Gemeente
Maastricht
Beantwoording
bezwaarschriften
tegen het
bestemmingsplan
Randwyck
UITWERKINGS- EN
WIJZIGINGSPLAN PIETERSPLAS
Maastricht,
november 1993;
gewijzigd
januari 1994
INHOUD
Bijlagen:
1. Voorschriften (ged.)
vigerend b.p. Randwyck
2. Protest tegen het plan Pietersplas, met
name wat betreft de verdere ontgronding van de Höaf
3. Brief van B&W van Maastricht aan de
bewoners van Heugem
4. Uitnodiging voor en verslag van de
inspraakavond (buro Inspraak en Ondersteuning)
5. Evaluatie van de inspraak
6. Verslagen van de vergaderingen van de
raadscommissie VSR
7. Ter visie gelegd b.p.
Randwyck, uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas
8. Bezwaarschriften tegen het bestemmingsplan
Randwyck uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas
9. Brief van de belangenvereniging tot behoud
van de Höaf d.d. 9 juni 1993 aan afdeling S.O.G.
10. Besluit Provinciale Staten, d.d. 18.12.1992
en relevante bijlagen
In het vigerende bestemmingsplan Randwyck (vastgesteld 01.07.1980;
gedeeltelijk goedgekeurd 16.12.1980; K.B. nr. 124 van 16.12.1982) is aan
Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid toegekend om bepaalde delen van het
plan uit te werken overeenkomstig gegeven regels en het plan te wijzigen onder
bepaalde voorwaarden (artikel 11 W.R.O.). Voor de relevante bepalingen uit het
vigerende bestemmingsplan wordt verwezen naar bijlage 1.
De in de uitwerking en wijziging betrokken gronden zijn in het vigerende
plan bestemd tot recreatiegebied (1 en 2) en agrarische doeleinden.
Middels de geëigende vergunningen is in de loop van de jaren een deel
van de gronden binnen het plangebied ontgrond. Er is voor het meest noordelijke
gedeelte (4,9 ha) nog een betreffende vergunningsaanvraag in behandeling.
Het grootste deel van de gronden dat oorspronkelijk in eigendom bij de
provincie Limburg was, is door haar, na aanbieding aan de gemeente Maastricht
die om haar moverende redenen van de koop heeft afgezien, verkocht aan
Pietersplas b.v. (formeel besluit van de Provinciale
Staten d.d. 18 december 1992). Een deel van de gronden aan de noordzijde van
het plangebied is in eigendom van derden.
Pietersplas b.v. heeft, gelet op de in het
bestemmingsplan Randwyck gegeven regels, in eerste instantie voor het gebied
een plan ontworpen met het oogmerk ter plaatse een zakelijk verantwoord project
in de recreatieve sfeer mogelijk te maken en meerwaarde aan het gebied te geven
t.b.v. de (passieve) recreatie. De gemeente Maastricht heeft zich in deze fase
bij Pietersplas b.v., de koper van de gronden, sterk
gemaakt voor de belangen van de reeds aan de plas gevestigde verenigingen, te
weten de watersportverenigingen Randwyck en Maasvogels, de naturistenvereniging
en de studentenroeivereniging Saurus. In een later stadium heeft dit zich
beperkt tot de eerste drie verenigingen, daar Saurus een accommodatie buiten de
plas heeft betrokken.
Over het door Pietersplas b.v. gepresenteerde
inrichtingsplan is, naast overleg met de bedoelde verenigingen, eveneens
overleg gevoerd met de gemeente Maastricht. Door de gemeente is, toen bleek dat
de eerder genoemde verenigingen waren ondergebracht, sterk de nadruk gelegd op
de betreedbaarheid en de openbaarheid van het gebied. Tevens is van de zijde
van de gemeente aangedrongen op wijzigingen qua landschappelijke inrichting.
De uitkomst van alle overleg heeft geleid tot bijstelling van de plannen van
Pietersplas b.v.
Het uiteindelijke gepresenteerde inrichtingsplan is door de
belanghebbende verenigingen (Randwyck, Maasvogels, naturistenvereniging) en de
gemeente Maastricht in principe aanvaard, in die zin dat bij W.S.V. Randwyck er
alleen sprake was van een intentieverklaring. Op 10 december 1992 heeft er over
dit inrichtingsplan een informatieavond plaatsgevonden georganiseerd door de
provincie Limburg.
Naar aanleiding van deze bijeenkomst is het inrichtingsplan nogmaals op
onderdelen bijgesteld; als belangrijkste bijstelling kan de projectie van
volkstuinen aan de noordzijde van het plan worden genoemd.
Op 28 april 1993 heeft het College van B. en W. van de gemeente
Maastricht een brief ontvangen betreffende: "protest tegen het plan
Pietersplas, met name wat betreft de verdere ontgronding van de Höaf' met bijlagen waaronder 1.150 handtekeningen. Als
essentie van deze brief wordt het slot opgevat, dat luidt: "Wij allen
verzoeken uw College de vigerende bestemming agrarische doeleinden te
respecteren, zodat de verdere vernietiging van de Höaf
ons allen bespaard blijft" (bijlage 2).
Burgemeester en Wethouders hebben op 1 juni 1993 aan de bewoners van
Heugem een brief gestuurd over het watersportrecreatiecentrum als reactie op de
als "petitie" opgevatte brief in het kader van en parallel aan de
inspraakprocedure van het bestemmingsplan Randwyck, uitwerkings-
en wijzigingsplan Pietersplas (bijlage 3).
Op 10 juni 1993 is er een in het kader van artikel 6a van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening bedoelde inspraakbijeenkomst gehouden. Deze bijeenkomst is
op de gebruikelijke wijze aangekondigd in de Maaspost van 2 juni 1993 en
middels ruim verspreide uitnodigingen bekend gemaakt. De organisatie was, zoals
gebruikelijk, in handen van het bureau Inspraak en Ondersteuning.
Volgens de presentielijst hebben 93 personen aan de inspraakbijeenkomst
deelgenomen. De insprekers zijn 3 weken in de gelegenheid gesteld om
schriftelijk te reageren op het bestemmingsplan Randwyck, uitwerkings-
en wijzigingsplan Pietersplas. Het plan heeft op de gebruikelijke wijze vanaf 2
juni tot 20 juni ter inzage gelegen. Het bureau Inspraak en Ondersteuning heeft
een rapportage gemaakt van de inspraak m.b.t. het bestemmingsplan Randwyck, uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas (bijlage 4).
Op 29 juni 1993 zijn de insprekers in de gelegenheid gesteld hun
bezwaren kenbaar te maken in de Raadscommissie V.S.R. Een beperkt aantal
personen heeft hier gebruik van gemaakt. In bedoelde raadscommissie is bij
Burgemeester en Wethouders aangedrongen op overleg met de verenigingen met name
via de Pietersplas b.v. en de dienst Publieke Werken
en Sport.
De brief (petitie) van de belangenvereniging De Höaf
van 28 april 1993 is formeel geen reactie op het in de inspraak gebrachte plan.
De reactie van B. en W. op deze brief aan alle inwoners van Heugem van 1 juni j.l. gaat op alle gestelde vragen in en geeft de feitelijke
handelwijze aan ten opzichte van de belangenvereniging De Höaf.
De tijdens de inspraakbijeenkomst mondeling gestelde vragen en gemaakte
opmerkingen zijn voor zover zij niet zijn herhaald middels de schriftelijke
reacties apart in de evaluatie van de inspraak behandeld.
Schriftelijke inspraakreacties zijn binnen gekomen van:
1. Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer, afdeling Maasbracht/Brabant
m.o., postbus 7062, 6050 AB Maasbracht; d.d.
14.06.1993 gericht aan het gemeentebestuur van Maastricht, afdeling Inspraak
en Ondersteuning.
2. Watersportvereniging Randwyck, postbus
5094, 6202 WE Maastricht; d.d. 17.06.1993 gericht aan de gemeente Maastricht, buro Inspraak en Ondersteuning.
3. De heer C.A.T. Pulles
en mevrouw dr. C.F.M. Pulles-Heintzberger, Meidoorn
129, 6226 WH Maastricht; d.d. 19.06.1993, gericht aan bureau Inspraak en
Ondersteuning.
4. De vereniging tot behoud van de Höaf, p.a. Heerderweg 64E, 6224
LH Maastricht;
a. vragen gericht aan het bureau Inspraak en
Ondersteuning; d.d. 18.06.1993;
b. een verzoek aan het College van B. en W.;
d.d. 18.06.1993;
c. een bezwaarschrift aan het College van B.
en W.; d.d. 18.06.1993.
