logo gemMtr klrGEMEENTE MAASTRICHT

 

 

 

BESTEMMINGSPLAN

RANDWYCK-ZUID

 

 

 

 

 

 

 

_Pic1

 

 

 

 

 

 

 

 

Maastricht, 10 november 1992.

 

 

 

 

INHOUDSOPGAVE

 

 

           

 

TOELICHTING:                 

 

Hoofdstuk 1. Inleiding       

 

Hoofdstuk 2. Onderzoek  

De behoefte  

De plaatskeuze        

De structuur van het plangebied  

 

Hoofdstuk 3. De planopzet           

Bebouwingskenmerken                  

Kavelgrootte               

Verhouding bebouwd/onbebouwd          

 

Hoofdstuk 4. Infrastructuur       

Mobiliteit         

De hoofdontsluiting             

De verkeersbelasting           

De interne ontsluiting          

Parkeren        

Railontsluiting           

 

Hoofdstuk 5. Milieurandvoorwaarden           

Bestaande milieu-invloeden         

Geluid             

Externe veiligheid    

Stankhinder

Bodemverontreiniging      

Milieu-invloeden nieuwe situatie           

 

Hoofdstuk 6. Het bestemmingsplan     

Keuze planvorm     

Juridische regeling

Toelichting op artikelen    

 

Hoofdstuk 7. Financieel-economische uitvoerbaarheid    

 

Hoofdstuk 8. Overleg en inspraak        

Overleg           

Planbegrenzing       

Karakterisering bedrijfsterrein via planvoorschriften  

Bedrijven      

Infrastructuur            

Milieu              

Juridische aspecten            

Inspraak       

 

 

Bijlage

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

 

Het plangebied Randwyck‑Zuid is gelegen ten oosten van de woon­kern Heugem. Het wordt begrensd door de Oeslingerbaan, de spoor­lijn Maastricht‑ Eijsden en een lijn ten zuiden van het gas­drukre­gel­sta­tion aan de Asseweg.

 

De geldende bestemmingen van de in dit gebied gelegen gronden zijn de volgende.

        Ten zuiden van de Oeslingerbaan tot aan de voormalige ge­meente­grens met Gronsveld:

voor deze terreinen geeft het bestemmingsplan Maas­tricht‑Zuidoost de bestemmingen "woongebied", "recreatie" en "openbare nutsbedrij­ven".

        Het grondgebied van de voormalige gemeente Gronsveld:

volgens het uitbreidingsplan in hoofdzaak Gronsveld ligt hier hoofd­zakelijk de bestemming "agrarische doeleinden"; in het kerntje Vo­gel­zang "­industrie".

In het bestemmingsplan Randwyck waren deze gebieden bestemd tot "hoger onderwijs". Aan deze bestemming is door de Kroon echter de goedkeuring onthouden.

 

 


HOOFDSTUK 2. ONDERZOEK

 

De behoefte.

 

Er is besloten tot opstelling van het onderhavige bestemmingsplan, omdat de vraag naar bedrijfsterreinen in Maastricht sterk is toegenomen en de voorraad derhalve dient te worden uitgebreid. Niet alleen de puur kwan­ti­ta­tieve behoeftecijfers maken het noodzakelijk dit gebied als bedrijfs­ter­rein te gebruiken. Het tot nu toe gevoerde beleid van gronduitgifte voor be­drijfskavels richtte zich grotendeels naar de gevraagde kavel­grootte en de noodzakelijke infrastructuur. Zelfs de te verwachten mi­lieubelasting speelde nauwelijks een rol bij de toe­wijzing van kavels. Het ligt in de bedoeling van de gemeente dit beleid om te zetten in een beleid van seg­men­tering van bedrijfsterreinen. Het doel van dat beleid is het om bedrij­ven die bij elkaar passen zoveel mogelijk op een bepaald bedrijfsterrein bij elkaar te brengen en dat terrein voor dat soort be­drijven zo ideaal mogelijk te situeren en te accommoderen. Ook de mi­lieubelasting speelt daarbij een belangrijke rol. Het is immers niet meer alleen zo dat de overlast van bedrijven naar woningen en andere mi­lieuge­voelige bestemmin­gen een rol speelt, ook de overlast van bedrijven onder­ling wordt steeds belangrijker.

 

Het is dit kwalitatieve aspect dat het noodzakelijk maakt om een divers aanbod van terreinen beschikbaar te hebben, waardoor eerder dan bij een puur kwantitatieve benadering nieuwe terreinen aan snee moeten komen. Deze kunnen dan wel door de meer verspreide uitgifte gefaseerd in gebruik wor­den genomen.

 

Uit onderzoek van verkoopcijfers en verzoeken voor kaveluitgifte is ge­bleken dat de behoefte aan bedrijfsterrein tussen 1990 en 2000 in Maas­tricht ligt op circa 60 ha. Als men rekening houdt met een segmen­tering van bedrijfsterreinen, dan ligt de behoefte aan een terrein als Randwyck-Zuid in die tijd op 25 ha.

 

De plaatskeuze.

 

Voor dit gebied is gekozen, omdat de oorspronkelijk voor de rijksuni­ver­si­teit bedoelde terreinen daarvoor thans niet meer nodig zijn en elders binnen de stadsgrenzen maar weinig ruimte beschikbaar is.

De bedoeling is dat in dit gebied bedrijfsuitoefening plaats­vindt, die enerzijds verband houdt met de activiteiten die in Rand­wyck‑Noord plaats­vin­den en anderzijds inspeelt op de specifieke kenmer­ken van dit gebied. Dit betekent dat met name in het noordelijk plandeel gedacht wordt aan bedrijven met een bovenlokaal karakter waarvan een imagoversterkend ef­fect uitgaat en waarvoor de aanwezige infra­structuur van bijzonder belang is. Verder naar het zuiden zijn deze uitgangspun­ten minder stringent. Uit­gangspunt daar is bedrijvigheid met een representatief karakter in een stedelijke context.

 

Structuur van het plangebied.

 

Het gebied maakt deel uit van de dalbodem van de Maas en is nagenoeg vlak.

Het is in oost‑westrichting gelegen tussen de woonbuurt De Heeg en het Maasdorp Heugem.

Het wordt gescheiden van De Heeg door de spoorbaan, de autosnelweg en een parkzone en van Heugem door een groenzone met sportpark en een in het bestemmingsplan "Randwyck" geprojecteerde, en inmiddels ten dele aange­legde, ontslui­tingsweg (zie hoofdstuk ontsluitingen).

In noord‑zuidrichting is het gelegen tussen het grootschalig-stedelijk gebied Rand­wyck‑Noord en het agrarische en recreatieve gebied ten zuiden van Heugem.

Min of meer centraal in het gebied ligt het gehuchtje Vogelzang. Dit heeft zoveel ruimtelijke kwaliteit dat bescherming daarvan op zijn plaats is. Gebruik makend van die kwaliteit kan Vogelzang een bijzonder punt worden in de groene recreatieve relatie tussen Gronsveld en Maastricht zoals deze in het deelplan Maasdal voor­zien is.

 

Het beeld van het gebied wordt in sterke mate bepaald door in het terrein aanwezige elementen, zoals de opritten van de Oeslin­gerbaan en de Steyn­boec­kel met de daarnaast gelegen Vogelzang en de verder zuidelijk gelegen Gronsveldergrubbe. Deze elementen zijn bepalend voor de indeling van het gebied in onderdelen.

 

In het gebied liggen diverse ondergrondse leidingen waarbij met zones rekening moet worden gehouden. Ditzelfde is het geval bij de rioolwater­zui­veringsinstallatie en het gasdrukregelstation.


 

 

HOOFDSTUK 3. DE PLANOPZET

 

De in het voorgaande ontwikkelde indeling geeft min of meer aanleiding tot ver­schillende karakte­ristieken in de stedebouwkundige opzet. In het vervolg zullen de beide gebieden als volgt genummerd worden.

