Paragraaf C Bepalingen
met betrekking tot leidingen en watergangen
Artikel 27. Leidingen
1. 1.
Op de gronden gelegen binnen een
afstand van 4 m aan weerszijden
van de op de kaart aangegeven leidingen mogen, in afwijking van het bepaalde
ten aanzien van de andere bestemmingen, geen gebouwen doch uitsluitend andere
bouwwerken worden opgericht, welke noodzakelijk zijn in verband met de
exploitatie van de aanwezige leidingen.
2.
Burgemeester en wethouders kunnen,
gehoord de beheerder van de betrokken leiding(en), vrijstelling verlenen van
het bepaalde in dit lid onder 1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken
als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de bestemmingskaarten aangewezen
bestemmingen, mits daardoor de bedrijfsveiligheid van de leiding(en) in gevaar
wordt of kan worden gebracht.
2. 1.
Op de gronden, gelegen binnen een
afstand van 4 m aan
weerszijden van een op de kaart aangegeven leiding is het, in afwijking van het
bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, verboden met het oog op de
bescherming van de leidingen op of in deze gronden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanbrengen van beplantingen en/of
bomen, welke dieper wortelen dan 30 cm;
b.
voor zover de Boswet of krachtens die
wet gestelde voorschriften niet van toepassing zijn, het vellen en/of rooien
van beplantingen en/of bomen, welke dieper wortelen dan 30 cm;
c.
het uitvoeren van graafwerkzaamheden
dieper dan 30 cm;
d.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of
het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm.
2.
Het onder 1 van dit lid is niet van
toepassing:
a.
voor wat betreft sub b bepaalde voor het
vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen bij wijze van verzorging;
b.
voor wat betreft het sub c en d
bepaalde voor werken en/of werkzaamheden die ingevolge de aan de grond gegeven
bestemmingen tot de normale bodemexploitatie en/of bodemgebruik behoren en die
niet dieper dan 60 cm worden uitgevoerd.
3.
Burgemeester en wethouders kunnen,
gehoord de beheerder van de betrokken leidingen(en), vrijstelling verlenen van
het bepaalde in lid 2 onder 1, mits daardoor de bedrijfsveiligheid van de leiding(en)
niet wordt of kan worden geschaad.
4. Bij het verlenen van een aanlegvergunning of vrijstelling als bedoeld in dit artikel wordt de procedure in acht genomen, zoals vermeld in artikel 35 lid 1.