Toelichting
bestemmingsplan
Céramique
maart
1989
gewijzigd
augustus 1989
gewijzigd
oktober 1989
INHOUD
HOOFDSTUK
2.3. Provinciale overheid 2.4. Gemeentelijke overheid
3. Karakteristiek van het plangebied
3.2. Ligging,
begrenzing en oppervlakte
3.4. Fysieke
toestand van het terrein
3.4.2. waterstaatkundige
situatie
3.6. Ruimtelijk
landschappelijke structuur
3.7.2. bodem-
en grondwaterverontreiniging
4.3. Randvoorwaarden
op grond van overeenkomsten
7.2. Toetsing
van het stedebouwkundig plan aan de Wet geluidhinder
7.3. Van stedebouwkundig
plan naar bestemmingsplan
9. Economische uitvoerbaarheid
9.3. Bouwgrondexploitatiemodel
11. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bijlage 2: Akoestisch onderzoek
Bijlage 3: Bouwgrondexploitatie
Begin 1989 is
door de gemeente Maastricht aan Samenwerkende Adviseurs Maastricht b.v.
(S.A.M.) de opdracht verstrekt een bestemmingsplan onder de naam Céramique op
te stellen voor het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique. Dit terrein, met een
oppervlakte van ca. 23 ha., is gelegen op de zuidoost-oever van de Maas, tussen
de oude bebouwing van Wyck en de nieuwbouw van Randwyck. Tot dusverre heeft het
terrein een mono-functionele gebruiksvorm - namelijk industrie - gehad. In de
nabije toekomst zal dit veranderen. Tussen nu en het jaar 2000 moet er een
stedebouwkundig en architectonisch hoogstaande wijk zijn gerealiseerd,
behorende tot de Maastrichtse binnenstad en met een grote uitstraling voor
Maastricht en regio. Een toplokatie in Maastricht, met een niet in het
stedelijk weefsel passende functie, wordt herschapen in een wijk waarin
functiemenging centraal staat en waarin de functies kwalitatief zeer
hoogwaardig zijn.
In verband
met de looptijd van het planproces en de daarmee samenhangende potentiële
veranderingen van stedebouwkundige en maatschappelijke denkbeelden is een
flexibele regeling van de bestemmingen noodzakelijk. De hoofdstructuur van het
stedebouwkundig ontwerp wordt vastgelegd, maar bepaalde detailleringen dienen
tijdens het planproces eventueel aan het tijdsbeeld aangepast te kunnen
worden. Daarom is gekozen voor de methode van de globale eindplanning,
vastgelegd in de Wet op de Ruimtelijke Ordening 1985. Deze benadering maakt een
flexibele interpretatie van de verschillende planonderdelen mogelijk, maar
schept tevens een kader om aan te geven waarbinnen de grenzen liggen van de
gegeven vrijheidsgraden.
Toen Wijnand
Clermont en Jerôme Chainaye in 1852 een aardewerkfabriek stichtten op het
noordelijk deel van het huidige Céramique-terrein, betrof het een gebied
gelegen aan de toenmalige rand van het oostelijk stadsdeel, ter plekke van de
stadsmuren en vestingwerken. Deze waren vanwege technische verbeteringen van
het oorlogsmateriëel overbodig en werden daarom in 1867 geslecht. In de loop
der jaren breidt de bebouwing van Maastricht zich bescheiden uit, maar met name
na de tweede wereldoorlog vindt er een expansie in vele richtingen plaats. Het
Céramique-terrein raakt zeker na het gereedkomen van het Randwijk-terrein
bijna volledig ingesloten tussen andere stedelijke bebouwing. De eerst zo
logische ligging aan de rand van de stad is veranderd in een geïsoleerde
ligging, veroorzaakt door de ontwikkeling van diezelfde stad. Een
bedrijfsterrein van een dergelijke omvang, gelegen tussen meer hoogwaardige
stedelijke functies, past eigenlijk niet meer op die lokatie. Bovendien zijn
woningbouwlokaties in of nabij de binnenstad schaars. Op het moment dat de
Sphinx-Céramique een aantal produktie-afdelingen verplaatst naar andere
lokaties, waardoor het terrein voor een deel niet meer wordt gebruikt, ontstaan
er gedachten om het terrein te verwerven en een functie te geven die beter past
bij de functies en de structuur van de binnenstad van Maastricht.
In 1987 biedt
de N.V. Koninklijke Sphinx het terrein te koop aan. Vanaf dat moment is het
licht op groen en kunnen pogingen worden gedaan om de aankoop en de verdere
uitwerking van het plan rond te krijgen. Binnen een jaar is de financiering van
de aankoop rond.
Het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
financiert een deel van de aankoop en herstructurering in het kader van de
Subsidieregeling Grote Bouwlokaties (S.G.B.). De provincie Limburg wijst een
deel van de Perspectievennota-gelden (Ministerie van Economische Zaken) toe en
de gemeente Maastricht stelt een bedrag ter beschikking, samengesteld uit
gelden van het Stadsvernieuwingsfonds, toekomstige verhoogde inkomsten van
onroerendgoed-belasting en de algemene uitkering en een deel van de gelden
bestemd voor de ontsluiting van de noordzijde van Randwyck.