1.      Het gebied tussen Oeslingerbaan en Steynboeckel.

2.      Het gebied tussen Vogelzang en de Gronsveldergrubbe.

 

Gebied 1 is bedoeld voor hoogwaardige bedrijven en gebied 2 voor andere kwalitatief acceptabele bedrijven, mits reke­ning wordt gehouden met het landschap en de aangrenzende woon‑ en recreatiegebieden. Het kwalitatieve en hoogwaardige aspect kan zowel betrekking hebben op de bedrijfsactivi­tei­ten, de cliëntele als de verschijningsvorm.

 

Om het gehuchtje Vogelzang zoveel mogelijk in zijn verschij­nings­vorm te handhaven, worden de huidige bestemmingen: (agrarische) bedrijven en wo­nen gehandhaafd, waarbij overi­gens een ontwikkeling naar vestiging van be­drijven die zich kunnen schikken naar die verschijningsvorm mogelijk moet kunnen zijn.

 

Bebouwingskenmerken.

 

Het ligt in de bedoeling de bedrijfsterreinen op te zetten als een be­- drijfs­park met een stedelijk aandoende bebouwing. De bebouwing dient naar de hoofdinfrastruc­tuur, te weten de spoor­lijn/autosnelweg en de hoofdont­slui­tingswegen, wanden te vormen, waarbij aan de zijde van de spoor­lijn/auto­snelweg hogere bebouwing nodig is. Het openbaar terrein van het binnengebied wordt parkachtig met lanen. Vandaar dat gekozen wordt voor het zoveel mogelijk handhaven van bestaande groenelementen. Buitenopslag is niet, of slechts in beperkte mate gewenst. De bebouwing moet qua ar­chitectuur hoogwaardig zijn.

 

Kavelgrootte.

 

Bij de verkaveling van de gebieden 1 en 2 wordt gedacht aan bedrijfka­vels van omstreeks 3.000 m2. De grootte kan variëren door variaties aan te brengen in de breedte van het perceel. De diepte van de percelen is ge­fixeerd door de interne ontsluitingswegen, maar kan op  verschillende plaat­sen door toevoeging van nieuwe ontsluitingswegen naar behoefte en fi­nanciële mogelijkheden worden verkleind, of door weglaten worden ver­groot.

 

Verhouding bebouwd/onbebouwd.

 

Vanwege het beoogde parkachtige maar tevens stedelijke karakter is geko­zen voor een een bebou­wings­hoogte, in de zone langs de spoorlijn/auto­snelweg van maximaal 15 en overi­gens van maximaal 8 meter.

Van de maximale goothoogte van 15 meter bij de bestemming be­drijfsdoel­einden I en II kan incidenteel vrijstelling worden verleend tot maximaal 25 meter voor bedrijven die uit produktietechnisch oogpunt een grotere hoogte,

vaak van een deel van de bedrijfsgebouwen, nodig hebben.

Aan de voorzijde dient voldoende opstelruimte voor vrachtwa­gens aanwe­zig te zijn. Daarom ligt de voorgevelrooilijn in principe op 15 meter vanaf de perceelsgrens. Zonodig kan daarvan incidenteel via vrijstelling worden afgeweken, met dien verstande dat de bedoelde afstand minimaal 5 meter moet bedragen. Ten opzichte van de zijdelingse erfscheidingen dient een afstand van 3 meter in acht te worden genomen. Voor sommige terreinen kan hiervoor ontheffing worden gege­ven, indien de terreinvorm daartoe aanlei­ding geeft, of een bebouwingspercentage van 60% als gevolg van deze bepa­ling niet meer mogelijk is.

 


 

HOOFDSTUK 4. INFRASTRUCTUUR

 

Mobiliteit

 

In het rijksbeleid zijn de begrippen "bereikbaarheidsprofielen" en "mobiliteitsprofielen" geïntroduceerd. De toekenning van bereikbaarheids­profielen aan locaties en mobiliteitsprofielen aan gegadigden voor die locaties biedt de gemeente een handvat voor het voeren van een locatie­beleid.

 

Er wordt een drietal locaties onderscheiden:

-        A-locaties: goed bereikbaar met openbaar vervoer en beperkt met de auto;

-        B-locaties: zowel bereikbaar met openbaar vervoer, als met de auto;

-        C-locaties: optimaal ontsloten voor de auto.

 

In het "Raamplan Mobiliteitsbeheersing"[1] wordt het gebied Randwyck in twee delen gesplitst. Het noordelijk gedeelte wordt als B-locatie aange­merkt (ligging binnen 400 meter van de openbaar-vervoersas). Het onder­havige plangebied is een C-locatie (in de directe nabijheid van een afslag van de autosnelweg).

 

Bij deze locatie hoort bedrijvigheid met een bepaald mobiliteitsprofiel, dat is afgeleid van het potentieel openbaar-vervoergebruik van werknemers en bezoekers. Randwyck-zuid is in dit kader geschikt voor industrie, distributiebedrijven en de productie-activiteit van nutsbedrijven. Het karakter van de bedrijven, zoals dat is omschreven in de beschrijving in hoofdlijnen past daarbij.

 

In het kader van het mobiliteitsbeleid is door een aantal bedrijven in Randwyck samen een (bedrijfs)vervoersplan opgesteld. Aansluiting van andere bedrijven daarbij kan de automobiliteit, zelfs op deze C-locatie, vermin­deren.

 

De hoofdontsluiting.

 

De hoofdontsluiting is in grote lijnen dezelfde als reeds in het geldende bestemmingsplan "Randwyck" is opgenomen. Dat wil zeggen, dat daarbij een hoofdrol vervullen de A2 inclusief kunstwerken en de Oeslingerbaan. Toe­ge­voegd wordt een nog aan te leggen noord‑zuidverbinding, westelijk van het plange­bied, waarvan het noordelijk gedeelte (Molensingel) inmiddels gerealiseerd is. Deze hoofdontsluiting is, met de geprognotiseerde ver­keersbelastingen in 1998, opgenomen in kaart 1. Een tweede hoofdontslui­tingsweg kan worden gevormd door een verbindingsweg tussen kunstwerk VII en de Hoge Weerd. De hoofdontsluiting, inclusief deze verbindingsweg is op­genomen op kaart 2. Ook hier zijn de geprognotiseerde verkeersbelastin­gen voor 1998 aangegeven.

 

De westelijke hoofdontsluitingsweg (Molensingel) bestaat uit een 7,00 meter brede asfalt­weg, voorzien van een groenstrook aan weerszijden met een

 

breedte van minimaal 3,00 meter. De vrijliggende (brom)fietspaden, althans voor zover deze nog aangelegd moeten worden, bestaan uit een 3,50 meter breed asfaltpad bestemd voor (brom)fietsverkeer in beide richtin­gen. Voor kabels en leidin­gen langs de hoofdontsluitingsweg dient ruimte gezocht te worden buiten de groenstrook, zodat het plaatsen van bomen geen problemen oplevert.1.tif

De verkeersbelasting.

 

Op de kaarten 1 en 2 zijn de verkeersbelastingen aangegeven, zoals ze voor de diverse wegvakken in 1998 worden verwacht. Deze intensiteiten zijn ontleend aan het verkeersmodel dat onlangs is ontwikkeld ten behoeve van de opstelling van de verkeersmilieukaart voor Maastricht. De uit­gangspun­ten van de doorrekening zijn gebaseerd op de verwachte ontwikke­ling van het inwonertal en het aantal arbeidsplaatsen.

 

Uit de cijfers blijkt duidelijk dat de te verwachten verkeersbelastingen in en rond het plangebied in relatie tot de dimensionering van de infra­structuur acceptabel zijn en niet tot problemen zullen leiden.