5. Th. J. Hoogenboom,
Heugemerpastoorstraat 5, 6229 AG Maastricht, mede
namens een groep inwoners van Heugem e.o.; bezwaarschrift aan het College van
B. en W. en de leden van de gemeenteraad d.d. 16.06.1993.
6. P.M.A., postbus 36, 6400 AA Heerlen, namens
de heer M.G.J. Rompelberg te Oost-Maarland,
gemeente Eijsden, gericht aan het gemeentebestuur van
de gemeente Maastricht;
7. Van der Reyden, Pfeil en Van der Heyden, advocaten en procureurs St. Annalaan 36, 6217 KB Maastricht namens J.H. Sondagh te Eijsden;
bezwaarschrift aan het College van B. en W. d.d. 18.06.1993.
8. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, directie Limburg,
postbus 25, 6200 MA Maastricht; aan het College van B. en W. d.d. 17.06.1993.
9. Platform "Toegankelijk"
Maastricht, Raccordement 123D, 6221 HA Maastricht;
aan de leden van de raadscommissie VSR, d.d. 29.06.1993.
Hoewel nadrukkelijk bedoeld als mogelijkheid om te reageren in het kader
van een artikel 6a W.R.O.-procedure (inspreken op beleidsvoornemens), zoals
deze in de inspraakverordening van de gemeente Maastricht nader is geregeld,
blijkt uit diverse schriftelijke reacties dat in dit opzicht geen helder beeld
is geschapen voor resp. geen helder beeld bestaat bij de insprekers. Het scala
van de binnengekomen reacties varieert van vragen tot formeel gestelde
bezwaarschriften; ook de adressering is zeer verschillend.
De mondelinge en schriftelijke inspraakreacties zijn, zoals gesteld,
opgenomen in de bijlage 4. Voor de evaluatie ervan wordt verwezen naar bijlage
5.
Op 31.08.1993 en 13.09.1993 is het bestemmingsplan Randwyck, uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas aan de orde
gekomen in de vergaderingen van de Raadscommissie V.S.R. Tijdens deze
vergadering hebben mevrouw dr. C.F.M. Pulles-Heintzberger
(31.08.1993) en de heer Th.J. Hoogenboom
(13.09.1993) hun bezwaren tegen het plan toegelicht. De verslagen van de raadscommissie-vergaderingen VSR van 29.06.1993,
31.08.1993 en 13.09.1993 zijn als bijlage 6 opgenomen.
De Raadscommissie heeft op 13.09.1993 met het plan, zoals door
Burgemeester en Wethouders voorgedragen, ingestemd.
Met betrekking tot de toekomstige inrichting van het plangebied in
diverse stadia is overleg gevoerd met instanties en organisatie. Genoemd kunnen
worden:
- Rijkswaterstaat, Dienstkring Maastricht-Maas;
- Zuiveringschap Limburg (ZL);
- Waterschap Roer en Overmaas;
- Provincie Limburg;
- Gemeente Maastricht, Dienst
Stadsontwikkeling en Grondzaken;
- Pietersplas b.v.
(initiatiefnemer);
- Watersportvereniging De Maasvogels;
- Watersportvereniging Randwyck;
- Naturistenvereniging.
Na de bovengenoemde instemming van de raadscommissie VSR van 13.09.1993
heeft het voorliggende plan na de gebruikelijke wijze te zijn gepubliceerd (De
Maaspost van 22.09.1993) vanaf 22 september 1993 14 dagen ter inzage gelegen.
Het bestemmingsplan Randwyck, uitwerkings- en
wijzigingsplan Pietersplas zoals het ter inzage is gelegd is opgenomen als
bijlage 7.
Binnen deze termijn zijn er 4 bezwaarschriften binnengekomen; deze zijn
derhalve ontvankelijk.
Het betreft bezwaren van:
1. De belangenvereniging tot behoud van de Höaf, p.a. Heerderweg 64E, 6224
LH Maastricht, d.d. 30.09.1990.
2. Th.J.Hoogenboom, Heugemerpastoorstraat 5, 6229 AG Maastricht mede namens een
groep inwoners van Heugem e.o. (32), d.d. 03.10.1993.
3. Ministerie van Verkeer en Waterstaat,
Directoraat Generaal Rijkswaterstaat, Directie Limburg, postbus 25, 6200 MA
Maastricht, d.d. 04.10.1993.
4. De heer C.A.T. Pulles
en mevrouw dr. C.F.M. Pulles-Heintzberger, Meidoorn
129, 6226 WH Maastricht, d.d. 04.10.1993 met een aanvulling van 17.10.1993 en
een correctie van 27.10.1993.
Er is buiten genoemde termijn een bezwaarschrift ontvangen van:
5. P.M.A. Heerlen b.v.,
Sourethweg 1, 6400 AA Heerlen namens de heer M.G.J. Rompelberg te Oost-Maarland en
J.C.M. Rompelberg eigenaar resp. exploitant van het
dagstrand in het W.R.C. Eijsden d.d. 15.10.1993.
Gelet op het feit dat reclamant onder 5. de Maaspost niet heeft
ontvangen noch de evaluatienota m.b.t. de inspraak, is, zoals reeds telefonisch
door de betreffende ambtenaar van de gemeente medegedeeld, het bezwaarschrift
ontvankelijk.
In het volgende zullen de bezwaarschriften worden behandeld. Eerst wordt
in het algemeen het bezwaar weergegeven en vervolgens het antwoord
geformuleerd. De bezwaren zijn opgenomen als bijlage 8.
1. Belangenvereniging
tot behoud van de Höaf
Bezwaar
De wijziging van het bestemmingsplan dient plaats te vinden via een
herziening van het vigerende plan Randwyck.
Beantwoording
Voor een goede beoordeling is in de eerste plaats op kaart 1 de
uitgangssituatie aangegeven (relevant gedeelte vigerend bestemmingsplan) en
vervolgens de genomen stappen:
- onder de vrijstellingsbevoegdheid
(artikel 13 lid 5.) verleggen van de grens van agrarische doeleinden 50,00 m.
naar het noorden;
- wijzigen van de bestemming agrarische
doeleinden (artikel 18) conform artikel 25 in recreatiegebied 1 en
recreatiegebied 2.
Tegen de laatste stap richt zich het eerste bezwaar van reclamanten. Ter
adstructie van dit bezwaar wordt door de reclamanten relevant geachte
jurisprudentie aangegeven.
De stellingname van ons College is dat de bevoegdheden
in het vigerende plan neergelegd (K.B. nr. 124 van 16.12.1982) in artikel 25
hem toekomen en dat met deze bevoegdheid op een juiste wijze is omgegaan.
De raadpleging van de door reclamante genoemde
jurisprudentie heeft niet tot een andere opvatting geleid.
Terzijde, doch niet onbelangrijk, moet worden opgemerkt dat voor de
binnen de in rood aangegeven begrenzing op kaart 1 het K.B. van 16.12.1982 een
uitspraak bevat met betrekking tot de binnen deze begrenzing gelegen volkstuinen.
In het K.B. wordt o.m. gesteld: "dat weliswaar volkstuinen in het algemeen
een belangrijke recreatieve functie vervullen en in een grote behoefte
voorzien, doch dat de betreffende gronden bij verwezenlijking van het watersportcentrum
niet kunnen worden gemist"; "dat blijkens het verhandelde ter
meergenoemde openbare vergadering het gemeentebestuur bereid is met de
appellant in overleg te treden teneinde vervangende locaties voor de volkstuinen
te zoeken"; "dat het beroep van R.R.A.C. Tieman,
mede namens 43 anderen mitsdien ongegrond is".
De volkstuinen waarover reclamante nu spreekt
zijn op kaart 1 ook aangegeven (huidige volkstuinsituatie; mei 1993). Er is
slechts aan de oost- en noordoostzijde sprake van een zeer beperkte
overschrijding van de gronden die in het bovengenoemd K.B. zijn bedoeld.
Bezwaar
De gemeente Maastricht heeft in strijd met de algemene beginselen van
behoor‑
lijk bestuur gehandeld. De belanghebbende eigenaren en gebruikers werden
volgens reclamante buiten spel gezet en verkeerd geïnformeerd.
Er heeft geen objectieve belangenafweging plaats gevonden, "maar
wel van het frustreren van de belangen van de eigenaren en gebruikers van het
onderhavige gebied".
Beantwoording
Naar aanleiding van het als petitie opgevatte schrijven van reclamante (bijlage 2) heeft ons College een brief aan de
bewoners van Heugem geschreven (bijlage 3) waarin de gang van zaken tot het
moment van de inspraakronde van 10 juni 1993 is beschreven. Deze brief geeft
aan dat er absoluut' niet gesproken kan
worden van "onbehoorlijk" bestuur.
Met betrekking tot de brief van reclamante van
9 juni 1993, gericht aan Afdeling Stadsontwikkeling en Grondzaken t.a.v. de
heer G. Costongs (zie bijlage 9), kan alleen worden
gesteld, dat het onder punt 4. hierin gestelde: ("Genoemd overleg zal
plaatsvinden nadat de procedure ingevolge de W.R.O. vanwege de wijzigingen en
uitwerking van het vigerende bestemmingsplan is doorlopen") nog niet aan
de orde is, daar de procedure nog loopt. Derhalve is overeenkomstig de brief
van reclamante nog geen actie ondernomen.