In het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds wordt een partner gevonden om het terrein te
verwerven en in overleg met de gemeente als bouw- en beleggingsproject voor te
bereiden, te doen ontwikkelen en zorg te dragen voor de financiering ervan. De
gemeente dient o.a. te zorgen voor een publiek-rechtelijke regeling voor het
gebied, die geconcretiseerd wordt in het onderhavige bestemmingsplan.
Het
bestemmingsplan bestaat uit twee plankaarten (plankaart A bestemming en
plankaart B functionele en ruimtelijke karakteristiek), de daarbij behorende
voorschriften en een toelichting. Op de plankaarten staan de globale
mogelijkheden voor de bebouwing en de inrichting, zoals geregeld in de
voorschriften, aangegeven. De voorschriften zijn dusdanig flexibel van opzet,
dat kan worden ingespeeld op bepaalde veranderingen in het economisch klimaat
en de maatschappelijke en stedebouwkundige denkbeelden (globaal eindplan).
De
voorliggende toelichting bestaat uit:
- beleidsvisies
op de onderscheiden bestuurlijke niveau's;
- karakteristiek
van het plangebied naar verschillende aspecten;
- randvoorwaarden;
- programmatische
aspecten;
- specifieke
doelstellingen;
- een
toetsing van het voorgaande aan het plan Coenen;
- de
toelichting op de juridische regeling;
- de
economische uitvoerbaarheid;
- de
planuitvoering;
- de
maatschappelijke uitvoerbaarheid
- en
tenslotte de resultaten van het gevoerde overleg.
In de
ruimtelijke nota's van de verschillende overheden zijn beleidslijnen en
-voornemens uiteengezet, die betrekking hebben op het plangebied. De
provinciale en gemeentelijke nota's zijn, vanwege de schaal waarop wordt
gewerkt, vanzelfsprekend concreter en nemen een duidelijk standpunt in ten
aanzien van de toekomstige bestemming, inrichting en functie van het
Céramique-terrein. In het volgende worden de standpunten van de verschillende
overheden beschouwd; deze vormen een ondersteuning van het plan, zoals het nu
voorligt.
In de Vierde
Nota over de Ruimtelijke Ordening (1988) weerspiegelt
zich de visie
van de rijksoverheid op de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland als geheel
en van de verschillende landsdelen. Een belangrijke rol daarin speelt de
benoeming van een aantal steden tot stedelijk knooppunt. Maastricht vormt samen
met Heerlen zo een stedelijk knooppunt. In de nota onderstreept de overheid
het beleid zoals eerder geformuleerd in de Structuurschets Stedelijke
Gebieden (1985). In deze structuurschets wordt benadrukt dat
"het
instandhouden en verbeteren van de ruimtelijke voorwaarden voor een goed
functioneren van de steden van groot belang is, zowel in ruimtelijke als in
sociaal-cultureel en economisch opzicht. Het beleid in de structuurschets is
gericht op het streven naar een goed leef- en produktiemilieu, op de benutting
van de nog aanwezige capaciteiten van het stedelijk gebied voor wonen, werken,
recreatie en verzorging en op vernieuwing van deze functies". [1]
Uit het
oogpunt van stedelijke vernieuwing wordt het als belangrijk beschouwd om
stagnatiegebieden via ingrijpende vernieuwingen nieuw leven in te blazen.
"Als
belangrijkste stagnatiegebieden worden in algemene zin een deel van de
bestaande bedrijfsterreinen en een deel van de na-oorlogse woonwijken bedoeld.
Marginale bedrijfsactiviteiten - al of niet over de stad verspreid - kunnen
het stadsbeeld ernstig schaden. Alleen al daarom vragen stagnerende
bedrijfsterreinen in het stedelijk gebied de aandacht van de gemeenten. Vanuit
het oogpunt van stedelijke vernieuwing zijn de ontwikkelingskansen van zeer
goed gelegen bestaande bedrijfsterreinen mogelijk nog belangrijker.
Deze
ontwikkelingskansen kunnen veelal niet worden benut door een verouderde
inrichting, onvoldoende ontsluiting en door het suboptimaal gebruik dat thans
van deze bedrijfsterreinen wordt gemaakt.
Hier
zullen de gemeenten zonodig initiatieven moeten nemen en eventueel voorwaarden
moeten scheppen die ertoe leiden dat de markt tot een hoogwaardiger benutting
van deze terreinen kan komen.
Bezien
wordt of bij de eventuele wijziging van de sleutel voor de verdeling van de
gelden over de stadsvernieuwingsfondsen met deze (van stad tot stad
verschillende) opgave meer rekening kan worden gehouden.
Het
tempo en de intensiteit van de stadsvernieuwing zijn er op gericht de
kwaliteitsachterstand van het bestaand stedelijk gebied (van voor 1971) zo
spoedig mogelijk weg te werken. Daarbij wordt vooralsnog het accent gelegd op
de oudere stadsdelen. Op termijn zullen de stadsvernieuwingsfondsen door de
gemeenten ook steeds meer worden ingezet voor de gehele bebouwde kom. Ook de
middelen voor de uitbreiding van de bestaande woningvoorraad, zoals de
Subsidieregeling voor Grote Bouwplaatsen, zullen voor een deel worden ingezet
in bestaand stedelijk gebied". [2]
In de Structuurschets
Stedelijke Gebieden (1985) is het financiële instrument Subsidieregeling
Grote Bouwlokaties (S.G.B.) genoemd. Naast middelen die de provinciale besturen
ter beschikking staan om woningbouwlokaties binnen groeigemeenten in uitvoering
te nemen, is de mogelijkheid gecreëerd om de ontwikkeling van grote
bouwlokaties die vanaf 1990 ter hand genomen zullen worden te steunen met de
inzet van extra rijksmiddelen. Met deze regeling wordt beoogd een bijdrage te
leveren aan de versterking van stedelijke structuren door een financiële
injectie aan grote woningbouwprojecten, inclusief de bijbehorende voorzieningen.