 

De interne ontsluiting.

 

Het deelgebied 1 wordt ontsloten door een tweetal aan­sluitingen aan de Molensingel. Het aantal uitritten van individuele bedrijfsterreinen aan deze weg zal zeer beperkt zijn. De wijze van ontsluiting is op bestem­mings­kaart 1 aan­gegeven door middel van aan­sluit­punten. De aan te leggen infrastruc­tuur in het gebied wordt in belang­rijke mate bepaald door de wensen van de potentiële kopers, met name ten aanzien van kavelgrootte.

Voor het gebied geldt een gezamenlijk gebruik van de infra­struc­tuur door gemotoriseerd verkeer en (brom)fietsers. Nabij de aansluiting op de hoofdwe­genstructuur wordt het (brom)fietsverkeer opgevangen op de Maas­trichterweg.

 

Het deelgebied 2 wordt ontsloten door de door te trekken Molensingel, aansluitend aan de Hoge Weerd in het zuiden en de verlengde Steyn­boeckel in het noorden. Bijzonder in dit gedeelte is de ligging van de Vogelzang. Om deze enclave, gevormd door een aantal bedrijfjes en enkele woningen, ongemoeid te laten en niet extra te belasten, krijgt dit gebied een aan­slui­ting via de aanwezige infrastructuur zodanig, dat alleen verkeer van en naar Vogelzang en, in het geval hier bedrijven worden toegevoegd, een beperkte hoeveelheid industrieverkeer hier nut van heeft. Daarom wordt gestreefd naar een verplaatsing van de huidige spoor­wegovergang in zuide­lij­ke richting. Dit heeft verder tot doel om de Grons­vel­dergrubbe door middel van een groene wandelroute in relatie te kunnen brengen met de grindplassen en de Maas.

Vooruitlopend op de realisering van de volledige infrastruc­tuur in dit gebied wordt dit bedrijfsterreinengebied ontslo­ten vanaf de Oeslin­gerbaan en de noord‑zuidverbinding gelegen westelijk van het plandeel. In deze situatie kan, zij het in beperkte mate ook gebruik worden gemaakt van de aanwezige infrastructuur, te weten de Langendaal en de Steynboeckel.

Ook in dit gebied wordt de interne structuur zowel door gemotori­seerd verkeer als door (brom)fietsverkeer gebruikt. Overigens loopt parallel aan de ontsluitingsweg voor de bedrijfsterreinen, vanaf Vogelzang dwars door dit gebied een noord‑zuidverbinding, bestemd voor langzaam verkeer, deze route vormt een onderdeel van fietsroute vanaf Maastricht richting Gronsveld/Eijsden.

De interne ontsluitingsstructuur van de diverse deelgebieden bestaat uit 7,00 meter brede asfaltwegen, eveneens voorzien van een 2,00 meter brede berm aan weerszijden, deze stroken kunnen worden gebruikt als parkeer- en groenstrook. Aan beide zijden van de wegen wordt een voetpad aangelegd met een breedte van 1,50 meter, dit voetpad dient gesitueerd te worden achter de groenstrook en kan tevens fungeren als strook voor kabels en leidingen.

 

Parkeren.

 

Ten aanzien van C-locaties wordt geen beperkend beleid ten aanzien van de te realiseren parkeergelegenheid voorgestaan. De parkeernormen, zoals die op dit moment in Maastricht gelden zullen daarom voor dit plangebied moeten worden toegepast. Om een en ander te bewerkstelligen zijn deze normen als bijlage bij de planvoorschriften gevoegd.

 

Railontsluiting.

 

Een spoorwegaansluiting is in het algemeen slechts noodzake­lijk voor zwa­re industrie. Deze bedrijfsterreinen zijn daarvoor niet bedoeld. Daarom is in eerste instantie geen aansluiting gepland. Bovendien is de aanleg vanuit de exploita­tie niet haalbaar. De terreinen, die van zo een aan­slui­ting voordeel zouden hebben zijn alle particulier eigen­dom en zijn deels reeds als bedrijfsterreinen in gebruik. In de meest zuidelijke ter­reinen die voor de aanleg van een spoorwegaansluiting in aanmerking ko­men, zijn een trans­port‑/bergingsriool en een slibtransportleiding aanwe­zig. Indien parti­culieren deze terreinen verwerven en gebruik willen ma­ken van een spoorweg­aanslui­ting, zullen zij de kosten van verplaatsing van die lei­din­gen voor eigen rekening moeten nemen.


 

 

HOOFDSTUK 5. MILIEURANDVOORWAARDEN

 

De milieurandvoorwaarden waarmee in het kader van deze planvorming reke­ning moet worden gehouden, vallen in twee componenten uiteen, te weten de be­staande invloeden en de invloeden na realisering van de bedrijfster­reinen.

 

Bestaande milieu-invloeden.

 

Geluid.

 

De wegen die voor de geluidbelasting van belang zijn, zijn op dit moment de autosnelweg A2, De Hoge Weerd en de Oeslingerbaan. In de toekomst ko­men daarbij de verlengde Steynboeckel en de Molensingel. Uit het akoes­tisch onderzoek, dat als bijlage bij dit plan is gevoegd, blijkt dat als minima­le afstanden van geluidgevoelige bebouwing tot die wegen moeten worden aange­houden, de in de navolgende tabellen vermelde maten.

 

 

 

 

Weggedeelte

Afstand in meters

 

Voorkeursgrens­waarde

Maximale ontheffing

 

50 dB(A)

55 dB(A)

65 dB(A)

Rijksweg A2/E25

280

135

--

Hoge Weerd

52

23

--

Oeslingerbaan

25

--

< 5

 

 

Afstand tussen de as van de relevante wegen en lijn waar de eerste bebou­wing mag komen op basis van de voorkeursgrenswaarde of de maximaal moge­lijke ontheffing: huidige situatie 1988.

2.tif

 

 

Weggedeelte

Afstand in meters

 

Voorkeursgrens­waarde

Maximale ontheffing

 

50 dB(A)

55 dB(A)

65 dB(A)

Rijksweg A2/E25

355

175

--

Hoge Weerd

54

24

--

Steynboeckel

17

 

< 5

Oeslingerbaan I

65

 

5

Oeslingerbaan II

35

 

< 5

Molensingel I

30

 

< 5

Molensingel II

39

 

< 5

Molensingel III

50

 

< 5

 

                   

Afstand tussen de as van de relevante wegen en lijn waar de eerste bebou­wing mag komen op basis van de voorkeursgrenswaarde of de maximaal moge­lijke ontheffing: toekomstige situatie 1998.

 

De enige nieuwe geluidgevoelige bebouwing, die volgens de planvoorschrif­ten in dit plangebied mag worden opgericht, zijn eventuele bedrijfswonin­gen in zone A aan de westzijde. Dat betekent voor de geluidhinder:

 

- vanaf de A2

:

Het gebied waar bedrijfswoningen mo­gen wor­den gebouwd, ligt op grote afstand van de A2. In de huidige si­tuatie is geen onthef­fing nood­za­ke­lijk; wel in de toekomstige situa­tie bij onbebouwd terrein. In de prak­tijk zal echter door de af­scher­ming door bedrijfsbebouwing en de grote afstand tot de A2 geen ont­heffing nodig zijn;

- vanaf de Oeslingerbaan

:

Voor enkele kavels in de noordwestelijke hoek zou, op grond van het akoestisch on­derzoek, ontheffing nodig zijn tot maximaal 54 dB(A). Het is echter gebleken dat de invoergegevens voor 1998 te hoog zijn ge­weest: 25.000 in plaats van 15.000 mvt/et­maal. Dit brengt de geluidsbelasting op 40 meter uit de wegas (bebouwingsgrens) al terug tot 51 dB(A). Omdat echter de be­drijfswoningen zullen worden gebouwd aan de kant van de interne ontsluitingsweg, en dus minimaal op 80 meter vanuit de as van de weg, is geen ontheffing noodzakelijk;

-  vanaf de Hoge Weerd en Steynboeckel

:

De zone waarin bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, ligt niet binnen de afstand waarop de voorkeursgrens-waarde haal­baar is;

- vanaf de westelijke hoofdontsluitingsweg

:

Omdat verwacht mag worden dat langs deze weg de meeste bedrijfswoningen zullen wor­den gebouwd, is een ontheffing hier noodza­ke­lijk. Gezien de in het plan opgenomen mini­ma­le afstand tot aan de erfscheiding aan de zijde van de weg en de breedte van het wegprofiel moet daarbij worden uitge­gaan van de geluid­hinder op een afstand van 23,5 meter uit de wegas. Op een afstand van 15 meter uit de wegas worden in het akoes­tisch rapport belastingen van 54 tot 57 dB(A) berekend. Bij 23,5 meter liggen deze op 52 tot 55 dB(A).

