Paragraaf
A Bepalingen met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen
Artikel 9. Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde (Aln)
1. Bestemming
De gronden die op de kaart zijn
aangewezen voor agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde
zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
● duurzaam agrarisch grondgebruik;
● de bescherming van het leefgebied voor
de hamster;
● behoud, herstel en ontwikkeling van de
aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische
waarden;
● de bestrijding van bodemerosie en de beheersing
van het oppervlaktewater;
● afvoer van water;
● recreatief medegebruik;
en
daaraan ondergeschikt voor:
● verkeer;
● ontmoetingsplaatsen en recreatieve
doeleinden als trapveldjes en vliegerterreinen, voor zover de gronden gelegen
zijn ten westen van de Molenweg.
2. Beschrijving in hoofdlijnen
In dit lid wordt, in aanvulling op
artikel 8, in hoofdlijnen beschreven op welke wijze met het plan de doeleinden,
die ingevolge lid 1 aan de gronden zijn toegekend, worden nagestreefd.
1.
Verhouding tussen de belangrijkste
doeleinden
Een duurzaam agrarisch grondgebruik
alsmede de bescherming van het leefgebied voor de hamster zijn de meest
zwaarwegende doelstellingen van deze bestemming. Het belang van duurzaam
agrarisch grondgebruik is groot. Dit is te meer van belang omdat deze vorm van
grondgebruik een belangrijke rol kan spelen bij de bescherming van het
leefgebied van de hamster.
Ten behoeve van de bescherming van het
leefgebied van de hamster, de bestrijding van bodemerosie en de
oppervlaktewaterbeheersing alsmede de landschappelijke, natuurlijke en
cultuurhistorische waarden is een stelsel van aanlegvergunningen opgenomen.
Bij de beoordeling van een aanvraag om
aanlegvergunning zal aan de bescherming van het leefgebied van de hamster een
groter gewicht worden toegekend dan aan het realiseren van enige andere
genoemde doelstelling.
2.
Bescherming lijnvormige elementen
De lijnvormige elementen, zoals
omschreven in artikel 1 van deze voorschriften, moeten worden behouden of
hersteld ten behoeve van de bestrijding van de bodemerosie en de
oppervlaktewaterbeheersing. Ten behoeve van de bescherming van deze elementen
zijn aanlegvergunningen voorgeschreven. Bij de beoordeling van een aanvraag om
aanlegvergunning zal aan het belang van deze elementen in het kader van de
bestrijding van de bodemerosie en oppervlaktewaterbeheersing een
doorslaggevende rol worden toegekend.
3.
Kleinschalige landschapselementen en
wegenpatroon
De verspreid liggende kleinschalige
waardevolle landschapselementen, de cultuurhistorisch waardevolle wegen en de
andere (onverharde) wegen moeten worden behouden, dan wel hersteld of
ontwikkeld ten behoeve van het behoud of herstel van het cultuurhistorisch
hoofdpatroon.
4.
Geurcirkelproblematiek
In het gebied grenzend aan de bestemming
agrarisch bouwblok zijn binnen de geurcirkels voor agrarische bedrijven in
principe geen milieugevoelige functies toegestaan. Hiermee wordt beoogd
onnodige beperkingen van de agrarische bedrijfsvoering te voorkomen en een goed
woon- en verblijfsmilieu in stand te houden. De geurcirkels worden bepaald op
basis van de geldende afstandsnormen. Nadere regeling vindt plaats in het kader
van de milieuwetgeving
5.
Vergroting van agrarische bouwblokken
Voor zover op grond van andere
bepalingen in dit artikel niet uitgesloten, vindt vergroting van bestaande
agrarische bouwblokken plaats in het kader van een wijzigingsplan ex artikel 11
W.R.O., zoals aangegeven in artikel 33.
De volgende regels moeten hierbij in
acht worden genomen:
● bij de bepaling van de omvang, de vorm
en de uitbreidingsrichting van het bouwblok wordt rekening gehouden met de
eisen die voortvloeien uit de aard en omvang van het bedrijf en de daarmee
samenhangende behoefte aan een redelijke uitbreidingsmogelijkheid;
● een bouwblok mag niet groter zijn dan
vanuit een oogpunt van grondgebonden agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk
is, met een maximum van 1,5 ha aaneengesloten; indien noodzakelijk kan voor een
gekoppeld bouwblok worden gekozen; door middel van planwijziging mag het
bouwblok met maximaal 50% van de in het vastgestelde bestemmingsplan opgenomen
oppervlakte worden uitgebreid;
● bij vergroting van het bouwblok spelen
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de waarden van de
omliggende bestemming(en) een belangrijke rol;
● het moet een volwaardig agrarisch
bedrijf betreffen, dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van
volwaardigheid ontwikkelt;
indicaties voor de volwaardigheid zijn
de economische en arbeidsomvang en de continuïteit van het bedrijf;
● de vergroting moet ter plaatse
noodzakelijk zijn; dit betekent dat de betrokken agrariër elders geen reële
planologische en vanuit een oogpunt van grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden heeft;
● vergroting is alleen toelaatbaar als
er geen schadelijke effecten voor het landschap en/of het milieu zijn te verwachten
of als deze voldoende kunnen worden ondervangen; conflictsituaties kunnen zich
voordoen in of in de directe omgeving van grondwaterbeschermings-
of waterwingebieden, in de vlakken landschappelijke openheid en ecologische
structuur, in de toetsingszones van leidingen, in de nabijheid van voor
verzuring gevoelige gebieden, of aan de stadsrand: een en ander kan gevolgen
hebben voor de vraag of, en met welke omvang de uitbreiding kan worden
toegestaan, dan wel voor de aard en/of de omvang van de toe te laten
bedrijfsactiviteiten; nadere invulling ter zake van schadelijke milieueffecten
vindt met name plaats door toepassing van de milieuwetgeving.