Daarbij wordt zoveel mogelijk gestreefd naar een bundeling van nieuwe woon-,
werk- en recreatiegebieden. De S.G.B. is van toepassing op uitbreidingslokaties
en herstructureringslokaties in het stedelijk gebied en is met name bedoeld om
de kostprijs van de gronden in dergelijke lokaties op het niveau te brengen van
meer perifere lokaties binnen de betrokken gemeente. De provinciale besturen
dienen het voortouw te nemen ter verkrijging van de subsidie. Afwegingen voor
een dergelijke aanvraag dienen binnen het kader van het streekplan te
geschieden. In het Streekplan Zuid-Limburg (1987) is de grote betekenis
van het Céramique-terrein voor de structuur van de stad bevestigd. Het
Streekplan spreekt van één van de belangrijkste speerpunten met een bovenregionale
uitstraling. Het toetsingskader voor de behandeling van de aanvraag zijn de
lokatiecriteria (waarbij de nadruk ligt op concentratie van stedelijke
functies) zoals uiteengezet in de Structuurschets Stedelijke Gebieden (1983).
Deze criteria hebben betrekking op:
"a. De relatieve ligging van de lokatie ten opzichte van de centrale
stad, of stadscentrum.
- Het
benutten van de mogelijkheden in het stedelijk gebied heeft de voorkeur.
- De
mogelijkheden die grenzen aan het stedelijk gebied kunnen daarna worden
bekeken.
- Tenslotte
komen als dat nodig is, de verder weg gelegen mogelijkheden, in aansluiting op
bestaande (groei)kernen in aanmerking.
b. Ontsluiting
- Lokaties
worden zoveel mogelijk aangesloten op halteplaatsen van openbaar vervoer en op
het nationale en provinciale net van hoofdwegen. Daarbij gaat het om het zoveel
mogelijk benutten van de (rest)capaciteit van de bestaande en in voorbereiding
zijnde infrastructuur.
c. Samenhang
- Lokaties
voor wonen, werken en sociaal-culturele voorzieningen worden in onderlinge
samenhang ontwikkeld. De lokatie van de bedrijvigheid is meer dan voorheen
richtingbepalend voor de lokatie van het wonen.
- Ook
de lokaties voor wonen en recreatie worden in onderlinge samenhang ontwikkeld.
Nieuwe woningbouw-lokaties worden bij voorkeur in de nabijheid van recreatief
aantrekkelijke gebieden gelokaliseerd. Daarbij zijn de milieuhygiënische
situatie, de bodemgesteldheid, de aard ven het landschap en de mogelijkheden
voor recreatief medegebruik van belang.
d. Landelijke
gebieden
Bij
de lokatiekeuze wordt rekening gehouden met het rijksbeleid voor natuur,
landschap en openluchtrecreatie en met de landbouwstructuur. Open ruimten
worden zoveel mogelijk van verstedelijking gevrijwaard.
e. Financiële
uitvoerbaarheid
De
voorkeur gaat uit naar lokaties, die - na thans reeds gedane investeringen en
reeds aangegane harde verplichtingen - de geringste resterende kosten met zich
meebrengen. Daarbij wordt zowel gelet op kosten voor de overheid als op kosten
voor de individuele burger en het individuele bedrijf. De overheid moet letten
op:
- de
kosten van de infrastructuur (mede gelet op de aanwezigheid van te overbruggen
barrières en van eventueel noodzakelijke geluidwerende voorzieningen);
- de
kosten als gevolg van de bodemgesteldheid (bouwrijp maken, fundering,
bodemsanering);
- de
verwervingsprijs van de gronden;
- een
zodanige planflexibiliteit, dat fasering in de
uitvoering zonder veel extra kosten mogelijk is;
- de
exploitatiekosten (in het bijzonder van het openbaar vervoer) en de kosten van
onderhoud van wegen en groenvoorzieningen". [3]
Een bijkomend
criterium voor binnenstedelijke herstructureringsgebieden is een
bouwvolume van tenminste 1.000 woningen, te realiseren in 5 jaar tijd.
In binnenstedelijke
gebieden is de S.G.B. een aanvulling op een door de gemeente te financieren
basisbedrag, omdat grondkostensubsidies reeds via het stadsvernieuwingsfonds
zijn verkregen.
Uit dit fonds
zal de gemeente tenminste f. 10.000,- per woning dienen bij te dragen; het
rijk geeft een aanvullende subsidie van maximaal f. 15.000,- per woning.
In de Vierde
Nota over de ruimtelijke ordening (1988) wordt gesteld, dat financiering
van stedelijke vernieuwing, niet alleen door de (rijks)overheid kan worden
gedragen. In de Nota wordt aangedrongen op het opzetten van samenwerkingsvormen
tussen de private en de publieke sector (gemeente en bedrijfsleven), waarbij
ook de rijksoverheid een rol kan spelen. De rijksoverheid steunt daarom
initiatieven op het terrein van Publiek-Private-Samenwerking (P.P.S.), o.a.
door de (mede)financiering van een aantal voorbeeldprojecten op het gebied van
de stedelijke vernieuwing en door logistieke en organisatorische hulp bij het
opstellen en de uitvoering ervan.