 

Het mag worden verwacht dat de nodige ontheffingen zullen worden afgege­ven, nu het hier gaat om incidentele, aan de bedrijven gebonden woningen.

 

Overlast van railverkeer behoeft niet te worden gevreesd. De voorkeurs­grenswaarde wordt gehaald op een afstand van 62 meter (S.R.M.-I) of op 55 meter (S.R.M.-II). De zone, waarbinnen bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, ligt niet binnen die afstanden van de spoorweg.

 

Externe veiligheid.

 

In het Project Integratie Milieubeleid (P.I.M.) is een onderzoek verricht naar de risico's van opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Een ge­deelte van het gebied ligt binnen de zogenaamde 10-8‑contour van de A2. Vanwege het feit dat externe veiligheid wordt uitge­drukt in het individu­e­le risico, geeft dit de kans weer, die iemand in één jaar loopt, om dode­lijk te worden getrof­fen door de ongewenste gevolgen van een gebeur­tenis.

De ligging binnen deze contour (220 meter vanaf het hart van de weg) betekent dat het een aan­dachtsgebied nieuwe situaties betreft. Voor een bedrijfsterrein levert dit echter geen problemen op en bedrijfswoningen mogen volgens de planvoorschriften niet worden gebouwd binnen 220 meter van de A2.

 

De C.A.V. Vogelzang is een bedrijf dat opslag en distri­butie van kunst­mest, veevoeders en be­strijdingsmiddelen verzorgt. Het is gevestigd aan Vogelzang 7a te Maastricht. Uit preventief oogpunt worden binnen een straal van 100 meter vanuit het centrum van de opslagloods voor bestrij­dingsmiddelen geen nieuwe gevoelige functies toegelaten.

 

Stankhinder.

 

In het kerntje Vogelzang zijn drie agrarische bedrij­ven gevestigd. Het zijn alle veehouderijen met beperkte veesta­pel. In verband met mestopslag is de brochure "Veehoude­rij en hinder­wet" van toepassing. Om toekomstige overlast als gevolg van bedrijfsuit­breidin­gen van de veehou­derijen te voorkomen, mag de maximale bedrijfsomvang niet meer dan 100 m.v.e. (mest­varkenseenhe­den) bedragen. Vanuit de meest stankverspreidende bedrijfson­der­de­len moeten in verband hiermee afstan­den in acht worden genomen tot stank­gevoe­lige objecten van 100 meter en tot minder stankge­voelige bebou­wing van 50 meter (zie kaart 3). Stankgevoelige objecten zijn in dit ka­der onder andere bedrij­ven in de sector voedingsmiddelen, arbeidsinten­sieve bedrijven en bedrijfs­woningen.

 

In het kader van het P.I.M.‑onderzoek hebben metingen plaats­gevonden aan de rioolwaterzuive­ringsinstallatie (R.W.Z.I.) Heugem. Uit deze metingen is gebleken dat de R.W.Z.I. Heugem, bij de huidige belasting, een geur­cir­kel heeft met een straal van 125 meter, waarbij het middelpunt van de geurcirkel samen valt met het zwaartepunt van de geuremissie. Deze belas­ting bedraagt 70/80% van de huidige maximale capaciteit, zijnde 50.000 inwonersequivalen­ten (i.e.). Bij de geplande toekomstige verdubbeling van de capaciteit tot 100.000 i.e. kan de straal van de geurcirkel toenemen.

In de circulaire Bm 9361 van 28 juni 1983 van Gedeputeerde Staten van Limburg worden bij verschillende zuiveringscapaciteiten afstanden tussen R.W.Z.I.'s en gevoelige bebouwing gegeven. Bij een capaciteit van, 20.000-50.000 i.e. behoort een afstand van 300 meter en bij 70.000-100.000 i.e. een afstand van 400 meter. In recente publicaties worden de onderstaande afstanden genoemd:

-        uit "Planologische kengetallen" oktober 1985: R.W.Z.I.'s tot 100.000 i.e. 250 à 500 meter;

-        uit "Bedrijven en milieuzonering", Groene reeks nr. 80, 1986:

­          R.W.Z.I.'s  kleiner dan 100.000 i.e., met betrekking tot het aspect geur en geluid, beide een afstand van 200 meter en een totaal mi­lieu­ca­tegorie 4, dat wil zeggen grootste afstand van 200 en 300 me­ter.

Uitgaande van de afstanden vermeld in deze publicaties, de metingen uit het P.I.M. en een indicatieve extrapolatie uit beide, wordt bij uitbrei­ding van de huidige capaciteit tot een capaciteit van 100.000 i.e. en een volle­dige benutting van die capaciteit uitgegaan van een straal van de geurcirkel van 300 meter, mede gelet op het hoge zuiveringsrendement van het in Heugem aanwezige type R.W.Z.I.

 

Bodemverontreiniging.

 

In het kader van de uitgifte van een groot aantal kavels, verspreid over het gehele plangebied zijn oriënterende bodemonderzoeken gedaan. Overal bleek de ondergrond schoon te zijn. Alleen op het bestaande bedrijfster­rein van Kencica is een lichte verontreiniging aangetroffen, die echter geen belemmering vormt voor het verder gebruik als bedrijventerrein.

3.tif

Milieu-invloeden nieuwe situatie.

 

Uit milieuhygiënische overwegingen dienen de gronden ten behoeve van be­drij­ven selectief te worden benut, waarbij, afhankelijk van de afstand tot gevoelige bebouwing, al dan niet stringente beperkingen toegepast moeten worden ten aanzien van de bedrijfsbestemming. Het instrument van de gediffe­ren­tieerde bestemmingscode conform V.N.G. uitgave "Bedrijven en milieuzone­ring" (groene reeks nr. 80, 1986) is hiervoor het geëigende middel. Het wordt ook elders in het land toege­past.

Ten behoeve van het onderhavige plan is uitgegaan van de navolgen­de ge­voe­li­ge bestemmingen die aanwezig zijn, dan wel zijn gepro­jec­teerd:

 

        de woonwijken:

Heugem, Heugem‑Zuidoost, De Heeg, Randwyck‑Noord en de aanwezige bebouwing aan de Vogelzang;

        de gevoelige bestemmingen:

Huize Maasveld, Academische Ziekenhuis en de daarbij behorende on­der­wijsin­stellingen;

        de woonwagenlocatie Vinkenslag:

Bij de milieu‑zonering van het bestemmingsplan Rand­wyck‑Zuid is er­van uitgegaan dat de huidige woonwagenlo­catie Vinkenslag wordt ver­plaatst naar het noorden. Vanwege het feit dat bij deze verplaat­sing alleen woonwagens op de nieuwe woonlocatie worden toegelaten welke een bin­ding hebben met een bedrijf op de in te richten werklocatie, worden deze woonwagens be­schouwd als bedrijfswoningen.