Na de voorlichtingsavond heeft, zoals vermeld, een wijziging van het
toen voorliggende ontwerp plaatsgevonden middels projectie van volkstuinen aan
de noordzijde. Er heeft door ons een objectieve belangenafweging plaatsgevonden
die heeft geresulteerd in het nu voorliggende plan.
Bezwaar
Door de hechte samenwerking van partijen (provincie, gemeente,
particulier) kan aan een objectieve toetsing door de provincie van het onderhavige
plan in het kader van de W.R.O. worden getwijfeld.
Beantwoording
Bij het bezwaar van reclamante moet worden
opgemerkt dat Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 11 W.R.O., een
besluit moeten nemen. In dit College zal over de belangentegenstelling - als
deze zou bestaan - moeten worden besloten. Het College van B&W vertrouwt
erop dat de besluitvorming in het College van G.S. met een juiste afweging van
belangen resp. toetsing aan de vastgelegde criteria zal plaatsvinden.
Bezwaar
"Het plan Pietersplas is wat betreft de huisvesting van
pleziervaartuigen binnen het stuwpand Borgharen niet noodzakelijk en zelfs
ongewenst, dit gezien de te verwachten problemen met de havenopening van
Pietersplas".
Beantwoording
De "noodzaak" van een voorziening als de onderhavige binnen
het stuwpand Borgharen is op zich niet aanwezig. De vraag is echter geweest of
voor een voorziening als deze nog plaats aanwezig is in het stuwpand.
Deze vraag is positief beantwoord. Voor de beantwoording met betrekking
tot de te verwachten problemen met de havenopening wordt verwezen naar
bezwaarden onder 4. (ad 1. Invaart).
Bezwaar
De volgende opmerkingen van reclamante zijn
als bezwaar opgevat:
- het plan is niet (geheel) doordacht;
- gevolgen voor het achterland niet of
nauwelijks onderzocht;
- geen aandacht voor vervuiling van de
havenkom (Maas, Zeep);
- de functie natuurontwikkeling is in
feite een papieren functie.
Beantwoording
In 1980 is reeds door onze gemeenteraad een bestemmingsplan vastgesteld
waar de watersportrecreatie in is vastgelegd. In hoogste instantie (K.B. 1982)
zijn, de belangen die reclamante vertegenwoordigt (volkstuiners), gewogen en is in het nadeel van de volkstuiners beslist. Binnen de gegeven regels is het plan
zorgvuldig uitgewerkt. De mening dat het plan niet (geheel) doordacht is, wordt
niet gedeeld.
Voor de beantwoording wordt voor het overige verwezen naar de beantwoording
van reclamant onder 2. (gevolgen achterland, natuurontwikkeling) en reclamanten
onder 4. (ad 2. Milieu).
Op grond van het bovenstaande moet het bezwaarschrift ongegrond worden
verklaard.
2. Th.J. Hoogenboom mede namens een
groep inwoners van Heugem e.o. (32)
Bezwaar
Het vrij betreedbaar gebied is erg klein; de gebruiks-
en belevingswaarde voor wandelaars die rust en stilte zoeken is zeer beperkt.
Beantwoording
Het gebied is vrij betreedbaar, uiteraard met uitzondering van de
gronden gehuurd door resp. in eigendom van verenigingen. De gebruikswaarde voor
wandelaars is mede door het stelsel van wandelpaden groot te noemen.
De belevingswaarde is sterk afhankelijk van de dingen waarop de aandacht
van de wandelaar zich richt. De stilte resp. rustzoekende wandelaar zal in het
hoogseizoen in het gebied niet hetgene vinden
waarnaar hij op zoek is. Dit is inhaerent aan de
reeds in 1980 toegekende bestemmingen. De ligging van de onderhavige gronden in
een stedelijk gebied maken een functie als de voorliggende heel plausibel.
Bezwaar
Het leefklimaat in Heugem en het omliggend gebied wordt ernstig
aangetast.
Beantwoording
In de toelichting bij het onderhavige plan is in paragraaf 3.9.
(bezoekerscapaciteit en gevolgen voor verkeer en parkeren) en de bijlage 2 bij
de beantwoording van de inspraak (capaciteitsberekeningen c.a.) een beeld
gegeven van de bezoekverwachtingen en de consequenties ervan voor o.m. verkeer.
Kortheidshalve wordt hier naar verwezen. Van ernstige aantasting van het
leefklimaat van Heugem is geen sprake.
Bezwaar
De verkeersveiligheid zal sterk afnemen, niet alleen op de wegen, maar
ook voor voetgangers die de Hoge Weerd oversteken. Over speciale voorzieningen
is niets terug te vinden.
Beantwoording
Ter voorkoming van herhalingen wordt verwezen naar de beantwoording van
het voorgaande bezwaar. Indien mocht blijken, dat het oversteken van de Hoge
Weerd (van Heugem naar de Pietersplas en v.v.) tot gevaarlijke situaties
aanleiding geeft, zullen passende maatregelen m.b.t. het vergroten van de
verkeersveiligheid worden genomen. Deze maatregelen vallen echter buiten het
kader van het voorliggende plan.
Bezwaar
Verbetering van de infrastructuur verhelpt dus het verkeersprobleem,
maar verhoogt tegelijkertijd het aanbod en daarmee de onveiligheid.
Beantwoording
Op zich is dit bezwaar begrijpelijk; het doel van de maatregelen is
echter om de eindsituatie beter te laten zijn, dan dat deze zou zijn zonder de
maatregelen. Het is tevens zaak om Pietersplas/Heugem niet als een geïsoleerd
gegeven te beschouwen; het maakt deel uit van een omgevingssysteem dat veel verder
strekt.
Bezwaar
Geen oplossing voor de onveiligheid op het water.
Beantwoording
Voor de beantwoording van dit bezwaar wordt verwezen naar het bezwaar
onder nummer 4. (ad 1. Invaart).
Bezwaar
Wie betaalt een eventuele sanering van de vervuiling?
Beantwoording
In het kader van de milieuwetgeving staat wat betreft dit thema
centraal: "de vervuiler betaalt".
Bezwaar
De kwaliteit van de bodem die volkstuinen krijgen aangeboden is
onvoldoende; welke ingrepen vinden plaats om de kwaliteit te verbeteren?
Beantwoording
Het bezwaar treedt buiten het kader van dit plan; er kan echter van
worden uitgegaan, dat de kwaliteit van de gronden met de differentiatie
volkstuinen zodanig is resp. wordt, dat daar de betreffende functie vruchtbaar
kan worden uitgevoerd.
Bezwaar
Er heeft geen afweging/keuze kunnen plaats vinden van aangedragen
alternatieven.
Beantwoording
Burgemeester en Wethouders hebben het voorliggende plan uitgewerkt op
een wijze zoals in de toelichting (Inleiding) is aangegeven.
Van alternatieven, met uitzondering van wel of niet verplaatsen van
bepaalde qua ruimte beperkte functies, is geen sprake geweest.
Bezwaar
Het natuurbelang vanuit het oogpunt van natuur in de stad (Natuurbeleidsplan)
komt ernstig onder druk te staan.
Beantwoording
In de werkkaart (d.d. mei 1990, het laatst herzien februari 1991)
behorende bij de Ecologische Hoofdstructuur (uitgave Landbouw, Natuurbeheer en
Openluchtrecreatie; provincie Limburg Zuid II) staat het betreffende gebied
niet aangegeven als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur.
Ook in de uitwerking van deze kaart (aanzet uitwerking Ecologische Hoofdstructuur,
zelfde datum) is het gebied niet opgenomen. Gelet op de ligging, de functies en
het gebruik binnen het stedelijk gebied (Vierde nota over de ruimtelijke
ordening, extra) is dat ook begrijpelijk. In een gebied als het onderhavige
zal "natuur" een zekere kunstmatigheid in zich dragen.
Op grond van het bovenstaande moet het bezwaar ongegrond worden verklaard.
3. Ministerie
van Verkeer en Waterstaat, Directoraat Generaal Rijkswaterstaat, Directie Limburg
Bezwaar
In de voorschriften ontbreekt het maximaal aantal ligplaatsen ten
behoeve van de jachthavens Pietersplas (300), Randwyck (80) en Maasvogels (70).
Beantwoording
In artikel 6 lid 1. wordt opgenomen "met de volgende ligplaatsen
capaciteiten ten behoeve van de recreatievaart: in het noorden van de
Pietersplas 150 en in het zuiden van de Pietersplas 300". Op deze wijze
wordt aan het bezwaar tegemoet gekomen.
Bezwaar
Er wordt bezwaar gemaakt tegen de tekst van de toelichting op pg. 18 t/m
22 (paragraaf 3.7. Jachthaven). Dit wordt mede onderbouwd door verwijzing naar
door reclamante gevoerde correspondentie met de
gemeente Maastricht.