6.
Recreatief medegebruik
Het recreatief medegebruik zal worden
bevorderd door het treffen van voorzieningen voor wandelen, fietsen en
ruitersport.
De inrichting van kleinschalige
picknickplaatsen en het aanbrengen van voorzieningen als wegwijzers, zitbanken
e.d. is toegestaan.
7.
Verkeer
De aard en de omvang van de wegen moet
primair worden afgestemd op het binnen deze bestemming toegelaten gebruik. Zo
nodig wordt daarbij ook met het toegelaten gebruik van de aangrenzend gelegen
bestemmingen rekening gehouden. Bij de aanleg van nieuwe wegen moet zoveel
mogelijk worden aangesloten op het cultuurhistorisch waardevolle patroon van
wegen en paden.
De onverharde wegen en paden mogen
niet worden verhard, tenzij zwaarwegende belangen, vanuit een oogpunt van
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering dit vereisen en geen onevenredige
aantasting van de overige waarden plaatsheeft.
Bij het amoveren van wegen of paden
mag de wegenstructuur niet onevenredig worden aangetast.
3. Bebouwing
Op deze gronden mag geen bebouwing
worden opgericht, behoudens andere bouwwerken, die passen bij deze bestemming,
die niet hoger zijn dan 1,50 m.
4. Strijdig gebruik van gronden en opstallen
1.
Onder verboden gebruik van gronden
als bedoeld in artikel 30 wordt tenminste verstaan het gebruik:
a.
als staanplaats of ligplaats voor
onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van
onderkomens nodig is in verband met in het agrarisch gebied met
landschappelijke en natuurlijke waarde, dan wel in het natuurgebied uit te
voeren werken of werkzaamheden;
b.
voor sport-,
wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden,
buitenmaneges, lig- en speelweiden;
c.
voor het beproeven van voertuigen;
voor de beoefening van de motorsport; voor het houden van wedstrijden met
motorrijtuigen of bromfietsen, met uitzondering van rally's en puzzelritten;
d.
voor het racen of crossen met
motorrijtuigen of (brom)fietsen buiten verharde wegen of paden;
e.
in de vorm van het draineren van de
bodem;
f.
voor het winnen van bosstrooisel of
mos;
g.
als staanplaats voor wagens, geschikt
en bestemd voor de uitoefening van handel;
h.
het inkuilen van veevoer en het
opslaan van mest en/of meststoffen.
2.
Onder verboden gebruik van opstallen
als bedoeld in artikel 31 wordt tenminste verstaan het gebruik van opstallen
voor:
a.
ambachtelijke en/of industriële
doeleinden;
b.
detailhandel en groothandel,
behoudens de verkoop van bedrijfsproducten, afkomstig van het eigen bedrijf en
in eigen beheer;
c.
transport- en/of garagedoeleinden;
d.
horecadoeleinden;
e.
permanente of tijdelijke bewoning,
welke geen verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering;
f.
opslagdoeleinden, behoudens
opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering of met
een winterberging voor onderkomens.
5. Werken en werkzaamheden
1.
Het is verboden op of in de tot
agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde bestemde gronden,
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
het bebossen van gronden die op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan niet als bos konden worden
aangemerkt;
b.
het vellen, rooien of beschadigen van
houtgewas, behoudens bij wijze van verzorging en met uitzondering van laagstamfruitbomen;
c.
het aanleggen, het verharden of het
amoveren van wegen, paden of parkeergelegenheden;
d.
het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
e.
het aanbrengen van onder- en
bovengrondse leidingconstructies, tenzij deze verband houden met het op de
bestemming gerichte gebruik;
f.
het ontginnen, bodemverlagen,
afgraven, diepploegen, ophogen en egaliseren;
g.
het verrichten van exploratie- en
exploitatieboringen t.b.v. de winning van delfstoffen;
h.
het blijvend scheuren van grasland,
met uitzondering van het gebied dat buiten het fourageergebied
van de das is gelegen, en dat als zodanig op de plankaart is aangeduid;
i.
het
egaliseren c.q. verwijderen van lijnvormige elementen.
2.
Het onder 1. van dit lid bepaalde is
niet van toepassing voor:
a.
werkzaamheden, normale
onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b.
werken of werkzaamheden van
ondergeschikte betekenis.
3.
Deze werken of werkzaamheden zijn in
ieder geval slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan
wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in
lid 1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden
aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde
waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind; een en ander zal
worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de artikelen 8, 9 lid 2 en
26.
4. a.
In aanvulling op het bepaalde onder 1
is het verboden op of in de op de kaart als "voormalige stortplaats"
aangegeven gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) diepwortelende beplanting (dieper
dan 0,60 cm), inclusief laagstambomen aan te brengen dan wel te verwijderen.
b.
De onder 4.a. bedoelde werkzaamheden
zijn slechts toelaatbaar indien door het aanbrengen, het aanwezig zijn of het
verwijderen van deze beplanting een eventueel aangebrachte bovenafdichting van
de voormalige stortplaat(en) niet wordt of kan worden geperforeerd dan wel een
toekomstige sanering hierdoor niet wordt of kan worden belemmerd.