Concreet betekent dit dat de bedrijven welke zich in het zuidelijk plangebied in de buurt van Vinkenslag willen vestigen twee milieu­catagorieën zwaarder kunnen zijn dan in het geval de woonwagenloca­tie als een woonwijk werd beschouwd. Dit betekent dat er sprake dient te zijn van een minima­le afstand van 30 m hetgeen hier het geval is.

 

Bij deze milieuzonering wordt uitgegaan van bedrijfsac­tivitei­ten welke zijn in te delen in een zestal milieu­categorieën, zoals aange­geven in de tabel op blz. 15.

Om te kunnen beoordelen of meerdere bedrijven bij elkaar leiden tot de noodzaak om ‑ vanwege cumulatieve aspecten ‑ een grotere afstand aan te houden dan bij individuele bedrijven afzonder­lijk, is in de meeste geval­len nader onderzoek nodig. Er is evenwel nauwelijks bekend welke bedrij­ven zich te gelege­ner tijd zullen melden. Om deze reden kan dan ook voor­af nauwelijks rekening worden gehouden met totale cumulatieve effecten en een eventueel daaruit voortvloeiende grotere gewenste afstand. Voor­alsnog is ervan uitgegaan dat cumulatieve effecten zich zullen beperken tot de afstand genoemd in kolom 4. Het cumula­tieprobleem zal in die ge­vallen het best via de vergun­ningverlening op basis van de milieuwetge­ving kunnen worden aangepakt. Daarvoor dient vooraf een milieutoets plaats te vinden bij gronduitgifte en bouwvergunningver­lening.

 

Strijdigheid tussen wonen/langer verblijven op het industrie­terrein en de te realiseren bedrijfsmatige bestemmingen moeten worden voorkomen. Daarom zijn dienstwoningen alsmede hotel/motel‑func­ties vanuit milieu-oogpunt alleen toelaat­baar in de gebieden die geschikt zijn voor vestiging van alleen milieuca­tegorie 1 en 2, waarbij eveneens rekening moet worden gehouden met de overige milieurandvoor­waarden.

 

 

soort bedrijf

milieu-

categorie

minimum afstand tot ge‑

voelige bebouwing in m

 

 

 

 

enkel

cumulatief

beperkt

bedrijven toelaatbaar tussen woningen of onmiddellijk naast woonbebouwing (schone industrie)

1

10

30

bedrijven toelaatbaar met dienstwoningen aan rand van woonbebouwing (lichte industrie; beperkte milieubelasting

2

30

50

bedrijfsterrein voor lichte industrie aan rand van of op enige afstand van woonbebouwing (lichte tot

middelzware industrie;

beperkte milieubelasting)

3

100

200

bedrijfsterreinen gescheiden van woonwijken door groenstroken, water o.i.d. (middelzware industrie)

4

300

500

bedrijfsterrein met gunstige infrastructurele voorzieningen voor zware industrie op maximale afstand van woonbebouwing

5

1.000

1.500

zeer zware industrie

6

1.500

> 1.500

 

 

                                                                  

HOOFDSTUK 6. HET BESTEMMINGSPLAN

 

Keuze planvorm.

 

Sinds de wijziging van de wet op de ruimtelijke ordening (W.R.O.) en de gehele herziening van het besluit op de ruimtelijke ordening (B.R.O.) heeft de gemeente de gelegenheid om de planvorm af te stemmen op het ge­bied waarvoor het plan wordt gemaakt. De keuze wordt niet alleen bepaald door de aard van het plangebied, maar vooral door de tegenstelde behoefte aan rechtszekerheid en flexi­biliteit. In dit bestemmingsplan is getracht daar­tussen een evenwicht te vinden door toepassing van zowel gedetail­leer­de, als globale, niet uit te werken bestemmingen.

 

Juridische regeling.

 

Alvorens in te gaan op de inhoud van het plan, lijkt het zinvol de gehan­teerde systematiek van de voorschriften nader uiteen te zetten.

 

De voorschriften bestaan uit vier hoofdstukken:[2]

I.                   inleidende bepalingen;

II.                  bepalingen in verband met de bestemmingen;

III.                 overige bepalingen;

IV.                 overgangs‑ en strafbepalingen.

 

Ad I              De inleidende bepalingen bevatten meer algemene zaken zoals de om­schrij­ving van begrippen, aanwijzingen over de manier van meten en over de manier van de bepaling van hoogten en derge­lij­ke.

 

Ad II             De bepalingen in verband met de bestemmingen vormen de kern van de voorschriften. Er kunnen diverse soorten bestemmingen worden onder­scheiden.

De bestemmingen zijn zowel in de voorschriften als op de plankaart met hoofdletters aangegeven (bijvoor­beeld de be­stem­ming Woon­doeleinden (W). Uitzondering hierop is de be­stemming tuin die op een grafische manier is aangegeven (...).

Indien verschillende bestemmingen naast elkaar voorkomen is dit aange­geven met verschillende hoofdletters. Dit zijn zogenaamde combina­ties van bestemmingen. Indien de bestemming per bouwlaag verschil­lend is, zijn deze bestemmingen onder elkaar aangegeven in een zoge­naamde matrix. Subbestemmingen worden op de plan­kaart aangege­ven met kleine letters. Deze dienen om ‑ waar no­dig ‑ de bestem­mingen nader te specifice­ren (bijvoor­beeld: Be­drijfs­doeleinden, nutsbedrijven aan te ge­ven als Bn).

 

De maximaal toegestane goothoogte van gebouwen (in meters) is op de plank­aart aangegeven met een cijfer (bijvoorbeeld B6 houdt in: be­drijfsdoeleinden goothoogte maximaal 6.00 meter).

De minimale toegestane goothoogte van gebouwen bedraagt 80% van de maximale toelaatbare goothoogte, tenzij deze hoogte expli­ciet op de plankaart is aangegeven met een cijfer dat volgt na de maximale goothoogte.

Het verschil tussen de goothoogte en de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.

Nadere aanwijzingen met betrekking tot het bouwen zijn aange­ge­ven met een kleine letter die tussen haakjes is geplaatst (bij­voorbeeld (o) houdt in: onbebouwd).

De samengestelde bestemmingen komen altijd voor gelijk­tijdig met een andere bestemming. In feite voegt de samenge­stelde be­stemming extra bepa­lin­gen toe. Welke bestemming bij eventuele strijdigheid tenge­volge van de extra bepalin­gen prioriteit ver­krijgt is voor zo­ver nodig aangege­ven in de voorschriften van de betreffende samengestelde bestem­ming.

Ook voorschriftenkaarten zijn onderdeel van de voor­schrif­ten. Deze dienen om redactioneel moeilijk te omschrijven zaken, in­zich­telijk te maken en om de plankaart niet overvol te laten raken met informaties.

 

Ad III            Het hoofdstuk "afwijkingsbevoegdheden" houdt een algeme­ne vrij­stellingsbevoegdheid en een wijzigingsbevoegdheid in.

 

Ad IV            In hoofdstuk IV zijn de overgangs‑ en strafbepalingen opgeno­men.

 

Toelichting op de artikelen.

 

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting op de afzonderlijke arti­ke­len van de planvoorschriften gegeven. Dit met name wanneer uit het ge­voer­de overleg met externe instanties of uit de Kroonju­rispruden­tie is geble­ken, dat een verschil van mening kan ontstaan omtrent de wet‑ of doelma­tigheid van het voorschrift. In die gevallen wordt op de betekenis en formulering van het artikel dieper ingegaan.

 

Inleidende bepalingen (artikelen 1 tot en met 6).

 

In artikel 1 worden de begrippen die in de voorschriften worden gehan­teerd gedefinieerd. Dit om verschil van interpretatie zoveel mogelijk te vermij­den.