Beantwoording
De tekst van de paragraaf 3.7. wordt vervangen door de volgende tekst:
"3.7. Jachthaven
ligplaatsencapaciteit voor de recreatievaart. Door het voornemen van
Burgemeester en Wethouders van Maastricht gebruik te maken van de uitwerkings- en wijzigingsbevoegdheid in het vigerende
bestemmingsplan Randwyck heeft er meerdere malen overleg plaatsgevonden tussen
het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, directie Limburg van het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat en de gemeente Maastricht over het aantal en de
verdeling van de ligplaatsencapaciteit voor de recreatievaart binnen de
gemeente.
In het voorliggende plangebied is de volgende verdeling overeengekomen:
Pietersplas 300 ligplaatsen, WSV Randwyck 80 ligplaatsen en WSV
Maasvogels 70 ligplaatsen. Elders in de gemeente gaat het om de volgende
aantallen: Watersportclub Treech 100, WSV MCC 100,
MWC 35 en bij het ontwikkelen project Portomaar 80.
In de brief van het College van Burgemeester en Wethouders van
Maastricht aan de rivierbeheerder van 7 juli 1993 wordt tevens vermeld:
"Door de gemeente Maastricht wordt gelet op de huidige inzichten afgezien
van een verdere invulling van het Bassin als jachthaven, hetgeen betekent dat
het aantal vaste ligplaatsen niet meer aan de orde is."
Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar.
Bezwaar
Op de plankaart is de bestaande invaart naar de insteekhaven van WSV
Randwyck opgeheven ten gunste van de in- en uitvaart voor Pietersplas.
Reclamant merkt op dat hij pas zal overgaan tot het verstrekken van een
vergunning voor de invaart Pietersplas nadat door de watersportvereniging een
verklaring is overlegd waarin deze haar instemming betuigt met de afsluiting van
de bestaande invaart.
Beantwoording
De stellingname van reclamant is ons College
bekend. Blijkens mededelingen van Pietersplas b.v. is
een bedoelde overeenkomst bereikt met de WSV Randwyck.
Bezwaar
In de begripsbepalingen (artikel 1 van de voorschriften) ontbreekt een
omschrijving van "stroomvoerend winterbed".
Beantwoording
In artikel 1 wordt als lid 24. opgenomen:
stroomvoerend
winterbed:
de gronden die bij extreem hoge afvoeren van de rivier de Maas onder
water staan en die een stroomvoerende functie moeten kunnen vervullen.
Op deze wijze wordt aan dit deel van het bezwaar tegemoet gekomen.
Het bezwaar van reclamant is gegrond en er wordt op de boven aangegeven
wijze aan tegemoet gekomen.
4. C.A.T.
Pulles en dr. C.F.M. Pulles
- Heintzberger
Bezwaar in
eerste aanleg en beantwoording
Appellanten geven in de brief d.d. 04.10.1993 aan bezwaren te maken
tegen het plan Pietersplas en deze bezwaren in een later te verzenden brief te
zullen onderbouwen. Verder wensen zij hun vroegere reacties ten aanzien van
(delen) van het plan als deel van het bezwaarschrift te beschouwen. Het betreft
het pleidooi bij de hoorzitting van 11.12.1992 bij Provinciale Staten, de
inspraakreactie op het onderhavige plan d.d. 19.06.1993, het pleidooi bij de
Raad van State d.d. 24.08.1993, de tekst "Watersportgebieden van
Maastricht en omgeving", zoals verzonden naar de raadsleden en de
bezwaarschriften tegen de aanvraag van bouwvergunningen voor een trafohuisje en
jachthaven.
In de eerste brief wordt tevens bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van
de voorzitter bij een AROB-zitting. Het is duidelijk
in dit kader onze mening over
het bezwaar van reclamanten niet relevant is.
De uitspraak in genoemd bezwaar niet de politiek bepaalt de uitvoering
van een plan, doch U, B&W, met uw wijzigingsbevoegdheid vlg. artikel 25 van
het bestemmingsplan Randwyck" en de stelling, dat het "Pietersplasproject een voorgekookte en uitgemaakte zaak
is", wensen wij te weerleggen. In de eerste plaats is ons College een
politiek orgaan, dat door de raad voor zover het betreft de wethouders uit zijn
midden is gekozen. De stelling dat ruimtelijke ordening uiteindelijk berust op
politieke keuzen is dan ook zeer goed verdedigbaar. Het is echter een heel
andere zaak het project Pietersplas als voorgekookt en uitgemaakt te
beschouwen. Gelet op de gevolgde procedures kan hier geen sprake van zijn. Wij
vinden deze uitspraak van reclamanten niet juist en in feite niet op zijn
plaats.
Tegen de mogelijkheid van B&W om gebruik te kunnen maken van hun uitwerkings- en wijzigingsbevoegdheid is in het verleden
gelegenheid geweest bezwaren in te dienen tijdens de procedure omtrent het
genoemde bestemmingsplan Randwyck. Dit plan is inclusief uitwerking- en
wijzigingsbevoegdheid vastgesteld door de gemeenteraad, goedgekeurd door G.S.
en uiteindelijk in een K.B geëindigd.
Op het voorstel van reclamanten om de mogelijkheden voor de gronden met bestemming
recreatiegebied 1 te laten onderzoeken wordt niet ingegaan.
De prijs die dient te worden betaald voor het aantal onderzoeken dat
appellanten in hun brief d.d. 04.10.1993 (en 17.10.1993) opsomt staat in geen
verhouding tot de mogelijke opbrengsten. Door het bureau Groenplanning b.v. zijn genoemde aspecten (naast de andere aspecten)
impliciet in hun inrichtingsplan verwerkt.
De procedure omtrent bezwaarmogelijkheden en het ontbreken van beroepsmogelijkheden
bij uitwerkings- c.q. wijzigingsplannen is niet door
de gemeente vastgesteld, maar vloeit voort ex artikel 11 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening. Wellicht ten overvloede wordt reclamanten erop gewezen
dat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast op 6,4% van de in het totale plan
betrokken gronden.
Met betrekking tot de door reclamanten ingelaste bezwaren wordt gesteld,
dat het pleidooi op de voorlichtingsavond van 11.12.1992 georganiseerd door de
provincie niet als bezwaar tegen het onderhavige plan wordt gezien. Daarnaast
beschikt het College van Burgemeester en Wethouders niet over stukken
inhoudende de door reclamanten aldaar naar voren gebrachte bezwaren zodat het
nagaan of het zelfde bezwaren betreft, die reeds elders zijn beantwoord niet
mogelijk is. De inspraakreactie van 19.06.1993 bevat, voor zover na te gaan,
inhoudelijk geen andere bezwaren dan in het onderhavige bezwaarschrift zijn
opgenomen. Het pleidooi bij de Raad van State (24.08.1993), de aan de raadsleden
verstrekte tekst noch de bezwaarschriften tegen de bouwvergunningen bevatten, voorzover als na te gaan, geen andere bezwaren als in het
huidige bezwaarschrift aangegeven.
De officiële benaming van het plan is: Bestemmingsplan Randwyck uitwerkings- en wijzigingsplan Pietersplas.
Bezwaren
Het bezwaar van reclamanten zal in tegenstelling tot de andere
reclamanten slechts worden aangegeven met het door hen gebruikte nummer resp.
trefwoord. Dit omdat een samenvatting van hun bezwaren mogelijk geen recht
doet aan de argumenten van hen. Het bezwaarschrift is opgenomen in bijlage 8.
ad 1. Invaart.
In paragraaf 3.8. van de na de inspraak aangepaste
toelichting is gesteld, dat ten behoeve van het in- en uitvarende verkeer en
het tegengaan van hinder voor de beroepsvaart, de punten van de noordelijke en
zuidelijke strekdam gewijzigd zullen worden. De oevers zijn in het nieuwe
inrichtingsplan verlaagd, de bomenrijen zijn zodanig geplaatst, dat een beter
uitzicht op de Maas mogelijk wordt en het verloop van de oevers is aangepast.
Een en ander is op de bij het bestemmingsplan behorende kaarten aangegeven.
Rijkswaterstaat, als deskundige bij uitstek, heeft tegen de geprojecteerde in-
en uitvaart geen bezwaren. Beoordeling van nautische aspecten en daarmee
samenhangende vormgevings- en veiligheidsaspecten
vindt door genoemde instantie plaats in het kader van de Rivierenwet met afweging
van belangen van derden.
Gevaren voor jonge watersporters worden zeker niet
onderschat. Door de veiligheid ter plaatse te maximaliseren en bij voortduring
de aandacht te vestigen op dreigende gevaren voor de watersporter, wordt naar
verwachting geen extra probleempunt geschapen. Jonge watersporters zullen
vanwege het verschil in omvang, waarschijnlijk rechtstreeks voor de
W.R.C.-plas kiezen (o.a. omdat surfen en zwemmen in de Pietersplas met
bestemming jachthaven niet is toegestaan). Daarnaast is ook hier, binnen de
geschapen uitgangspunten, sprake van gedeelde verantwoordelijkheid voor de veiligheid
bij alle betrokkenen.