In een brief
van 25 juli 1988 aan het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht
en de Tweede Kamer bevestigen de Minister en Staatssecretaris van het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dat het
Céramique-terrein als eerste voorbeeldproject zal dienen op het gebied van de
P.P.S. om zodoende ervaring te kunnen opdoen met verschillende
samenwerkingsvormen. Een aantal andere projecten in Den Haag, Amsterdam,
Rotterdam en Groningen is in voorbereiding. Met de voorbeeldfunctie van het project
doelt de Minister op de samenwerking tussen de publieke- en private sector, de
vernieuwende aanpak van een grote bouwlokatie, de hoge kwaliteit van wonen,
werken en infrastructuur en het proces van concrete planvorming binnen een
korte tijdsspanne, gebaseerd op een lange termijnvisie en lange
termijnovereenstemming.
Het
departement van V.R.O.M. staat een aantal instrumenten ter beschikking, zoals
de reeds genoemde S.G.B., de lokatiesubsidie en de
hoofdinfrastructuur-subsidieregeling om deze projecten financieel te kunnen
steunen. In het Céramique-project wordt gekozen voor de S.G.B. Op 23 september
1988 is dit door de Ministerraad bekrachtigd.
In de Ontwerp
Nota Volkshuisvesting in de jaren Negentig: van bouwen naar wonen (1988)
wordt aangegeven, dat
"naast
de inzet van deze subsidies in het kader van de publiek-private samenwerking,
de subsidie grote bouwlokaties slechts in een aantal gevallen kan worden
verleend" daarom zullen, gezien het beschikbare budget, bepaalde prioriteiten
dienen te worden gesteld. "Daarbij zal vooral gekeken worden naar het
woningtekort en naar de mate waarin vrije sectorbouw op deze lokaties de
doorstroming in de bestaande stedelijke woningvoorraad bevorderd". [4]
In de
planopzet van het Céramique-terrein is met deze bijkomende voorwaarde
rekening gehouden in de kwalitatieve woningprogrammering.
Het
provinciale beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening komt o.a. tot
uitdrukking in de streekplannen. In het Streekplan Zuid-Limburg (1987)
worden betreffende de stedelijke gebieden de volgende beleidsvoornemens
geformuleerd:
"Het
beleid legt de nadruk op de versterking van het functioneren van de steden,
zodat de functionele relaties op het gebied van wonen, werken en verzorging en
vrijetijdsbesteding zich op stadsgewestelijke schaal kunnen afspelen.
Voor
de binnensteden blijft het nodig de woonfunctie te versterken en economische en
culturele activiteiten te bevorderen, die gebaseerd zijn op veel menselijke contacten
en naar verhouding weinig ruimte vragen.
Een
goede bereikbaarheid voor personen en goederen is hiervoor een vereiste.
Ruimtelijke
en fysieke maatregelen als voorwaarden voor het voortgaande functieherstel van
de (binnen)steden bestaan vooral uit:
- het
terugdringen van de negatieve verstedelijkingseffecten, die hebben geleid tot
een verlaging van de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu. De verplaatsing
van milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten, het oplossen van problemen met
betrekking tot de verkeersstructuur en het parkeren, het verbeteren van het
stedelijk woonklimaat en het bieden van effectieve ruimte aan voorzieningen en
werkgelegenheid gelden daarvoor als actiepunten;
- het
verbeteren van verouderde stedelijke bebouwingssituaties of het vervangen
daarvan door nieuwe stedelijke elementen;
- het
doelmatig en op evenwichtige wijze benutten van de nog aanwezige ruimtelijke
mogelijkheden voor stedelijke bebouwing en grondgebruik, waarbij moet worden
voorkomen, dat de cultuurhistorische waarden van de binnensteden en
aantasting van openbare ruimten, recreatiegebieden en groenfuncties negatief
worden beïnvloed". [5]
De provincie
signaleert wat betreft het stedelijk gebied van Maastricht vooral
ontwikkelingen in het zuidoostelijk deel van de stad. Hier ligt het zwaartepunt
van de bebouwingsactiviteiten (Heer-zuid, de Heeg, Randwyck).
"Naast
ontwikkeling tot woongebied ontstaat in Randwyck een belangrijke concentratie
in de kantoren- en dienstensector en andere meer grootschalige stedelijke
voorzieningen. Deze gedeeltelijke verschuiving van het zwaartepunt van de stad
heeft gevolgen naar twee kanten.
Enerzijds
ontstaat er in korte tijd een snel groeiende druk op het in ontwikkeling zijnde
gebied. Dit stelt bijzondere eisen aan de inrichting van dit gebied, de
samenhang met de omgeving en de infrastructuur (zowel in- als extern).
Anderzijds
kan een dergelijke verschuiving enig functieverlies en leegstand voor de
binnenstad veroorzaken, zowel door verplaatsing van activiteiten die in de binnenstad
de nodige expansieruimte en/of infrastructuur missen als door afvloeiing van
bezoekersstromen. De aldus vrijkomende ruimte dient opgevuld te worden met
passende functies die een structuurversterkend effect op de binnenstad hebben;
naast de woonfunctie betreft het ook sociaal-economische, culturele en
maatschappelijke functies, om aldus het stedelijk zwaartepunt in de binnenstad
te handhaven.