De tot nu toe gehanteerde definitie van detailhandel wordt gepre­fe­reerd, mede gelet op het streven tot uniformering van de bestem­mings­voorschrif­ten binnen de gemeente. Te meer daar onder het te koop aanbieden tevens het ten verkoop uitstallen van goederen valt. Het ten verkoop uitstallen be­hoeft derhalve niet in de omschrijving te worden opgenomen. Anderzijds heeft het uitstallen (showrooms) een engere betekenis en kan toelaatbaar worden geacht in situaties waarin detailhandel niet gewenst is. Wel is "de consu­ment" vervangen door "de particulier", teneinde bedrijfsmati­ge consumenten uit te sluiten. Verkoop aan dat soort consumenten kan onder groothandel vallen.

 

In artikel 2, wijze van meten, is de inhoud van een bouwwerk gerela­teerd aan het begrip "peil", omdat dit relatiepunt in de begripsom­schrijving is vastgelegd en derhalve als objectief criterium kan worden aangemerkt. In samenhang met de hoogtematen welke eveneens aan het begrip "peil" zijn gerelateerd, kan de inhoud objectief worden vastge­steld. Om genoemde rede­nen is afgezien van de introductie van "begane grondvloer" in plaats van "peil".

 

Bepalingen in verband met de bestemmingen (artikelen 7 tot en met 20).

 

Artikel 7 bevat (voor zover noodzakelijk) een regeling omtrent de onder­linge verhouding van de samengestelde bestemmingen met de overige bestem­mingen.

Daar waar bestemmingen te zamen met samengestelde bestem­min­gen voorko­men, is waar nodig in de samengestelde bestemming de voor­rangsregel opgenomen.

 

Artikel 8 omvat een beschrijving in hoofdlijnen waarin aan het gebied kwaliteitsaspecten worden meegegeven. In deze bepaling wordt ook duide­lijk gemaakt hoe de toetsing daaraan zal plaatsvinden en hoe de relatie is tussen de kwaliteitseisen en de milieuzonering.

 

In artikel 9 zijn de parkeernormen opgenomen, die in dit plangebied moeten worden toegepast. Dit is noodzakelijk in verband met het vervangen van de gemeentelijke Bouwverordening door het ministeriële Bouwbesluit.

 

Bij alle bestemmingen, omschreven in paragraaf A (artikelen 10 tot en met 18), is bepaald dat op de gronden andere bouw­werken mogen worden opge­richt, welke qua aard bij het toege­stane gebruik passen. De maxima­le hoog­te is bepaald op 3 meter, uitgezonderd bij verkeersdoeleinden om lan­taarn­palen en bewegwijzeringsborden mogelijk te houden. Bij agrarische doeleinden is de hoogte voor silo's bepaald op maximaal 8 meter.

De bestemmingen bedrijfsdoeleinden I en II (artikelen 12 en 13) zijn in feite globale, niet uit te werken bestemmingen. Deze zijn opgenomen om met een zo groot mogelij­ke flexibiliteit te kunnen inspe­len op de vraag aan verschillende grootten bedrijfskavels. De gebieden I en II hebben in een beschrijving in hoofdlijnen een bepaalde karakterisering gekre­gen, waarmee bij de toelating rekening moet worden gehouden. Daarnaast is de toelating van bedrijven gebonden aan 3 zones, waarin toetsing aan de als richtlijn bij de planvoorschriften gevoegde staat van inrichtingen moet geschieden. Bedrijfsac­tivitei­ten, die niet op deze staat zijn genoemd kunnen worden toegelaten, mits zij qua aard en invloed op de omgeving overeenkomen met be­drijfsactiviteiten, die wel op de staat in de betref­fende categorie voorko­men. Vrijstelling kan worden verleend voor bedrij­ven uit een hogere catego­rie, mits geen gevaar c.q. hinder is te vrezen voor het woon‑, leef- en bedrijfsmilieu. Bij die afweging moet de Hoofd­groep V.W.M. van de provincie Limburg worden gehoord. Ook kan vrijstel­ling worden ver­leend voor be­drijven uit een lagere categorie als niet behoeft te worden gevreesd voor gevaar of hinder voor de werkom­standighe­den in dat bedrijf en de aanwe­zigheid daarvan geen extra beperkingen oplegt aan de andere bedrijven in die zone. Uit een advies van de inspecteur milieu­hygiëne advies moet blijken of dat het geval is.

De interne onsluiting van de beide bedrijfsgebieden is afhan­kelijk van de uit te geven kavels. De aan­sluitpunten aan de hoofdontsluiting­wegen zijn met een maximale afwijking van 50 meter, op de plankaart aangegeven.

Ten­slotte kan vrijstelling worden verleend ten behoeve van detail­han­del in auto's, in verband met de aanwezigheid van de garagestraat en het ver­plaatste garagebedrijf van de Boorn uit Heugem. Verdere detailhandelsac­ti­vi­teiten zijn niet in overeenstemming met het karakter van dit be­drijf­sterrein.

In deelgebied 1 is buitenopslag, in verband met het karakter van het ter­rein als hoogwaardig bedrijfsterrein in een stedelijke context, verboden. Een uitzondering kan worden gemaakt voor het tentoonstellen van auto's ten verkoop bij garagebedrijven. In deelgebied 2 kunnen burgemeester en wethouders ten behoud van het karakter van bedrijvenpark nadere eisen stellen. In het algemeen zal dat neerkomen op situering achter het be­drijfsgebouw. Soms zal ook een eis van inplanting rondom het terreinge­deelte waar de opslag plaatsvindt, uitkomst kunnen bieden.

 

De bestemming erf (artikel 18) gaat over bebouwde en/of onbebouwde ruim­ten bij de hoofd­bebouwing. De gebruiksmogelijkheden zijn zodanig dat zij aan­sluiten op het gebruik van de hoofdbebouwing. Ten einde te voorkomen, dat hele binnenterreinen worden volgebouwd is bepaald, met een aantal uitzon­de­ringen, dat de bebouwingsdicht­heid van de gronden met de bestem­ming "erf" de 40% niet mag overschrijden. De bij de bestemming erf opge­nomen vrijstel­lingsbevoegdheid om de afstand tussen een vrijstaand gebouw en een ander gebouw te verkleinen van 3 tot 0 meter houdt een voldoende ob­jectief be­grensd criterium in. Bovendien is aangegeven dat de bepaling slechts van toepas­sing is in situa­ties waarin een vrijstaand gebouw niet achter een ander gebouw is gelegen.

 

Algemene bepalingen omtrent het gebruik (artikel 20).

 

Van de verbodsbepalingen om gronden en opstallen te gebruiken strijdig met het toegestane gebruik kan ontheffing worden verleend door toepassing van de "toverformule", verwoord in lid 3.

 

Wijzigingsbevoegdheid (artikel 22).

 

Onder de wijzigingsbevoegdheid is, ten behoeve van de flexibiliteit, de mogelijkheid opgenomen om de terreinen met de bestemming agrarische doel­ein­den bij de Vogelzang te wijzigen in bedrijfsdoeleinden. Echter zal deze bevoegd­heid, in verband met de karakteristiek en verschijningsvorm van de Vogelzang, met de nodige terughoudendheid moeten worden gehan­teerd.

 

 


HOOFDSTUK 7. FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

 

Voor het bestemmingsplan Randwyck-Zuid Bedrijfsterreinen heeft een finan­ciële doorrekening plaatsgevonden waarvan onderstaand een recapitulatie wordt gegeven:

 

Plankosten:

 

 

-       grondverwerving

f.

8.179.000,-‑

-       bouwrijpmaken

f.

10.438.000,-‑

-       fonds bovenwijkse voorzieningen

f.

1.748.000,-‑

-       rente- en apparaatskosten

f.

6.140.000,-‑

-       totale plankosten

f.