Met betrekking tot de vormgeving van de
in-/uitvaart van de Pietersplas is door het bureau Groenplanning b.v. overleg gevoerd met Rijkswaterstaat, uitgaande van
bestaande en toekomstige situaties. Met andere woorden, op toekomstige
situaties is reeds geanticipeerd. In overleg met Rijkswaterstaat is de nieuwe
vormgeving van de in- en uitvaart tot stand gekomen en maakt deel uit van de
vergunning in het kader van de Rivierenwet.
Van het "overhalen" van Rijkswaterstaat
is geen sprake. Deze instantie heeft haar eigen verantwoordelijkheid.
Rijkswaterstaat is door het onderzoeksbureau voldoende geconsulteerd.
Groenplanning b.v. kan
worden beschouwd als een extern onafhankelijk bureau, dat reeds sinds jaren
als een belangrijke activiteit de herinrichting van ontgrindingsplassen
heeft.
Met het antwoord op vraag 4e. van de
inspraakreactie van de reclamanten wordt bedoeld, dat de gemeente het klaar en
duidelijk vindt, dat het toestaan van de geplande in-/uitvaart niet op wankele
basis is afgesproken. Het fiat van Rijkswaterstaat, die zich uit hoofde van de
functie van deze instantie onafhankelijk opstelt, wordt voor de gemeente een
voldoende stevige basis gevonden. Dit temeer daar de voorwaarde van
Rijkswaterstaat m.b.t. de veiligheid van de in- en uitvaart deel uitmaakt van
de vergunningverlening in het kader van de Rivierenwet.
ad 2. Milieu.
- Maasslib.
Absolute cijfers omtrent het aantal kubieke meters
gifslib zeggen weinig. Van belang is hoe de oppervlakte waterbodem binnen een
gemeente zich verhoudt tot de hoeveelheid slib.
De Pietersplas heeft duidelijk een functie als
jachthaven en niet als zwem- en surfwater en is ook niet als zodanig ingericht.
Indien tijdens activiteiten op vaartuigen incidenteel iemand te water raakt,
zal de aanwezigheid van Maasslib nauwelijks bezwaren voor de gezondheid
opleveren. De (zwem)waterkwaliteit wordt maandelijks door het Zuiveringschap
Limburg, op verzoek van de Provincie Limburg, gecontroleerd.
De jachthaven wordt in het kader van de IBS (Interimwet Bodemsanering) niet als mensgerichte functie
beschouwd.
Een open verbinding met de Maas is een spilpunt in
de exploitatie van het plan Pietersplas. Tegenover het niet handhaven van een
open verbinding met de Maas staat alleen een nul-optie
met betrekking tot de toekomstige recreatieve functie van het plangebied.
Overigens is, voor wat betreft de in-/uitvaart, geen sprake van gedogen, maar
van een belangrijk onderdeel van het inrichtingsplan.
- Zeep.
Ten opzichte van de oorspronkelijke belijning die
dichter bij het zandstrand lag is de Zeep in noordelijke richting verschoven.
Vanaf de uitmonding van de Zeep in de Maas vindt menging met Maaswater plaats.
Na 500,00 m. is er reeds sprake van een behoorlijke verdunning. Omdat zoals
eerder gesteld de Pietersplas een jachthaven omvat en geen zwem- of surfwater,
is gevaar voor de volksgezondheid niet te vrezen. Een verlegging van de Zeep
naar de Beemte is dan ook niet noodzakelijk en niet
wenselijk daar de Zeep een functie vervult m.b.t. een "natuurlijke"
scheiding tussen openbaar en besloten. Afrastering stuit op bezwaar in verband
met de Rivierenwet. Bovendien zou deze verlegging een nieuwe overkruizing betekenen van de 50 Kv.
kabel en de Gasunieleiding.
De Zeep heeft tevens een functie als natuurlijke
scheiding tussen openbaar en besloten gebied.
- Kwelwater.
Door het stijgen en dalen van de Maas, de zuiging
van langsvarende schepen en het naar mening van bureau Groenplanning b.v. wel aanwezige kwelwater, zal sprake zijn van tenminste
verversing van het water. Indien, zoals door appellanten gesteld, koud
Maaswater de Pietersplas induikt, zal er volgens de wet van de communicerende
vaten tevens uitstroom van warmer "verontreinigd" water aan de
oppervlakte plaatsvinden.
- Drijfvuil.
Drijfvuil zal inderdaad in beperkte mate voorkomen.
Het is aan de exploitant van de jachthaven om dit te verwijderen (normaal onderhoud).
In de invaartconstructie van de jachthaven is voorzien in een uitbouwing aan de Maaszijde, teneinde een zodanige
"neer" te laten ontstaan, dat het drijfvuil de plas voorbijstroomt.
Reeds eerder is gesteld, dat de noordelijke plas
niet bedoeld is als zwem- en surfplas. De zwemwaterkwaliteit is hier wel
belangrijk, maar niet essentieel.
Activiteiten bij het Uitwerkings-
en wijzigingsplan Pietersplas die MERplichtig zouden
kunnen zijn:
1. aanleg van een jachthaven;
2. aanleg van een terrein ten behoeve van de
verblijfsrecreatie;
3. aanleg van een recreatieve of toeristische
voorziening.
ad 1.
Dit is in deze situatie niet MER-plichtig,
omdat het pas MER-plichtig is bij de aanleg van 500
vaste ligplaatsen of meer. In het Uitwerkings- en
wijzigingsplan Pietersplas is sprake van de aanleg van minder dan genoemd
aantal ligplaatsen.
ad 2.
Dit is in deze situatie niet MER-plichtig,
omdat het pas MER-plichtig is als de aanleg projecteerd is in milieugevoelige gebieden genoemd in de
Nota van de toelichting behorende bij het Besluit Milieu-Effecten
Rapportage, zoals bijvoorbeeld een beschermd natuurmonument en een nationaal
park.
ad 3.
Dit is MER-plichtig als
de activiteit een verkeersaantrekkende werking zal hebben van gemiddeld 1.000
voertuigen of meer per dag, of betrekking heeft op een oppervlakte van 50 ha.
of meer.
Deze activiteit zou dus MER-plichtig
kunnen zijn.
In artikel 9 lid 2. in relatie met onderdeel C van
de bijlage bij het Besluit Milieu-Effect Rapportage (Stb. 1987, 278) staat echter dat bovenstaande drie
activiteiten (1, 2 en 3) niet MER-plichtig zijn als
een geldend structuur- of bestemmingsplan en bij de herziening daarvan, dan wel
bij de vaststelling van een nieuw structuur- of bestemmingsplan, de aan de
activiteit toegedachte locatie in hoofdzaak wordt gehandhaafd, mits deze locatie
niet in strijd is met een geldend streekplan.
Op 19 december 1980 heeft Gedeputeerde Staten van
Limburg het bestemmingsplan Randwyck gedeeltelijk goedgekeurd. Het Besluit Milieu-Effect Rapportage (Stb.
1987, 278) is op 1 september 1987 in werking getreden. Op het moment van
goedkeuring van het bestemmingsplan Randwyck was dus nog geen Milieu-Effect Rapportage verplicht.
Bij het voorliggende uitwerkings-
en wijzigingsplan Pietersplas, waarbij de activiteit van de toegedachte locatie
in hoofdzaak wordt gehandhaafd en de bestemming recreatieve doeleinden gehandhaafd
blijft, geldt gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 2. sub b. van het Besluit
M.E.R. derhalve geen M.E.R.-plicht.
De gemeente probeert een deel van haar grondgebied
geschikt te maken voor die recreatieactiviteiten, waaraan binnen de gemeente en
de regio behoefte is. Daarbij wordt tevens geprobeerd de inrichting van het
gebied zodanig vorm te geven, dat ook landschap en natuur voldoende worden
gewaardeerd. Bovendien ontstaat door het plan de mogelijkheid een deel van het
cultuurhistorisch erfgoed (Huize Hoogenweerth) in
ere te herstellen. De gemeente is dan ook van mening, dat haar geen
onzorgvuldigheid verweten kan worden.
Een waterhuishoudingsonderzoek
wordt niet noodzakelijk geacht, omdat de aanleg van de Pietersplas slechts
beperkte invloed heeft op het waterhuishoudingssysteem
van de Maas en op het isohypsenpatroon van de
grondwaterstromingen.
Omdat de Pietersplas, zoals gesteld, geen zwem- en
surfplas wordt, is de volksgezondheid niet in het geding.
Het onderhoud van de in- en uitvaart komt voor
rekening van de exploitant. Dit is een privaatrechtelijke aangelegenheid,
waarvoor een vergunning noodzakelijk is van Rijkswaterstaat. Indien de
in-/uitvaart niet onderhouden wordt en dichtslibt, waardoor de jachthaven niet
meer bereikbaar is, heeft de exploitant vanwege het ontbreken van bezoekers
geen bestaansrecht meer.
ad 3. De
Dam.
