HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In
deze voorschriften wordt verstaan onder:
1.
Plan:
het
bestemmingsplan Randwyck Noord als aangegeven op de plankaart A bestemmingen
(tekening nr. 069.54.9445), plankaart B functionele en ruimtelijke
karakteristiek (tekening nr. 069.54.9446) en in deze voorschriften.
2.
Plankaart A en plankaart B:
de
kaarten met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan
begrepen gronden, respectievelijk de functionele en ruimtelijke karakteristiek
zijn resp. is weergegeven.
3.
Aan huis gebonden beroep:
de
uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, juridisch, medisch, para-medisch, kunstzinning, ontwerp-technisch
of hiermee gelijk te stellen terrein; hieronder dienen niet te worden begrepen
de uitoefening van ambachten alsmede detailhandel.
4.
Ander bouwwerk:
een
bouwwerk geen gebouw zijnde.
5.
Ambacht:
het
bedrijfsmatig en milieuvriendelijk, geheel of overwegend door middel van
handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen,
alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen
die verband houden met het ambacht.
6.
Baliefunctie:
vorm
van dienstverlening anders dan detailhandel waarbij goederen en/of diensten
worden aangeboden, verkocht, respectievelijk afgeleverd met gebruikmaking van
een loket/toonbank.
7.
Bebouwing:
een
of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.
Bedrijfsgebouw:
een
gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
9. Bedrijfsvloeroppervlak:
binnenwerks,
op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor
bedrijfsactiviteiten.
10. Beroepsvaart:
het
beroepsmatig vervoeren van personen en goederen over water.
11.
Bestemmingsgrens:
een
op de plankaart A aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een
bestemmingsvlak.
12.
Bestemmingsvlak:
een
op de plankaart A door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn
aangegeven met éénzelfde bestemming.
13. Bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk.
14.
Bouwgrens:
een
op de plankaart B aangegeven lijn, waarmee wordt aangeduid waarop resp.
waarachter van de weg afgemeten gebouwen mogen worden opgericht.
15.
Bouwlaag:
een
gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw
en zolder en met een maximale hoogte van 3,00 m. voor woningen en 4,50 m. voor
andere gebouwen.
16.
Bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke
hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond.
17.
Bijgebouw:
een
gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat
ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
18.
Bijzondere doeleinden:
niet
algemeen voorkomende stedelijke functies waaronder bestuurlijke, medische,
culturele, educatieve- en vermaaksfuncties.
19 a. Detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter
verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
b. Detailhandel in dagelijkse goederen:
detailhandel
in dierlijke voedingsmiddelen (te weten wild en gevogelte, vis, vlees en
vleeswaren, melk en zuivelprodukten) en detailhandel
in plantaardige voedingsmiddelen, genotmiddelen resp. levensmiddelen algemeen
assortiment (te weten aardappelen, groente en fruit, brood, koek en banket,
chocolade en suikerwerk, consumptie-ijs, alcoholhoudende en alcoholvrije
dranken, tabaksprodukten gespecialiseerd in niet
elders genoemde voedings- en genotmiddelen,
levensmiddelen algemeen assortiment, parfumerie-, toilet-
en cosmetische artikelen, drogisterij-artikelen,
bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden).
20.
Dienstverlening:
het
bedrijfsmatig verlenen van diensten.
21. Eengezinshuis:
een
gebouw dat uitsluitend een woning omvat.
22. Gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt.
23. Gestapelde woningen:
een
gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen
bevat.
24.
Horecabedrijf:
een
bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van het ter
plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van
zaalaccommodaties.
25.
Matrix:
de
op de plankaart A als aanduiding opgenomen vertikaal in vakjes verdeelde kolom
waarin vertikaal de bestemming(en) is c.q. zijn aangegeven.
26.
Onderbouw:
een
gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant
minder dan 1,50 m. boven peil is gelegen.
27.
Oriëntatiepunt:
een
zodanig, meestal uit bebouwing bestaand, punt dat de beschouwer weet waar hij
zich bevindt.
28.
Peil:
a. voor
gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte
van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in
andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
29.
Ruimtelijke kwaliteit:
de
kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en
toekomstwaarde van die ruimte.
30.
Stedebouwkundig
beeld:
het
door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld
inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door
de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld.
31.
Waterbergend vermogen:
het
vermogen tot opvang en/of transport van water.
32.
Watergang:
al
of niet overdekt werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te
bergen en af te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en
onderhoudspaden daaronder mede te verstaan, dat door het College van
hoofdingelanden in de legger is genomen.
33.
Woning:
een
(gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.