26.505.000,-‑

 

 

===========

 

 

 

Dekkingsmiddelen:

 

 

-       opbrengst bouwterreinen

f.

25.235.000,-‑

-       bijdragen van de algemene dienst

f.

360.000,-‑

-       overige bijdragen

f.

910.000,-‑

-       totale dekkingsmiddelen

f.

26.505.000,-‑

 

 

===========

 

 

 

Dekkingsplan

 

 

-       plankosten

f.

26.505.000,-‑

-       dekkingsmiddelen

f.

26.505.000,-‑

-       geraamd exploitatieresultaat

f.

-,--

 

 

===========

 

                                              

Zoals blijkt, is op basis van het voorliggende plan een sluitende bouw­grondexploitatie mogelijk.

De gronden in het exploitatiegebied zijn grotendeels eigendom van de ge­meente. In de verwervingskosten is tevens begrepen de bedrijfsverplaat­sing van Kencica.

 

Het plan wordt voor de segmentering opgesplitst in een noordelijk en een zuidelijk plandeel.

Het noordelijk plandeel is bestemd voor bedrijven met een bovenlokaal karakter waarvan een imagoversterkend effect uitgaat en waarvoor de aanwezige infrastructuur van bijzonder belang is. De grondprijs bedraagt hier            f. 111,-- exclusief b.t.w. per m2 uitgeefbaar terrein.

In het zuidelijk plandeel is het criterium bedrijvigheid met een repre­sen­tatief karakter in een stedelijk context. De grondprijs bedraagt hier f. 80,-- exclusief b.t.w. per m2 uitgeefbaar terrein.

 

 


HOOFDSTUK 8. OVERLEG EN INSPRAAK

 

Overleg.

 

Ten behoeve van het overleg ex artikel 10 Besluit op de Ruimtelij­ke Orde­ning is het plan ingezonden aan de provinciale plano­logische commissie, die het heeft behandeld in de vergadering van 16 maart 1988. Het advies van de commissie is opgenomen als bijlage 1. Voor het overige is voor dit plan van belang de notitie van Gedeputeerde Staten van Limburg van 7 juni 1988 inzake de inrichting van het stedelijk gebied Maas­tricht-Zuid. Los van het advies van de commissie zijn reac­ties ingeko­men van de Rijkscon­sulent van Economische Zaken en de Kamer van Koop­handel en Fabrieken voor Maas­tricht en omstreken. Deze zijn als bijla­gen 2 en 3 opgenomen.

 

Deze stukken geven aanleiding tot de volgende reacties.

 

Planbegrenzing.

 

De verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Randwyck-Zuid tot aan de gemeentegrens met Eijsden wordt meegenomen in het in voorberei­ding zijnde structuurplan. Om deze discus­sie niet te frustreren is de grens van het plangebied naar het noorden opgeschoven. In verband hiermee vervallen enkele bestemmingen.

 

Karakterisering bedrijfsterrein via planvoorschriften.

 

Het karakteriseren van de terreinen via de planvoorschriften is in die zin van belang, dat aan de geïnteresseerde onderne­mer direct duidelijk wordt wat voor een soort bedrijfsterrein Randwyck-Zuid is. Op deze wijze wordt dit veel sneller duidelijk dan in juridisch "harde" vertalingen van dit beeld. Het advies om een en ander via een niet rechtstreeks toetsba­re beschrijving in hoofdlijnen vorm te geven is opgevolgd. De karakteris­tiek als exclusief en hoogwaardig bedrijventer­rein houdt verband met het in Maastricht in ontwikkeling zijnde beleid van segmentering van bedrijf­ster­reinen. Deze terreinen aan de A2, gelegen in de nabijheid van een hoog­waardig congrescentrum en een academisch ziekenhuis lenen zich bij uitstek voor de vestiging van hoogwaardige bedrij­ven. Kleine en ambachte­lijke bedrijven zullen elders in Maastricht hun plaats moeten vinden.

 

Bedrijven.

 

De mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen is uit het plan gehaald.

 

De regeling voor detailhandel op dit bedrijfsterrein is verder beperkt in verband met het gewenste imago van dit bedrijfsterrein.

Zie de toelichting op artikel 11/12. De verkoop aan particulieren door C.A.V. Vogelzang is zo beperkt van omvang dat dit kan worden be­schouwd als behorende bij de normale bedrijfs­uitoefening. Hier is sprake van een situatie die vergelijkbaar is met het uitoefenen van een beroep aan huis. Ook daar wordt de hoofdfunctie (wonen) niet aangetast, als in beperkte mate van de woning een ander, ondergeschikt gebruik wordt gemaakt. Een aparte vrij­stelling is daarvoor niet noodza­kelijk. Overigens valt C.A.V. Vogelzang in milieu­categorie 3 vanwege de opslag van kunstmest en bestrij­dingsmid­de­len. Een beperking tot de categorieën 1 en 2 zou het bedrijf onder het overgangs­recht brengen, hetgeen niet de bedoeling is.

 

Het agrarisch bedrijf aan de Vogelzang 7 kan blijven bestaan en is door overdracht van vervangende grond aan een voldoende bedrijfseconomisch draagvlak geholpen. Door grondruil is de grens tussen het terrein van de Boerenbond en het bedrijventerrein ten zuiden daarvan gelijkgetrokken met de bestemmingsgrens in dit plan.

 

De passage in de toelichting inzake de maximale uitbreidingsmogelijkheden van de veehou­de­rij­bedrijven in Vogelzang is opgenomen als beleidsmatige richtlijn voor de toekomstige vergunningverle­ning in het kader van de hinderwet. Zij dient verder voor de afstandbepaling en situering van de nieuwe bedrijven rondom dit kerntje. Dit is van belang voor de integratie van de ruimte­lij­ke gevol­gen van het milieu in het bestem­mingsplan. Een rechtstreekse wer­king heeft deze passage niet.

 

Infrastructuur.

 

De toelichting is uitgebreid met gegevens over de te verwach­ten verkeers­in­tensiteiten en de verkeersafwikkeling.

De A2 zal voorlopig voldoende zijn voor de verkeersafwikke­ling van Randwyck. De plannen voor de ondertunneling van het tracé door Maas­tricht zijn op dit moment in ontwikkeling, alhoewel nog geen zicht bestaat op de ter­mijn van uitvoering.

Onderschreven wordt de stelling dat de aanleg van de snelweg­aansluiting bij Gronsveld een noodzaak is voor de goede ontsluiting van deze terrei­nen. Deze is inmiddels in uitvoering. Een kortsluiting tussen de Molen­sin­gel ten zuiden van Huize Maasveld en deze nieuwe weg, teneinde gebruik van de Hoge Weerd te ver­mijden, is, gezien de verwachte verkeersbelastin­gen, vooralsnog niet noodzakelijk. Bij gebruik van de terreinen tussen Huize Maasveld en de gemeentegrens met Gronsveld, eveneens voor bedrijf­sterrein of voor vergelijkbare ont­wikkelingen, is een dergelijke verbin­ding wellicht zin­nig. Dit zal in het kader van een nader onderzoek worden bezien. Het kruis­punt Universiteits­singel/Oeslingerbaan heeft vol­doende capaciteit - zeker na plaatsing van een verkeerslich­tenin­stalla­tie - om de verkeersdruk vanuit Randwyck-Noord en -Zuid te kunnen opvangen. Deze noordelijke ont­sluiting is voor de aantrekke­lijk­heid van dit bedrijf­ster­rein van groot belang. De aanleg van een op- en afrit van de Oeslin­gerbaan naar de auto­snelweg in zuide­lijke richting is hoogst twijfelach­tig, ener­zijds vanwege de ruimtelijke beperkingen als gevolg van de situe­ring van het oostelijk deel van zo'n kunstwerk in de 100-meterzone van de woonbuurt De Heeg, anderzijds vanwe­ge de hoge kosten.

