Paragraaf
D Algemene bepalingen omtrent het gebruik
Artikel 30. Verboden gebruik van gronden
1.
Het is verboden gronden begrepen in
dit plan te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een
doel strijdig met de gegeven bestemmingen.
2.
Het is verboden gronden direct
gelegen tussen de voorgevel van een woning en de weg te gebruiken als
parkeerplaats. Dit geldt niet voor zover het gronden betreft direct gelegen
tussen de ingang van de bij de woning behorende garage en de weg.
3.
Het is in ieder geval niet toegestaan
de hier bedoelde gronden te gebruiken, te doen of te laten gebruiken;
a.
voor het opslaan van hout en
aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de
bestemming gerichte gebruik van de grond;
b.
voor het al dan niet ten verkoop
opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit
gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke
bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover
zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c.
als opslag-, stort-, lozing- of
bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming
onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is
in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
d.
voor straatprostitutie.
4.
Burgemeester en wethouders verlenen
van het bepaalde in lid 1 en lid 2 vrijstelling, als strikte toepassing van het
voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
5.
Bij de vrijstelling van burgemeester
en wethouders wordt de procedure in acht genomen zoals vermeld in artikel 35
lid 1.