Bijzondere
eisen dienen hierbij eveneens gesteld te worden aan de samenhang tussen het
stadscentrum en Randwyck als "nevencentrum".
Naast
de noodzakelijke infrastructurele voorzieningen neemt hierin het Sphinx
Céramique-terrein als ruimtelijk verbindende schakel een bijzondere positie
in. Dit terrein heeft een aantal bijzondere kwaliteiten en moet daarom met uiterste
zorg gesaneerd en ontwikkeld worden als stedelijk verbindingselement van
allure tussen het stadscentrum en Randwyck. Het spanningsveld tussen het
stadscentrum en een nevencentrum in ontwikkeling, de representatieve ligging
aan de oever van de Maas in de directe invloedssfeer van het historische
stadsdeel, de ruime omvang en de goede ontsluitingsmogelijkheden voor
particulier en openbaar vervoer maken dit terrein van meer dan lokale
betekenis. Het terrein dient multifunctioneel te worden ingericht. Naast
mogelijke handhaving van enige inpasbare bedrijvigheid dient invulling slechts
(zonodig gefaseerd) plaats te vinden door middel van hoogwaardige functies,
zoals: gedifferentieerde woonbebouwing met nadruk op de betere kwaliteit,
kantoren die grotendeels ook een baliefunctie bezitten, openbare bebouwing,
handel, stedelijke recreatieve functies enz". [6]
De bijzondere
aandacht die in het streekplan is besteed aan het plangebied uit zich tevens
in de inspanningen die door de provincie zijn getroost ter verkrijging van de
S.G.B.-gelden, de ter beschikking stelling van P.N.L.-gelden als bijdrage in de
kosten van economische structuurversterkende infrastructuur in het plangebied
en een provinciale bijdrage in het realiseren van bovenregionale voorzieningen.
"Deze infrastructurele
voorzieningen zijn onder andere:
- het
aansluiten van de Limburglaan door middel van een hoofdontsluitingsweg (via het
Sphinx Céramique-terrein) op de Wilhelminasingel met aansluiting op de te verbreden
tunnel Scharnerweg richting A2;
- ontsluitingsweg
vanaf bedoelde avenue met aansluiting op de Duitse Poort respectievelijk de
Meerssenerweg;
- extra
openbare ruimten zoals pleinen en passages in de directe nabijheid van
economische functies zoals hotels, kantoren, winkels en culturele of andere
niet commerciële voorzieningen om de noodzakelijke kwaliteit in het plan te
verkrijgen;
- parkeergarages
ten behoeve van centrumvoorzieningen om zodoende de huidige parkeerproblematiek
van het winkelcentrum Wyck te verbeteren;
- overkapping
ter plaatse van aansluitingen woonbebouwing aan winkelgebeuren ten behoeve van
het creëren van bijzondere functies (b.v. dagmarkt);
- fiets-voetgangersbrug
ten behoeve van een adequate verbinding tussen de oostelijke binnenstad
(Randwyck-Céramique-Akerpoort) en de westelijke binnenstad (City) en het
versterken en vergroten van het binnenstedelijk winkelcircuit;
- verbreding
tunnel om zodoende de verkeersafwikkeling van de nieuwe hoofdontsluitingsweg
richting A2 vloeiend te doen verlopen.
Bovengenoemde
voorzieningen overschrijden ruimschoots de voor de ontwikkeling van het Sphinx
Céramique-terrein sec noodzakelijke voorzieningen". [7]
Daarnaast is
er een belangrijke bijdrage van de provincie aan bovenregionale voorzieningen
door het realiseren van culturele- of andere niet commerciële voorzieningen in
het zuidelijk plandeel (de Wiebenga-hallen e.o.).
In het Structuurplan
binnenstad (1982) werden veranderingen in de functionele structuur van het
Céramique-terrein op korte termijn niet reëel geacht, omdat de Sphinx te kennen
gaf op deze lokatie nog voor langere tijd haar produktie-activiteiten te willen
uitoefenen.
Voor de
langere termijn is in het Structuurplan een aantal doelstellingen opgenomen
voor het Céramique-terrein, waarvan multifunctionaliteit en behoud en
versterking van de woonfunctie de hoofddoelen zijn. [8]
In Hoofdpunten
van beleid voor het bestuur van de stad Maastricht in de periode 1986 - 1990 (1985) werd door het beleid gesteld,
dat er een visie ontwikkeld zou worden voor de aanpak van (een gedeelte van)
het Sphinx-Céramique-terrein in Wyck.
"Dit gebied
vormt een belangrijke schakel tussen Wyck en Randwyck en is gezichtsbepalend
voor de oostzijde van de Maaswand. Belangrijke randvoorwaarden daarbij zijn
behoud van de werkgelegenheid van het bedrijf in Maastricht en een gevarieerde
invulling van het terrein zowel qua functie als qua bebouwing". [9]
Daarna zijn
de ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt. Medio 1987 werd door de
N.V. Koninklijke Sphinx aan het gemeentebestuur de mogelijkheid geboden, om het
terrein te verwerven en daarmee qua functie beter te kunnen inpassen in de
stedelijke structuur.
Ruimtelijk
gezien wordt het plangebied door de gemeente beschouwd als een van de laatste
lokaties van grotere omvang om het proces van (binnen)stedelijke vernieuwing
gestalte te geven en als mogelijkheid een binnenstedelijk stadsdeel van hoge
kwaliteit met een grote uitstraling voor Maastricht en de regio te realiseren.
