zal
daarvoor zelfs een saneringsonderzoek nodig zijn. In dit plangebied kan worden
volstaan met hetgeen op pagina 12 is vermeld.
Een toelichting op de gehanteerde afstand ten
opzichte van de rioolwaterzuiveringsinstallatie Heugem is gegeven op pagina
12.
Voor zover na de inkrimping van het
plangebied nog van toepassing, zijn deze opmerkingen in de planvoorschriften en
op de bestemmingskaart verwerkt.
Stichting Milieucentrum Maastricht.
Inzake de omvang van het terrein en de
behoefte is in de toelichting op blz. 2 een paragraaf toegevoegd.
In de paragrafen hoofdontsluiting (blz. 7) en
overleg-infrastructuur (blz. 23 en 24) wordt op het punt van aansluiting aan de
autosnelweg ingegaan.
Bij de vaststelling van de zonering is
uitgegaan van de afstand tussen de geplande bedrijfsbebouwing en de bestaande
of geplande woonbebouwing. Omdat in Heugem-Zuidoost nog woningbouw gepland en
in aanbouw is, lijkt de afstand richting De Heeg momenteel kleiner, dan
richting Heugem. Nadat de geplande woningbouw bij Heugem is gerealiseerd, zal
dat niet meer het geval zijn. Bovendien is tussen De Heeg en dit
bedrijventerrein nog de autosnelweg A2 aanwezig. Overigens zullen alle
bedrijven, ook als ze als "hoogwaardig" kunnen worden aangemerkt,
getoetst worden aan de milieuzonering. De zonering bij Vogelzang is in
zoverre gecompliceerd dat in dit kerntje al twee bedrijven aanwezig zijn uit
milieucategorie 3 of daarmee vergelijkbaar. Overigens is met de woonfunctie in
dit kerntje wel degelijk rekening gehouden.
De kwaliteit waaraan bedrijven moeten
voldoen, willen zij in aanmerking komen voor vestiging op deze terreinen, zijn
opgenomen in de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 9 planvoorschriften). Dit
artikel heeft weliswaar geen rechtstreekse toetsingsfunctie, maar het geeft aan
op welke wijze de gemeente streeft naar invulling van deze terreinen.
Voor de opslag van goederen in ondergrondse
tanks zijn via de milieuwetgeving voldoende preventieve maatregelen te
treffen. Aan een verbod van ondergrondse tanks in dit bestemmingsplan zal door
de Kroon, met verwijzing naar de milieuwetgeving, zeker de goedkeuring
onthouden.
Verlaging van de grondkosten voor een bedrijf
zet, in relatie tot de te treffen milieumaatregelen, over het algemeen
nauwelijks zoden aan de dijk. Het zou wel leiden tot een niet-sluitende
exploitatie-opzet. Zou deze vanuit de algemene middelen sluitend moeten worden
gemaakt, dan zou sprake zijn van een verkapte subsidie van milieumaatregelen
door de gemeente. Daarvoor bestaat binnen het gemeentelijk budget in het
geheel geen ruimte.
N.J.G.M. Costongs
Door grondruil is voor het bedrijf van de
heer Costongs een oplossing gevonden.
Inspraakverslag
Bij de situering van bedrijfsterreinen op de
huidige plaats is uitgegaan van de volgende randvoorwaarden.
1. In Maastricht is nog slechts zeer weinig
ruimte aanwezig om bedrijfsterreinen te realiseren. Daarij komen terreinen
die dicht bij de stadsrand liggen eerder in aanmerking dan terreinen in het buitengebied:
compacte-stadsgedachte van de rijksoverheid. Het provinciaal bestuur heeft dat
in het Streekplan Zuid-Limburg vertaald in een stadsgrens die in Randwyck aan
de zuidzijde van Huize Maasveld begint en ten noorden van het
gasdrukregelstation eindigt. Tot verlegging van die grens naar het zuiden is
men alleen bereid als ter plaatse eveneens bedrijfsterreinen kunnen worden
gerealiseerd, waardoor kan worden verhinderd dat het bedrijfsterrein in
Gronsveld naar het zuiden moet worden uitgebreid.
2. De beide deelgebieden 1 en 2 waren reeds
eerder voor bebouwing bestemd (ten behoeve van de Rijksuniversiteit Limburg)
en maakten als zodanig deel uit van de totale exploitatie van Randwyck.
3. Hoogwaardige bedrijven aansluitend aan de
activiteiten in Randwyck-Noord moeten zo dicht mogelijk bij die terreinen
worden gesitueerd.
Het omruilen van de deelgebieden 1 en 3 is
dan ook geen alternatief.
Naar aanleiding van de uitkomst van de
inspraak is de afstand tussen het bedrijventerrein en Heugem-Noordoost
vergroot, waardoor ruimte ontstaat voor een redelijke groenzone. De aansluiting
van de Kornoeljeweerd op de Molensingel is teruggebracht tot een
fietsverbinding, zodat voor sluipverkeer niet meer behoeft te worden gevreesd.
Aan een groene buffer tussen Heugem en dit bedrijfsterrein zal in de in
voorbereiding zijnde plannen Heugem-Kern en Heugem-Zuidoost en voor een klein
deel in dit plan vorm worden gegeven. De hoogte van de bedrijfsbebouwing is aan
de kant van Heugem beperkt tot 8 meter en richting autosnelweg tot 15 meter. In
het laatstbedoelde gebied is een vrijstelling mogelijk tot 25 meter voor een
beperkt gedeelte van het terrein als dat voor een bedrijf om produktietechnische
redenen noodzakelijk is.