Het watersportgebied is niet alleen gericht op
zeilers. Ook andere watersporters dienen hier aan bod te komen. Bij de
inrichting van het gebied hebben bovendien niet alleen nautische maar ook stedebouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, bereikbaarheids en andere aspecten een rol gespeeld. Indien
de nu apart gelegen jachthaven niet via een insteek met de Maas zou zijn
verbonden, maar deel zou uitmaken van een grotere plas, zou in- en uitvarend
verkeer bovendien hinderlijk zijn voor waterrecreanten.
De gemiddelde maaiveldhoogte in het project is
47,00 m.+N.A.P. en het gemiddelde stuwpeil ligt op 44,05 m.+N.A.P. Dit
betekent, dat de dam niet 4,00 m. maar gemiddeld 3.00 m. boven het stuwpeil
ligt.
Technisch gezien zal het verleggen van kabels en
leidingen geen probleem zijn. De vraag is waarom dit zou moeten gebeuren. Het
verleggen van de kabels/leidingen brengt hoge kosten met zich mee. De huidige
oplossing maakt een dergelijke investering overbodig: Voor deze oplossing
golden, zoals in het bovenstaande reeds is gesteld, bepaalde motieven.
Vanwege de nabije ligging van Maastricht en Eijsden lijkt het vrij normaal dat lokale ondernemers in de
ontwikkeling van het gebied willen participeren. Overigens hadden dit ook
ondernemers uit andere delen van het land kunnen zijn.
Een belangrijk deel van de recreatieve activiteiten
(jachthaven, Huize Hoogenweerth e.o., dagstrand,
surfstrand, naturistenstrand) is gelegen op het grondgebied van de gemeente
Maastricht. Door de relatief nabije ligging tot Maastricht, zal het
watersportgebied qua naambekendheid eerder met deze stad worden geassocieerd
dan met Eijsden, maar op zich is dit niet van
wezenlijk belang.
ad 4. Eilandjes.
De eilandjes hebben een duidelijke natuurfunctie.
Naast de recreatieve functie van het plangebied wordt deze van groot belang
geacht. Drijfvuil is waarschijnlijk niet geheel te voorkomen, maar komt in
alle natuurgebieden langs de grote rivieren voor (overigens stellen appellanten
onder punt 2. milieu: drijfvuil, dat drijfvuil geen kans krijgt de W.R.C.-Eijsden plas binnen te drijven, vanwege de constructie van
de doorvaart).
Nogmaals dient gesteld te worden, dat het totale
watersportgebied niet alleen voor zeilers wordt aangelegd, maar dat ook andere
functies o.a. natuur zijn opgenomen.
De eilandjes zullen dicht begroeid zijn, met flauw
hellende oevers, waardoor afmeren - dat daar overigens ook verboden wordt -
zeer moeilijk zal zijn. De eilandjes met een plas-/drasmilieu dat het betreden
erg moeilijk maakt, zijn bovendien niet voor, maar ten zuiden van het nudistenstrand gelegen.
ad 5. Bomen
op de Maasdijk.
De bomen op de Maasdijk werken niet als een scherm,
maar als vitrage. Vanuit overwegingen betreffende de Rivierenwet/stroombaanbegrenzing
dienen de bomen namelijk op een onderlinge afstand van minimaal 10,00 m. uit
elkaar te worden geplaatst. Het is onmogelijk en bovendien ongewenst om de
bebouwing van de End geheel aan het zicht te onttrekken. In de toelichting is
gesteld, dat de bomenrij om landschaps-architectonische
redenen (de gemeente Maastricht wil de lengterichting van het Maasdal
versterken) wordt aangelegd, waarbij nogmaals wordt gesteld, dat het plangebied
niet alleen op de zeilsport wordt ingericht. Overigens is ten gevolge van de Maasdalrichting de wind boven de plassen overwegend zuid-noord.
ad 6. Ligplaatsen.
Conform bestuurlijke afspraken tussen de provincie
Limburg, de gemeente Eijsden, de gemeente Maastricht
en Rijkswaterstaat is het aantal ligplaatsen in het stuwpand Borgharen bepaald.
Rijkswaterstaat verzoekt aan de gemeenten de gezamenlijk bepaalde aantallen
ligplaatsen planologisch vast te leggen.
Gissingen omtrent gemeentelijke motieven en
bedoelingen zijn uit de lucht gegrepen. De gemeente wenst te benadrukken dat
haar werkwijze open is en gespeend van welke valse motieven dan ook en zal
daarom op dit bezwaarpunt niet verder ingaan.
Dat Huize Hoogenweerth
wordt gerenoveerd mag naar mening van de gemeente worden beschouwd als een zeer
goede zaak. Dat over de inrichting van een gebied wordt overlegd, danwel onderhandeld tussen overheden en derden en dat
daarbij compromissen worden gesloten, waarbij van beide zijden concessies
worden gedaan, is normaal en algemeen aanvaard. De door appellanten genoemde
voorwaarden zijn echter niet de criteria op basis waarvan een
inrichtingsvoorstel voor het plangebied is gemaakt. Gezocht is naar een goede
mix tussen ontgrondingsbelangen, recreatieve
belangen (groot tekort aan watersportmogelijkheden en ligplaatsen in
Maastricht en omstreken), cultuurhistorische belangen, landschappelijke en
natuurlijke belangen en waterstaatsbelangen.
Het Bassin is niet opgeofferd voor Pietersplas.
Andere aspecten, zoals de bereikbaarheid van het Bassin en de zware vervuiling
van de havenbodem hebben een rol gespeeld bij het maken van de afspraken zoals
ze nu voorliggen.
Zoals reeds gesteld is het niet zo, dat Pietersplas
b.v. haar voorwaarden kan stellen. Er is steeds
sprake geweest van overleg.
Door de gemeente zijn geen opmerkingen of
aanbevelingen ontvangen van de A.N.W.B., waaruit blijkt, dat een
haalbaarheidsstudie voor de ligplaatsen en vaarcapaciteit ter plaatse dient
plaats te vinden. Zowel de ANWB als de KNWV hebben aan de opzet van het
rekenmodel tot bepaling van ligplaatsen en vaarcapaciteit door Rijkswaterstaat
meegewerkt.
ad 7.62 Extra aanleg- en afmeermogelijkheden.
Met 300 ligplaatsen zijn binnen het
bestemmingsplankader vaste ligplaatsen in de jachthaven bedoeld en niet
ligplaatsen voor passanten. De aanwezigheid van een voor de recreatievaart
beschikbare plas brengt de behoefte aan aanlegplaatsen met zich mee t.b.v.
afmeren. Deze aanlegplaatsen voor passanten c.q. het tijdelijk afmeren, maken
geen deel uit van het berekeningsmodel in het kader van de ligplaatsenberekening.
ad 8. Landtong.
Drugssmokkel kan met de huidige open grenzen op
eenvoudiger manier plaatsvinden dan via Pietersplas. Het uitlokken van
criminele activiteiten, door het maken van een vlonder lijkt erg ver gezocht.
De vlonder is overigens een zaak van de toekomstige eigenaar.
Ontwateringsproblemen en grindbestorting hebben te maken met de aan de overzijde van
de Oosterweg gelegen landbouwpercelen en niet met de
landtong.
Omdat beide aspecten niet als problemen worden
gezien, zal worden vastgehouden aan het inrichtingsplan voor Pietersplas.
ad 9. Passantenhaven.
De ontwikkeling van het Bassin tot passantenhaven
is om meerdere redenen (o.a. bereikbaarheid, vervuilde waterbodem) niet op
korte termijn mogelijk. De nu vastgelegde afspraken daarover tussen de
Rijkswaterstaat en de gemeente Maastricht zijn duidelijk. In het plan
Rivieroevers, ruimtelijk scharnier van twee stadsdelen, zijn aanlegsteigers
voor passanten opgenomen tussen de St. Servaas- en de
Wilhelminabrug, ten westen van de dam. De termijn van uitvoering is echter op
dit moment niet bekend. Pietersplas zal in de tussenliggende periode, vanwege
het gebrek aan andere mogelijkheden worden benut als passantenhaven. Een en
ander is een aangelegenheid tussen de gemeente Maastricht en Pietersplas. Voor
Rijkswaterstaat zal de randvoorwaarde blijven, dat het aantal vaste
ligplaatsen in de jachthaven Pietersplas niet hoger zal zijn dan 300.
Op termijn zal tussen Randwyck en Heugem een
winkelcentrum worden gebouwd, dat voldoende mogelijkheid geeft inkopen te doen.
Overigens is in Heugem voor passanten nu reeds voldoende gelegenheid om
inkopen te doen. Indien de buurtbevolking hier terecht kan voor dagelijkse
inkopen, kunnen passanten dit ook.
ad 10. Surfcentrum.
