Hoofdstuk 1. ALGEMEEN
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
In deze voorschriften
wordt verstaan onder:
a. het
plan
het bestemmingsplan
Buitengebied Sint-Pietersberg-Jekerdal-Cannerberg"
b. bebouwing
één of meer gebouwen
en/of andere bouwwerken.
c. ander
bouwwerk
een bouwwerk geen
gebouw zijnde.
d. bijgebouw
vrijstaande of
aangebouwde gebouwen, die een gebruikseenheid vormen met en dienstbaar zijn aan
een hoofdgebouw.
e. bestaande
bebouwing
bebouwing welke
bestaat bij de tervisielegging van het plan.
f. bebouwingsgrens
de op de
bestemmingskaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig
aangegeven lijn, welke behoudens bij deze voorschriften toegelaten afwijkingen
bij het oprichten van bebouwing niet mag worden overschreden.
g. bouwperceel
de aaneengesloten
bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaande of op te richten
bouwwerk of complex van bouwwerken.
h. bebouwingsoppervlak
een door
bebouwingsgrenzen op de bestemmingskaart omgeven oppervlak, waarbinnen volgens
deze voorschriften bepaalde bouwwerken mogen worden gebouwd.
i. aansluitende
bebouwing
er is sprake van
aansluitende bebouwing wanneer de afstand tussen een bedrijfsgebouw en enig
ander gebouw op eenzelfde bouwperceel ten hoogste 20 meter bedraagt.
j. agrarisch
bedrijf
een productie-huishouding in economische zin, waarbinnen
uitsluitend of overwegend door bewerking van de natuurlijke en/of aangelegde
bodem en/of door het houden van vee, arbeid wordt verricht ter verkrijging van
plantaardige en/of dierlijke producten.
k. volwaardig
agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf
in de omvang van tenminste een éénmansbedrijf met een daarbij passende
arbeidsomvang en met een daaruit redelijkerwijs te verwachten passend
bedrijfsinkomen, welk bedrijf een omvang heeft van tenminste 100
Standaardbedrijfseenheden (SBE), berekend op basis van de SBE-normen,
als aangegeven in de tot deze voorschriften behorende bijlage.
l. agrarische
bedrijfswoning
een woning bestemd
voor het gebruik binnen de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf,
behorende tot een eenheid van bedrijfsgrond en bedrijfsopstallen en te bewonen
door een huishouding waarvan tenminste 1 lid werkzaam is in het betreffende
agrarische bedrijf.
m. landschappelijke
waarden
de geomorfologische en de landschappelijk-esthetische
waarden.
n. natuurwetenschappelijke
waarden
de geomorfologische en de geologische, de bodemkundige en
biologische waarden.
o. cultuur-historische waarden
het cultuurpatroon,
dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer
tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf,
de graften, de wallen en de beplanting;
archeologische waarden zijn hieronder begrepen.
p. onderkomen
voor
verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en
vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, sta-caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuiltenten,
schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief
buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
q. beheersobject
een complex van natuurgebieden en/of landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, die ruimtelijk min of meer een eenheid vormen en waarvan het beheer in één hand berust.