Artikel 22a Waterloop.
1. a. De
gronden met de bestemming waterloop aangegeven op bestemmingskaart 2 mogen
uitsluitend worden gebruikt voor de natuurlijke afvloeiing van water en voor de
waterbeheersing en tevens voor de op de bestemmingskaart 1 aangegeven andere
bestemmingen.
b. Het gebruik ten behoeve van de andere
bestemmingen is slechts toelaatbaar, indien daardoor de waterloop niet wordt
aangetast.
2. I. Op
deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere
bestemmingen, geen gebouwen doch uitsluitend andere bouwwerken worden
opgericht, welkoe noodzakelijk zijn in verband met het beheer van de aanwezige
waterloop.
II. Indien het belang van de waterhuishouding
niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht kunnen burgemeester en
wethouders na het horen van de beheerder van de waterloop, vrijstelling
verlenen van het bepaalde in dit lid sub I ten behoeve van het oprichten van
andere bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de
bestemmingskaart 1 aangewezen bestemmingen.
3. I. In
afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen is het
verboden op of in deze gronden, met het oog op de bescherming van de
waterhuishouding, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning
(aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden
of parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
b. het verlagen of afgraven, het ophogen of
het egaliseren van de boden met meer dan 10 cm;
c. voor zover de Boswet of krachtens die wet
gestelde voorschriften niet van toepassing zijn, het vellen of rooien van
houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige
beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
d. het
dempen of verleggen van waterlopen;
e. het aanleggen van parallelriolen,
nutsvoorzieningen en transportleidingen.
II. Het sub I van dit lid bepaalde is niet van
toepassing:
a. voor werkzaamheden, normale
onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van de instandhouding van de
waterloop;
b. voor wat betreft het sub I c bepaalde voor het
vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen bij wijze van verzorging.
III. De werken en werkzaamheden als bedoeld sub
I van dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor het belang van de
waterhuishouding niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
IV. Een vergunning als bedoeld sub I van dit lid
wordt slechts verleend, nadat de beheerder van de betrokken waterloop is
gehoord.