In de jachthaven is surfen niet toegestaan, op de
grote plas als vanouds wel. Zoals reeds eerder gesteld is het watersportgebied
tussen Maastricht en Eijsden multifunctioneel en
daarmee niet alleen bestemd voor zeilers. De provincie is van mening, dat de surflocatie
past binnen de capaciteitsberekening van Rijkswaterstaat. Door Rijkswaterstaat
is hiertegen geen bezwaar aangetekend. De aanvraag voor de bouwvergunning voor
een surfcentrum is ingetrokken.
ad 11. Exploitatie.
Het watersportproject tussen Maastricht en Eijsden is met name bedoeld om het grote tekort in de
regio in te vullen. Zonder particuliere initiatiefnemers zou het project niet
van de grond zijn gekomen.
Zoals uit het Provinciale Statenstuk E.304.no.1
(openbaar) is af te lezen, is uitgegaan van een prijsstelling zoals deze
gehanteerd is in de overige privatiseringen o.a. in WRC-Eijsden.
d.w.z. een grondprijs van f. 2,50 per m2 (25 ha.). Voor
recreatieterreinen en een vergoeding voor eeuwigdurend onderhoud van water en
natuurgebieden van f. 750,-/ha./jr. (75 ha.) (éénmalig).
Deze uitgangspunten leiden tot een negatieve
overnameprijs, waardoor de overnamesom bepaald is op f. 1,-.
Appellant veronderstelt evenwel dat aan Pietersplas
b.v. van provinciewege
jaarlijks f. 750.000,- aan onderhoudskostenvergoeding wordt betaald. Dit is
onjuist.
De “basisinrichting" van het project wordt in
het kader van ontgronden en inrichten gefinancierd vanuit het Waarborgfonds
Grind, zoals oeververdediging, oeverinrichting op basis van functies,
ontsluiting, beplanting e.d.
Exploitatieve elementen
zijn voor rekening van betreffende exploitant.
Verdachtmakingen en geruchten horen naar het
oordeel van de gemeente in een bezwaarschrift niet thuis. Zij zal hier dan ook
niet op ingaan.
Er kan geen sprake zijn van een ongunstige ligging
van de Pietersplas, omdat er in de omgeving nauwelijks andere
watersportobjecten van een dergelijke omvang aanwezig zijn en de vraag
bijzonder groot is.
Het heeft weinig zin om van te voren te speculeren
over een mogelijk financieel tekort bij Pietersplas b.v.
voordat de activiteiten echt van de grond zijn gekomen. Vooraf zijn goede
afspraken gemaakt over de verdeling van de risico's en is onderzoek gepleegd
naar de haalbaarheid van het plan.
ad 12. Bestemmingsplan.
Appellanten stellen, dat het bestemmingsplan, door
op deze manier gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, structureel zou
veranderen.
De structurele opzet van het plan wordt door
wijziging van de 6,4% van de agrarische gronden (naar resp. recreatiegebied 1
en recreatiegebied 2) niet wezenlijk aangetast.
In recreatiegebied 1 is alleen dagrecreatie
toegestaan. Appellanten stellen dat er verblijfsrecreatie plaats gaat vinden in
de vorm van de Pietersplasjachthaven. Alleen in
recreatiegebied 2 gaat verblijfsrecreatie plaatsvinden; dit bezwaar is
ongegrond.
Appellanten stellen vervolgens dat de betreffende
infrastructuur uitgebreider is dan artikel 21 lid X. toestaat. Het oppervlak
van het parkeerterrein is volgens de berekening van appellanten (bijlage 1 van
hun bezwaarschrift) 2.26 ha. In de bovengenoemde bijlage hebben de appellanten
twee berekeningen gemaakt, die beide volgens hun inzicht leiden tot de
conclusie dat de uitwerkingsregels verkeerd zijn toegepast in de bedoelde
bestemming (recreatieve doeleinden 1). Bezwaarden hebben zich echter vergist.
Hier volgt een schematisch overzicht, dat de conclusie rechtvaardigt, dat B. en
W. binnen de gegeven regels hebben gehandeld.
Schematisch overzicht
In het "moederplan" b.p.
Randwyck is als eerste stap met toepassing van artikel 13 lid 5. de grens
tussen recreatiegebied 1 en agrarische doeleinden 50,00 m. naar het noorden
verlegd. De bestemming recreatiegebied 1 is op deze wijze vergroot met ongeveer
14.425 m2.
De resterende bestemming agrarische doeleinden
(ongeveer 89.900 m2) is middels artikel 25 gewijzigd in resp.
recreatiegebied 1 (68.225 m2) en recreatiegebied 2 (ongeveer 21.700
m2).
Uitgangspunt
van de berekeningen is nu:
- recreatiegebied 1 965.200 m2
- recreatiegebied 2 56.350 m2
Volgens artikel 21 lid X. moet de bestemming
recreatiegebied 1 voldoen aan de volgende criteria:
water |
min. 50 % (482.850 m2) |
|
max. 70% (675.600 m2) |
|
land |
min. 30% (289.500 m2) |
|
max. 50% (482.850 m2) |
|
natuurgebied |
min. 40 % (115.800 m2) |
max. 60% (173.750 m2) |
min. 45% (173.750 m2) |
max. 60% (193.150 m2) |
dagrecreatie |
min. 40% (115.800 m2) |
max. 60% (173.750 m2) |
min. 45% (193.150 m2) |
max. 60% (289.700 m2) |
Op de tekening 92-1911-09 d.d
15.09.1993 is 637.400 m2 met de bestemming water aangegeven; dit
getal past binnen de verdeling als boven aangegeven (maximaal 675.600 m2).
Voor land is op de tekening opgenomen 308.200 m2 (bestemming
recreatieve doeleinden) plus 7.850 m2 (bestemming bijzondere
doeleinden) is 316.050 m2. Dit getal valt eveneens binnen de marges
als boven weergegeven. De differentiatie natuurontwikkeling heeft op de
genoemde tekening een oppervlakte van 162.380 m2; deze oppervlakte
valt binnen de marges als in het schema aangegeven. De differentiatie
dagrecreatie is groot 58.140 m2; bij deze oppervlakte moet het
gedeelte van de bestemming recreatieve doeleinden worden opgeteld, dat niet
nader is gedifferentieerd (58.900 m2). Het gaat bij dagrecreatie
derhalve om bijna 120.000 m2, hetgeen binnen de marges valt.
Het oppervlak met de differentiatie parkeren is
33.300 m2. Het aantal echte parkeerplaatsen binnen deze vlakken
bedraagt echter 816. Wanneer dit aantal wordt vermenigvuldigd met 11,25 m2
geeft dit een totaal oppervlak van 9.200 m2 parkeeraccommodatie. Dit
getal is minder dan 1% van het oppervlak van de bestemming recreatiegebied 1
(965.200 m2)
ad 13. Planbureau.
De belangrijkste informatie m.b.t
de maritieme ervaring is als randvoorwaarden door de Rijkswaterstaat geleverd.
Dat een lokaal bureau over de kennis beschikt om een dergelijk plan te maken,
wordt door de gemeente als een pré beschouwd. Het
bureau Groenplanning b.v. bestaat reeds sinds 1984 en
vindt een zeer belangrijk deel van de activiteiten in het herinrichten van ontgrindingsplassen, waarbij in de ontwerp- en tekenfase
alle randvoorwaarden impliciet worden meegenomen (o.a. Rijkswaterstaat,
Waterschap e.d.).
Bij de vertaling van het inrichtingsplan in een
bestemmingsplan is het ondoenlijk alle aspecten uitgebreid aan de orde te laten
komen.
5. P.M.A.
Heerlen b.v. namens M.G.J. Rompelberg
en de c.v. J.C.M. Rompelberg
Bezwaar
De gemeente moet op basis van duidelijke berekeningen bezien in hoeverre
het plan Pietersplas niet bedreigend is voor een verantwoorde exploitatie van
het dagstrand van cliënten.
Beantwoording
De taak van ons College is om de uitwerkingsopdracht resp. wijzigingsbevoegdheid
op een juiste wijze te gebruiken. Het is geenszins een taak de gevraagde
berekeningen uit te voeren. De vrije markteconomie in ons land zou zich ook
verzetten tegen een in dit specifieke geval door reclamante
gewenste berekeningen. Dit nog afgezien van wat criteria als een
"verantwoorde exploitatie" voor reclamante
betekenen.
Bezwaar
Het plan Pietersplas maakt meer mogelijk (jachthaven, dagstrand) dan
destijds bij de privatisering van de grindplassen ten zuiden van Maastricht
door de bestuurlijke werkgroep tot uitgangspunt is genomen. Het druist tevens
in tegen het gestelde in de nota "Ontwikkelings-
en Beheersstructuur Grindwinningsgebieden", er heeft namelijk geen
afstemming, danwel afstemming op een niet juiste
wijze plaatsgevonden.