De gemeente
ziet in de ontwikkeling van het terrein een mogelijkheid om de Vierde Nota over
de Ruimtelijke Ordening, waarin Maastricht deel uitmaakt van het stedelijk
knooppunt Maastricht-Heerlen, op het gebied van de stedelijke vernieuwing,
concreet vorm te geven. De economische potenties en de ligging ten opzichte
van het buitenland kunnen hier optimaal worden benut.
Om de zich
aandienende mogelijkheid van aankoop en herinrichting van het terrein van de
N.V. Koninklijke Sphinx optimaal te kunnen benutten, is een constructie
gevonden in de vorm van een publiek-private samenwerking (P.P.S.) met het
Algemeen Burgerlijk Pensieonfonds (A.B.P.), (zie par. 2.2.).
De verdeling
van het financiële risico is in deze samenwerking zodanig geregeld, dat de
publieke sector slechts een eenmalige bijdrage levert aan de ontwikkeling van
het plangebied. Het A.B.P. - de private partner - draagt in de verdere
realisering van het plan de financiële verantwoordelijkheid. Tussen de
gemeente en het A.B.P. is een samenwerkingsovereekomst opgesteld, waarin de
taken van de onderscheiden partners zijn geregeld. Voor de inrichting van het
plangebied zijn in deze overeenkomst de volgende punten van belang:
* Principiële
aspecten
- partijen
A.B.P. en gemeente binden zich aan de stedebouwkundige visie, het
bebouwingsprogramma en het vastgestelde financieel kader (artikel 3);
- het
A.B.P. verplicht zich tot realisering van het plan en bebouwingsprogramma
(artikel 4). Een en ander op basis van een overeengekomen planning (artikel 6);
- het
A.B.P. is risicodragende partij met betrekking tot de realisering van de
bouwgrondexploitatie (artikel 5);
- de
gemeente verplicht zich tot het aanvragen van de benodigde subsidie en verleent
zelf een éénmalige bijdrage van f. 19 mln. (artikel 8);
- de
gemeente verplicht zich tot opstelling en in procedure brengen van het
bestemmingsplan met verwerking van de overeengekomen flexibiliteit, zulks na
een inspraakronde en binnen de publiekrechtelijke randvoorwaarden (artikel
9);
- partijen
komen overeen dat aan het plan een bepaalde exclusiviteit dient te worden
toegekend voor de functies kantoren en (luxe) hotels zodanig dat tijdens de
planperiode geen concurrerende planontwikkelingen zullen worden gestart buiten
de reeds bestaande mogelijkheden (artikel 14);
-
partijen komen overeen dat permanent overleg met voldoende mandaat
noodzakelijk is (artikel 7);
- de
overeenkomst treedt in werking nadat de subsidies zijn toegekend en de
koopovereenkomst met de N.V. Koninklijke Sphinx onherroepelijk is geworden
(artikel 19);
- indien
het plan wegens publiekrechtelijke aspecten niet tot realisering komt, heeft de
gemeente een eerste recht van koop (artikel 20).
* Uitvoeringsaspecten
- aanleg
infrastructuur door en voor rekening en risico A.B.P. onder toezicht van
gemeente (artikel 7);
- de
gemeente treedt op als makelaar met betrekking tot enige nog te verwerven
onroerende goederen en is bereid een en ander eventueel te effectueren via
onteigening (artikel 10);
- de
bodemsanering geschiedt door het A.B.P. De gemeente houdt toezicht op de
uitvoering publiekrechtelijk en is financiëel participant voor 50% in de kosten
van de bodemsanering boven een bedrag van f. 7 mln. (artikel 11);
- nadere
regeling met betrekking tot inschakeling derden met goedkeuring gemeente o.a.
rekening houdende met bevordering van de regionale werkgelegenheid (artikel
12);
- standaard
geschillenregeling (artikel 18). [10]
Uit een
marktanalyse die de gemeente en het A.B.P. gezamenlijk hebben laten uitvoeren
komt het volgende naar voren:
"- dat het Sphinx-Céramique-terrein een strategisch belang
heeft voor Maastricht; het terrein vervult een scharnierfunctie tussen het
centrum van Maastricht, Wyck en Randwyck;
- dat
uitgangspunt dient te zijn een stedelijk plan;
- dat
een multifunctionele invulling is gewenst (wonen, kantoren, hotel, beperkte
detailhandel);
- dat
niet alle soorten functies op dit terrein moeten worden ondergebracht".[11]
De gemeente
streeft ernaar het volledige plangebied in de periode 1988 - 2000 te
ontwikkelen. Hierbij gelden de volgende hoofduitgangspunten:
"- Wonen
Rekening
moet worden gehouden met de demografische veranderingen in de bevolking en een
duidelijk wervend karakter ten opzichte van de regio.
Dit
leidt tot de conclusie, dat als primaire doelgroep de kleine huishoudens en met
name ouderen moet worden gekozen. Er moet primair datgene aan de voorraad woningen
worden toegevoegd, dat niet elders te vinden is.
Het
kwaliteitsniveau moet zodanig zijn, dat aan de wensen en eisen in de jaren na
2000 voldaan kan worden.
