Artikel 8 Gronden, bestemd voor industrieterrein.
Aard der
bebouwing.
1. De gronden, op de kaart met arcering
aangegeven als bestemd voor "Industrieterrein", mogen uitsluitend worden
bebouwd met niet voor bewoning bestemde gebouwen, als bedrijfsgebouwen,
fabrieken, werkplaatsen, magazijnen, opslagplaatsen, e.d., met de daarbij
behorende kantoorlokalen, schaftlokalen e.d.
2. Met inachtneming van het bepaalde in het
voorgaande lid, gelden ten opzichte van de terreinen, aangegeven als bestemd
voor industrieterrein, de volgende bepalingen:
a. De terreinafscheiding van de terreinen,
bestemd voor industrieterrein moet bestaan uit een gemetselde muur van
gevelsteen van voldoende zwaarte, ter hoogte van tenminste 2,00 m boven het
afgewerkt terrein ter plaatse.
b. Ingeval en voor zolang van den openbaren
weg of een als zodanig aan te merken terrein geen uitzicht bestaat op een
als opslagplaats of dienovereenkomstig
in gebruik zijnde terreinen en overigens een zodanig terrein door verharding,
beplanting of dergelijke in een zodanigen toestand is gebracht en onderhouden,
dat dit terrein niet als ontsierend voor het stadsbeeld kan worden beschouwd,
kan in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid door Burgemeester en
Wethouders tot wederopzeggings toe vergunning worden verleend om:
1e. de erfscheiding tussen den openbaren weg en
het betreffende terrein te maken van een van gevelsteen gemetselde muur ter
zwaarte van 22 cm, ter hoogte van 1.20 m boven het afgewerkte terrein ter
plaatse;
2e. de erfscheiding tussen twee
industrieterreinen onderling te maken van een afrastering van betonnen of
houten palen, waartussen gespannen metaalgaas, ter hoogte van tenminste 2 m
boven het afgewerkte terrein ter plaatse.
3. In afwijking van het bepaalde in het 1e en
2e lid, kunnen Burgemeester en Wethouders vergunning verlenen voor de
oprichting van een of enkele woningen voor de huisvesting van conciërges,
bewakers en dergelijke personen, wier huisvesting op het industrieterrein
noodzakelijk is.
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde
gebouwen moeten worden geplaatst:
a. met de gevels op de erfscheiding of
b. met de gevels op een afstand van tenminste
2 m van de erfscheiding, gemeten loodrecht daarop.
5. De gevels van gebouwen, gelegen aan den
Meerssenerweg moeten bovendien, geplaatst worden op de perceelsgrens tussen het
betreffende perceel en den Meerssenerweg.
6. De bovenzijde van de beganegrondvloer, moet
tenminste 20 cm hoger zijn gelegen, dan het hoogste punt van het aan het gebouw
aanliggend afgewerkt terrein, met een minimum hoogte van 20 cm boven de
straathoogte ter plaatse van de uitbaning op den openbaren weg.
7. De goothoogte van gevels langs den
Meerssenerweg, mag ten hoogste 7 m bedragen, terwijl geen deel van enig gebouw
hoger mag zijn gelegen, van den Meerssenerweg en het aangrenzende terrein op
een hoogte van 7 m uit de weghoogte snijdt en een helling met het horizontale
vlak van 45 graden.
8. Burgemeester en Wethouders zijn, met
inachtname van het bepaalde in het voorgaande lid, bevoegd, omtrent de hoogte
der gebouwen nadere eisen te stellen.