 

De gemeente hanteert het systeem van leidingenstroken ook ten behoeve van belangrijke bestaande leidingen. Daardoor kunnen via een aanlegvergunnin­gen­stelsel voor bepaalde werkzaamheden de leidingen worden beschermd. De opgenomen regeling kent overigens inhoudelijk geen grotere beperkingen, dan de regeling via een verbod met vrijstel­lingsmogelijkheden. De veilig­heidszone van de aardgasleiding naar de E.N.C.I. ligt, door de verklei­ning van het plangebied, inmiddels buiten het plangebied.

 

Milieu.

 

Omdat de gemeente voldoende geëquipeerd is om te beoordelen of bepaalde bedrijven qua aard en invloed op de omgeving met elkaar overeenkomen, is een advies ter zake van de Inspectie Milieuhygiëne niet noodzakelijk. Het verlenen van een vrijstelling voor een bedrijf uit een hogere of lagere categorie dan voorgeschreven, is nu wel aan een dergelijke adviesgang gebonden, conform de notitie "Bestemmingsplannen en bedrijfsterreinen" van 20 december 1988 van het provinciaal bestuur.

 

Een uitgebreid bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan, vaak enke­le jaren voordat bepaalde terreinen worden bebouwd, is vaak zinloos omdat in de tussentijd zich weer nieuwe vervuilingen kunnen voordoen, die bij de daadwerkelijke aanpak van die terreinen dan wellicht over het hoofd worden gezien. Dan zijn twee onderzoeken noodzakelijk met alle fi­nanciële consequenties van dien. Daarom wordt bij de opstelling van een bestemmingsplan volstaan met een historisch onderzoek, teneinde de te verwachten problematiek te kunnen inschatten. Als daaruit blijkt dat ern­stige vervuiling te verwachten is, worden oriënterende onderzoeken gedaan om de haalbaarheid van de toekomstige bestemmingen te kunnen inschatten. Soms zal daarvoor zelfs een saneringsonderzoek nodig zijn. In dit plange­bied kan worden volstaan met hetgeen op pagina 12 is vermeld.

 

Een toelichting op de gehanteerde afstand ten opzichte van de rioolwater­zuiveringsinstallatie Heugem is gegeven op pagina 12.

 

Juridische aspecten

 

Voor zover na de inkrimping van het plangebied nog van toepassing, zijn deze opmerkingen in de planvoorschriften en op de bestemmingskaart ver­werkt.

 

Inspraak.

 

Stichting Milieucentrum Maastricht.

 

Inzake de omvang van het terrein en de behoefte is in de toelichting op blz. 2 een paragraaf toegevoegd.

In de paragrafen hoofdontsluiting (blz. 7) en overleg-infrastructuur (blz. 23 en 24) wordt op het punt van aansluiting aan de autosnelweg in­gegaan.

 

Bij de vaststelling van de zonering is uitgegaan van de afstand tussen de geplande bedrijfsbebouwing en de bestaande of geplande woonbebouwing. Omdat in Heugem-Zuidoost nog woningbouw gepland en in aanbouw is, lijkt de afstand rich­ting De Heeg momenteel kleiner, dan richting Heugem. Nadat de geplan­de woningbouw bij Heugem is gerealiseerd, zal dat niet meer het geval zijn. Bovendien is tussen De Heeg en dit bedrijventerrein nog de autosnelweg A2 aanwezig. Overigens zullen alle bedrijven, ook als ze als "hoogwaardig" kun­nen wor­den aange­merkt, getoetst worden aan de milieuzo­ne­ring. De zone­ring bij Vogelzang is in zoverre gecompliceerd dat in dit kerntje al twee be­drijven aanwezig zijn uit milieucategorie 3 of daarmee vergelijkbaar. Overigens is met de woonfunctie in dit kerntje wel degelijk rekening ge­houden.

 

De kwaliteit waaraan bedrijven moeten voldoen, willen zij in aanmerking komen voor vestiging op deze terreinen, zijn opgenomen in de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 9 planvoorschriften). Dit artikel heeft weliswaar geen rechtstreekse toetsingsfunctie, maar het geeft aan op welke wijze de gemeente streeft naar invulling van deze terreinen.

 

Voor de opslag van goederen in ondergrondse tanks zijn via de milieuwet­geving voldoende preventieve maatregelen te treffen. Aan een verbod van ondergrondse tanks in dit bestemmingsplan zal door de Kroon, met verwij­zing naar de milieuwetgeving, zeker de goedkeuring onthouden.

 

Verlaging van de grondkosten voor een bedrijf zet, in relatie tot de te treffen milieumaatregelen, over het algemeen nauwelijks zoden aan de dijk. Het zou wel leiden tot een niet-sluitende exploitatie-opzet. Zou deze vanuit de algemene middelen sluitend moeten worden gemaakt, dan zou sprake zijn van een verkapte subsidie van milieumaatregelen door de ge­meente. Daarvoor bestaat binnen het gemeentelijk budget in het geheel geen ruimte.

 

N.J.G.M. Costongs

 

Door grondruil is voor het bedrijf van de heer Costongs een oplossing gevonden.

 

Inspraakverslag

 

Bij de situering van bedrijfsterreinen op de huidige plaats is uitgegaan van de volgende randvoorwaarden.

 

1.      In Maastricht is nog slechts zeer weinig ruimte aanwezig om be­drijf­sterreinen te realiseren. Daarij komen terreinen die dicht bij de stadsrand liggen eerder in aanmerking dan terreinen in het bui­tenge­bied: compacte-stadsgedachte van de rijksoverheid. Het provin­ciaal bestuur heeft dat in het Streekplan Zuid-Limburg vertaald in een stadsgrens die in Randwyck aan de zuidzijde van Huize Maasveld begint en ten noorden van het gasdrukregelstation eindigt. Tot ver­legging van die grens naar het zuiden is men alleen bereid als ter plaatse eveneens bedrijfsterreinen kunnen worden gerealiseerd, waar­door kan worden verhinderd dat het bedrijfsterrein in Gronsveld naar het zui­den moet worden uitgebreid.

2.      De beide deelgebieden 1 en 2 waren reeds eerder voor bebouwing be­stemd (ten behoeve van de Rijksuniversiteit Limburg) en maakten als zodanig deel uit van de totale exploitatie van Randwyck.

3.      Hoogwaardige bedrijven aansluitend aan de activiteiten in Randwyck-Noord moeten zo dicht mogelijk bij die terreinen worden gesitueerd.

 

Het omruilen van de deelgebieden 1 en 3 is dan ook geen alternatief.

 

Naar aanleiding van de uitkomst van de inspraak is de afstand tussen het bedrijventerrein en Heugem-Noordoost vergroot, waardoor ruimte ontstaat voor een redelijke groenzone. De aansluiting van de Kornoeljeweerd op de Molensingel is teruggebracht tot een fietsverbinding, zodat voor sluip­verkeer niet meer behoeft te worden gevreesd. Aan een groene buffer tus­sen Heugem en dit bedrijfsterrein zal in de in voorbereiding zijnde plan­nen Heugem-Kern en Heugem-Zuidoost en voor een klein deel in dit plan vorm worden gegeven. De hoogte van de bedrijfsbebouwing is aan de kant van Heugem beperkt tot 8 meter en richting autosnelweg tot 15 meter. In het laatstbedoelde gebied is een vrijstelling mogelijk tot 25 meter voor een beperkt gedeelte van het terrein als dat voor een bedrijf om produk­tie­technische redenen noodzakelijk is.

 



[1]    Raamplan Mobiliteitsbeheersing, discussienota, Dienst Stadsont­wik­keling Maastricht/Heidemij Advies­bureau, januari 1992.

 

[2]           Zie voorschriften behorende bij het bestemmingsplan