- Kantoren
Voor
de werkgelegenheid in Maastricht is een versterking van de zakelijke
dienstverlening een absolute voorwaarde. Maastricht moet in deze sector goed bereikbare
en flexibel indeelbare ruimten kunnen aanbieden, speciaal ook gericht op de
kleine en middelgrote gebruiker.
Daarnaast
zouden ook één of meerdere instituten met een bovenregionaal belang hier
vestiging kunnen vinden. Tot het begin van de negentiger jaren is het huidige
aanbod ruim voldoende.
Naast
Randwyck heeft Maastricht geen typische kantoor-lokaties.
Gezien
de beperkte nieuwbouw in de jaren 1970 - 1985 is nog een aanmerkelijk gedeelte
van de kantoorbevolking gehuisvest in niet moderne panden.
Derhalve
is er een blijvende vraag naar nieuwe moderne ruimten. De nabijheid van winkels
en recreatie is een plus mits goede bereikbaarheid via zowel het openbaar
vervoer als met de auto wordt gegarandeerd.
Het
Sphinx-Céramique-terrein leent zich uitstekend voor een kantoorconcentratie
gericht op specifieke zakelijke dienstverlening. Een markante
hoofdontsluitingsweg met kantoorbebouwing richting provinciehuis, MECC, ziekenhuis,
etc. is zowel voor de gebruiker als voor Maastricht een prima visitekaartje.
Ten opzichte van het plan Randwyck is sprake van een complementaire invulling.
Gegeven
het bebouwingsvolume van beide plannen is het voeren van een restrictief en
concentratiegericht beleid voor het welslagen van deze plannen een noodzaak.
- Overige
functies
Het
terrein leent zich voortreffelijk voor de verdere uitbouw van de toeristische
functie van Maastricht. Vestigingsmogelijkheden voor twee hotels, met name gericht
op de zuivere hotelfunctie en beperkt horeca/detailhandel, mede gericht op de
bezoekers van buiten, zullen de (toeristische) infrastructuur verder kunnen
versterken.
Opnemen
in het plan van culturele functies wordt sterk aanbevolen.
- Verkeer
en parkeren
Aan
de ontsluiting en de parkeerbehoefte in de jaren na 1990 zal moeten worden
voldaan.
- Flexibiliteit
Bij
de planvorming zal een grote mate van flexibiliteit vereist zijn, daar
gedurende de voorziene periode van planrealisatie van tien jaar er ongetwijfeld
economische en sociale veranderingen optreden.
Uitwisseling
van functies is dan ook een vereiste.
Het
kwaliteitsniveau moet gedurende de hele levensduur van het project gewaarborgd
blijven.
- Uitstraling
Bij
een hoogwaardige architectonische invulling van de stedebouwkundige visie kan
van een regionale, bovenregionale alsook (inter)nationale uitstraling van het
project sprake zijn". [12]
Voor 6 ha.
van het plangebied, aan de noordzijde grenzend aan de Hoogbrugstraat, vigeert
het bestemmingsplan Oud-Wyck. Deze 6 ha. waren destijds in het bestemmingsplan
opgenomen zonder dat er nog een duidelijk zicht was op het verkrijgen van de
gronden. Op dit ogenblik is dit niet alleen in een zekerheid verkeerd, maar is
het beeld voor de functionele invulling scherper dan destijds.
3. KARAKTERISTIEK
VAN HET PLANGEBIED
De
natuurlijke gegevens van het terrein en de veranderingen die de mens er in de
loop der jaren heeft aangebracht, bepalen het beeld en het karakter van het
plangebied. In dit hoofdstuk zal het beeld en karakter worden beschreven, ter
informatie en vastlegging van de bestaande toestand. Tevens dient de
inventarisatie van de bestaande toestand ter bepaling van de zachte en harde
randvoorwaarden, die het terrein stelt en om problemen en knelpunten te
signaleren, die van invloed kunnen zijn op de toekomstige inrichting. De
randvoorwaarden worden in hoofdstuk 4 beschreven. De problemen en knelpunten
zullen in de stedebouwkundige visie worden meegenomen en zo mogelijk opgelost.
3.2. Ligging, begrenzing en
oppervlakte
Het
plangebied is gelegen op de oostelijke oever van de Maas en hoort, ruimtelijk
gezien, tot het gebied dat wordt beschouwd als de binnenstad van Maastricht (Structuurplan
Binnenstad, 1982). In de huidige situatie is de ligging van het plangebied
dusdanig dat een relatie met de westelijke Maasoever van de stad niet aanwezig
is. Terwijl de barrièrewerking van de Maas in het verleden werd overbrugd door
een oeververbinding tussen de Rechtstraat-zuid en het Onze Lieve Vrouweplein is
deze rechtstreekse schakel nu niet meer aanwezig. Zowel de absolute als de
psychologische afstand tussen het terrein en de city is vrij groot geworden. De
St. Servaasbrug is de dichtstbijzijnde Maasoversteek naar de city. Vanaf de
oostelijke Maasoever kan de brug alleen door langzaam verkeer worden benut
(éénrichting voor snelverkeer). De Wilhelminabrug en de John F. Kennedybrug
vormen de meest nabije verbinding voor het autoverkeer in beide richtingen. Op
de oostelijke oever vormt het huidige bedrijfsterrein een obstakel in de
vloeiende overgang tussen Wyck, Akerpoort en Randwyck. Het noordelijk van het
plangebied gelegen Oud-Wyck kent een menging van stedelijke functies als wonen,
werken en voorzieningen. Dominerend in Wyck zijn het N.S.-station, dat op
loopafstand van het plangebied ligt, de Wilhelminasingel, welke de
autoverkeersroute van Wyck naar de city vormt en de Wyckerbrugstraat, de
langzaam verkeersverbinding naar het stadscentrum. De wijk Akerpoort gelegen
ten zuidoosten van het plangebied (met bebouwing uit de vijftiger jaren) heeft voornamelijk
een woonfunctie. Het moderne Randwyck ten zuiden van het plangebied en
Akerpoort is opvallend door zijn grootschalige kantoorbouw en de aanwezigheid
van openbare gebouwen als het Provinciehuis en het Academisch Ziekenhuis. Het
Maastrichts Expositie en Congres Centrum (MECC) heeft in het geheel een
dominerende ligging. Aansluitend op de kern Heugem ligt de woonbebouwing van
Randwyck. Functioneel gezien is het Céramique-terrein een vreemde
(bedrijfs-)eend in een omgeving, bepaald door wonen, kantoren en openbare
gebouwen. Ten tijde van de oprichting van de onderneming lag, zoals gesteld,
het fabrieksterrein aan de rand van de stedelijke bebouwing. In de huidige
situatie ligt het er middenin.
