logo gemMtr klrArtikel 20      Bepalingen betreffende het gebruik van grond, anders dan voor bebouwing en betreffende het gebruik van opstallen.

 

1.      Het is verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het bestemmingsplan voortvloeiende bestemming.

 

2.      Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing:

a.      voor een gebruik dat – hoewel afwijkende van de uit het bestemmingsplan voortvloeiende bestemming – op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond;

b.      voor wat betreft gebouwen ten aanzien waarvan de onderwijswetgeving regelen bevat omtrent de beëindiging van het gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

3.      De onbebouwd blijvende gedeelten van de voor de onderscheidene bestemmingen aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor wat betreft:

Art. 2                                                    : als tuin;

Art. 3, 4, 6 en 7                                   : als tuin en parkeerterrein;

Art. 11                                                  : als parkeerterrein, speelterrein, schoolwerktuin en tuin;

Art. 4, 5, 6, 7, 9, 10, 12, 13 en 14     : als aan- en afvoerweg, parkeerterrein en tuin;

Art. 8                                                    : als parkeerterrein, speelterrein, schoolwerktuin, tuin en aan- en afvoerweg.

 

4.      Burgemeester en Wethouders verlenen van het in lid 1 en 3 bepaalde vrijstelling als strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende reden gerechtvaardigd wordt.

 

GOEDKEURING ONTHOUDEN VOLGENS K.B. D.D. 8 OKTOBER 1979

5.      Burgemeester en Wethouders kunnen van het in lid 1 en 3 omschreven verbod vrijstelling verlenen, behoudens de in artikel 13 en 14 bedoelde bestemming handel, mits de verwezenlijking van het plan hierdoor niet wordt bemoeilijkt, resp. een gerealiseerde bestemming niet wezenlijk wordt aangetast.

 

6.      Burgemeester en Wethouders kunnen voor wat  betreft de in de  artikelen  13 en  14 genoemde  gronden, welke  zijn bestemd voor handel, vrijstelling verlenen ten behoeve van detailhandel, welke niet of bezwaarlijk in woonbuurten kan worden uitgeoefend.