Door realisatie van het plan Pietersplas zal nl.
een commercieel verantwoorde exploitatie van het dagstrand van belanghebbenden
in het gedrang komen, althans zal een onzekere situatie ontstaan. Er is geen
onderzoek verricht waaruit blijkt dat het huidige aanbod van dagrecreatieve
voorzieningen in het onderhavige gebied niet voldoet aan de vraag of niet kan voldoen
aan de toekomstige vraag.
In het kader van de ontwikkeling van een nieuw inrichtingsplan had
overleg moeten plaats vinden met belanghebbenden waaronder reclamanten, hetgeen
niet is gebeurd.
Beantwoording
Op 18 december 1992 heeft Provinciale Staten een besluit genomen over
een wijziging van de Inrichtingsnota en het inrichtingsplan voor het noordelijk
gedeelte van het WRC Eijsden, zoals op een
bijbehorende kaart aangegeven. Tevens is de structuurvisiegrens
voor de grindwinning in Limburg gewijzigd. In genoemd besluit is ook opgenomen
de verkoop van ca. 100 ha. gronden en wateren aan Pietersplas b.v. De gronden in dit besluit betreffen het gebied
Pietersplas zoals in voorliggend plan bedoeld (voor besluit zie bijlage 10).
Ons College heeft ten aanzien van het onderhavige plan (een uitwerkings- en wijzigingsplan), zoals in de toelichting is
aangegeven, de voorgeschreven weg bewandeld.
Bezwaar
Het plan Pietersplas is niet in overeenstemming met het herziene nota
Inrichtingsplan voor het WRC Eijsden/Maastricht
(extensieve dagrecreatieve voorzieningen in de Grote Waard).
Beantwoording
Zoals reeds eerder vermeld past het voorliggende plan binnen het op 18
december 1992 genomen besluit van Provinciale Staten.
Bezwaar
De in het gebied WRC Eijsden/Maastricht
gevestigde ondernemers hebben hun mening niet kunnen geven over de in de Grote
Waard voorgenomen wijzigingen. Dat staat haaks op de in de nota "Ontwikkelings- en Beheersstructuur
Grindwinningsgebieden" geformuleerde randvoorwaarden. Inspraakmogelijkheden
over wijziging van de structuurvisiegrens heeft
evenmin plaatsgevonden. Er wordt bezwaar gemaakt tegen "een grote mate van
onzorgvuldigheid zijden de provinciale overheid".
Beantwoording
Zoals reclamante begrijpen zal, richt dit deel
van haar bezwaar zich niet tegen het voorliggende plan.
Bezwaar
De centrale werkgroep die conform de nota Ontwikkelings-
en Beheersstructuur Grondwinningsgebied zorgdraagt
voor coördinatie en planning is tekort geschoten in haar signalerend, coördinerenden en bemiddelende rol t.a.v. reclamant en zijn
ideeën en plannen voor het betreffende gebied.
Beantwoording
Dit bezwaar richt zich niet tegen het voorliggende plan.
Bezwaar
Reclamante is tegen de projectie van de
meest zuidelijke ontsluitingsweg van Pietersplas op de voorgestelde plaats. De
bezoekers komend van de A2 zullen volgens reclamant niet snel opteren voor een
bezoek aan het dagstrand OostMaarland.
Beantwoording
De toekomstige wegenstructuur zoals in de toelichting opgenomen op kaart
5 is, voor zover het nog vrije keuzen betreft, tot stand gekomen na afweging
van alle in het geding zijnde belangen. Door bewegwijzering kan het door reclamante gesignaleerde worden voorkomen.
Bezwaar
Er moet volgens reclamante een milieu-effect-rapportage worden gemaakt. Het uitwerkings- en wijzigingsplan is volgens haar het enige en
eerste besluit dat de uitvoering van het beoogde project mogelijk maakt.
Beantwoording
Er wordt verwezen naar het antwoord aan reclamanten onder 4. (ad 2. Milieu,
pg. 15, 16).
Bezwaar
Er bestaat geen duidelijkheid over de financiële onderbouwing van het
project.
Beantwoording
De gemeente Maastricht heeft geen bijzondere kosten; de onderneming die
binnen het project activiteiten heeft, wordt solvabel geacht. De verenigingen
die binnen het project zijn resp. worden gevestigd, worden geacht in staat te
zijn tot een voor hen acceptabele exploitatie.
Bezwaar
Reclamante wil nadere uitleg over de
verkoop van het gebied voor een symbolisch bedrag aan Pietersplas b.v.
Beantwoording
Dit is geen bezwaar tegen het voorliggende plan. Er kan verwezen worden
naar het antwoord aan de reclamanten onder 4. (ad 11. exploitatie).
Bezwaar
Pietersplas is naar het zuiden gering doorloopbaan. Dit is niet in
overeenstemming met de randvoorwaarden m.b.t. de inrichting van het
betreffende grindwinningsgebied.
Beantwoording
Zie het eerder genoemde besluit van Provinciale Staten van 18 december
1992 met bijlagen.
Bezwaar
Er is sprake van een geringe openbare doorloopbaarheid van het
natuurgebied in het plan. Er wordt aangenomen dat de doorloopbaarheid van de
rest van het gebied beperkt wordt door de heffing van entreegelden.
Beantwoording
De doorloopbaarheid van het natuurgebied is beperkt. Hoewel buiten het
kader van dit plan tredend, zal er geen sprake zijn van het heffen van
entreegelden.
Bezwaar
Reclamante maakt bezwaar tegen het
voorliggende plan daar zij zelf daardoor geen mogelijkheden meer heeft om
waterrecreatievormen (bijv. een waterskibaan) in haar bedrijfsvoering te
entameren. "Dit creëert wederom oneerlijke concurrentie-verhoudingen."
Beantwoording
Binnen het in ontwerp zijnde bestemmingsplan voor een gebied waarbinnen
de gronden van reclamante zijn gelegen, zullen de
activiteiten als bedoeld al dan niet kunnen worden gerealiseerd. In de
procedure conform artikel 6a W.R.O. resp. de bezwarenprocedure kan reclamante bij de gemeenteraad van Eijsden
haar belangen kenbaar maken.
Overig
Reclamante verondersteld dat "bij
gesplitste exploitatie" 3 bedrijfswoningen op haar gebied van toepassing
kan zijn.
Beantwoording
Het zal reclamante duidelijk zijn dat aan de
voorliggende uitwerking geen "rechten" kunnen worden ontleend om
elders (in een buurgemeente) hetzelfde van toepassing te laten zijn op haar
gronden.
Op grond van het bovenstaande moeten de bezwaren ongegrond worden
verklaard.
STANDPUNT
VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS SAMENGEVAT
Op grond van de antwoorden die onder 2. zijn opgenomen worden de
bezwaren van de reclamanten:
1. Belangenvereniging tot behoud van de Haaf,
2. Th.J. Hoogenboom mede namens een groep inwoners van Heugem e.o.
(32),
4. C.A.T. Pulles en
mevrouw dr. C.F.M. Pulles-Heintzberger,
5. P.M.A. Heerlen b.v.
namens M.G.J. Rompelberg en c.v.
J.C.M. Rompelberg
ongegrond
verklaard.
Op basis van de antwoorden die onder 2. zijn opgenomen worden de
bezwaren van de reclamant onder:
3. Ministerie van Verkeer en Waterstaat,
Directoraat Rijkswaterstaat, directie Limburg
gegrond verklaard en is het plan als volgt aangepast:
voorschriften:
- artikel 6 lid 1. aanvulling "met de
volgende ligplaatsencapaciteiten ten behoeve van de recreatievaart: in het
noorden van de Pietersplas 150 en in het zuiden van de Pietersplas 300";
- artikel 1 lid 24. aanvulling
"stroomvoerend winterbed: de gronden die bij extreem hoge afvoeren van de
rivier de Maas onder water staan en die een stroomvoerende functie moeten
kunnen vervullen".
toelichting:
- vervangen van de tekst van paragraaf
3.7. zoals bij de beantwoording van het bezwaarschrift is aangegeven.
Gelet op de duidelijkheid wordt artikel 5 lid 1. van de voorschriften
achter het laatste gedachtenstreepje aangevuld met
"met of zonder bedrijfswoningen".
In mei 1990 is door de minister van V.R.O.M. de geluidszone rondom de
ENCI vastgesteld. Vanwege het feit dat woningen binnen de 55 dB(A)-contour
waren gelegen, is een saneringsonderzoek opgestart. In mei 1993 heeft het
College van Gedeputeerde Staten van Limburg het programma van maatregelen
vastgesteld. Hij heeft aan het College van Burgemeester en Wethouders van
Maastricht verzocht om de geluidszone rondom de ENCI aan te passen. De
aangepaste zone is weergegeven op de uitwerkings- en
wijzigingsplankaart (d.d. 03.12.1993); tevens is de toelichting op dit punt
aangepast evenals de bijbehorende kaart 3.