Paragraaf D Algemene bepalingen omtrent het gebruik
Artikel 23 Verboden gebruik van gronden en opstallen
1. Het
is verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken
op een wijze of tot een doel strijdig met het in lid 1 van de artikelen 7, 9
tot en met 20, 21 en 22 toegestane gebruik.
2. Het
is verboden de binnen een bebouwingsoppervlak gelegen gronden bestemd als
woondoeleinden (W), voor zover deze niet worden bebouwd, anders dan als tuin te
gebruiken.
3. Het
is verboden de binnen een bebouwingsoppervlak gelegen gronden bestemd als
woondoeleinden (W) met de subbestemming -pg, voor zover deze niet worden
bebouwd, anders dan als groenvoorziening te gebruiken.
4. Het
is verboden de binnen een bebouwingsoppervlak gelegen gronden bestemd als
maatschappelijke doeleinden (M), detailhandel (D), kantoren (K), horeca (H) en
centrumvoorzieningen (C) voor zover deze niet anders dan als tuin, waarvan
maximaal 20% als parkeergelegenheid te gebruiken.
5. Het
is verboden de binnen een bebouwingsoppervlak gelegen gronden bestemd als
bedrijfsdoeleinden (B), voor zover deze niet worden bebouwd, anders dan als
tuin, open bedrijfsterrein en/of parkeergelegenheid te gebruiken, met dien
verstande, dat de gronden als bedoeld in dit lid, voor zover deze op de
bestemmingskaart staan aangeduid met het teken , voor maximaal 25% als open bedrijfsterrein
en/of tuin mogen worden gebruikt.
6. Het
is verboden de binnen een bebouwingsoppervlak gelegen gronden bestemd als
recreatie (R), voor zover deze niet anders dan als groenvoorziening te
gebruiken.
7. Burgemeester
en wethouders verlenen van het bepaalde in lid 1 tot en met 6 vrijstelling, als
strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest
doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.