Artikel 3 Wijze
van meten.
1. a. Goothoogten
worden gemeten van bovenkant afgewerkt aanliggend terrein tot aan bovenkant
goot, of indien een platte afdekking wordt toegepast, tot bovenkant
buitenboeiboord plat.
b. Het afgewerkte terrein wordt bij voor
bewoning bestemde gebouwen geacht te liggen 20 cm beneden den bovenkant van den
beganegrondvloer, gelegen in de voorgevelrooilijn, tenzij door Burgemeester en
Wethouders anders wordt bepaald.
c. De bovenkant beganegrondvloer wordt geacht
te zijn gelegen 20 cm boven de straathoogte, gemeten in het midden van dit
perceel, vermeerderd met 2 cm voor iedere meter onbebouwd terrein of voortuin,
gelegen tussen de voorgevelrooilijn en de perceelsgrens tussen het betreffende
perceel en de straat.
d. De voorgevelbreedte wordt gemeten in de
voorgevelrooilijn en wel:
1e. ter plaatse waar op de erfscheiding twee
woningen zijn aaneengebouwd uit de erfscheiding;
2e. ter plaatse van de eindgevel van een woning
of woningblok, uit het buitengevelvlak van den zijgevel.