Een dergelijk
mono-functioneel, grootschalig en verouderd industriëel complex vormt een
sta-in-de-weg voor een goede stedelijke (infra)structuur van het oostelijk
stadsdeel.
De
excentrische ligging van Randwyck ten opzichte van het stadscentrum wordt door
de huidige functie van het plangebied benadrukt. De herinrichting van het
terrein kan deze situatie in positieve zin beïnvloeden.
Het
plangebied wordt in het westen begrensd door de westelijke Maas-oever. De
bestemmingsplangrens valt hier samen met de grens van het bestemmingsplan
Jekerkwartier.
In het noorden
van het plangebied wordt de grens achtereenvolgens gevormd door een
denkbeeldige lijn over de Maas getrokken in het verlengde van de
Hoogbrugstraat, door de perceelsgrenzen van de bebouwing, gelegen aan de
zuidzijde van de Hoogbrugstraat tot aan de Hoge Barakken en door de noordzijde
van de Akerstraat. Het bestemmingsplangebied overlapt voor een deel het
bestemmingsplan Oud-Wyck.
Aan de
oostzijde valt de begrenzing grotendeels samen met de oostzijde van de
Heugemerweg. De bebouwing op de hoek Akerstraat-Heugemerweg valt buiten het
plangebied. Een deel van het Lelieterrein valt wel binnen de plangrenzen
vanwege de toekomstige verbinding tussen het plangebied en de spoorwegovergang
Duitse Poort.
In het
zuidoostelijk deel behoort het gebied gelegen rondom de splitsing Jonkheer
Ruysstraat-Renier Nafzgerstraat tot het plangebied. De zuidgrens van het
plangebied wordt gevormd door de noordzijde van de parkeerplaats van het
provinciehuis en de zuidzijde van de John F. Kennedybrug. De
bestemmingsplangrens valt hier gedeeltelijk samen met de grens van het
bestemmingsplan Randwyck (zie kaart 1).
De
oppervlakte van het Céramique-terrein sec bedraagt ca. 20 ha. De oppervlakte
van het in het kader van de stedebouwkundige visie opnieuw in te richten
gebied is ca. 23,5 ha.
Vanaf het
begin van de jaartelling ontwikkelt zich aan weerszijden van de oversteekplaats
van de Maas (Mosam Trajectum), langs de weg van Keulen naar Bavai, een
handelsnederzetting. De Romeinse nederzetting op de westelijke oever wordt in
de 4e eeuw ommuurd, nadat de Rijn niet meer te handhaven bleek als noordelijke
grens van de Romeinse provincie Gallië. Rondom dit Castellum ontstaan
satellieten; de belangrijkste daarvan ligt nabij de huidige Sint Servaaskerk op
het Vrijthof. Op de oostelijke Maasoever ontstaat een nederzetting van
kooplieden.
In 1229 staat
hertog Hendrik I de burgers toe een muur te bouwen rondom de nederzettingen [14],
die dan reeds langs de verbindingsstraten naar elkaar toe groeien. Het
meest westelijke deel van het huidige Wyck valt binnen deze ommuring.
Namen als St.
Maartenspoort en Wycker Grachtje (er liep een gracht om de ommuring) herinneren
nog aan deze eerste ommuring. De waterpoort nabij hotel Maastricht is als enige
relict ervan bewaard gebleven. Het zuidelijk deel van de 1ste stadsmuur lag in
het noordwesten van het plangebied (ter plaatse van het Wycker Grachtje en de
Ruiterij). Reeds kort na het gereedkomen van de 1ste ommuring vindt men de ruimte
binnen de muren te krap en wordt er gedacht aan uitbreiding van het stedelijk
grondgebied. De economische expansie in de 13e eeuw veroorzaakt een sterke
bevolkingsgroei, die niet meer binnen de bestaande stadsmuren kan worden
opgevangen. Reeds in 1294 maakt men een aanvang met de aanleg van een aarden
wal. Deze komt rond 1300 gereed. Het beschermde oppervlak van de stad
verdubbelde hiermee. Niet alle gebieden binnen deze omwalling werden intensief
gebruikt. Bebouwing vindt voornamelijk plaats langs de uitvalswegen vanaf het
eerste ommuurde stadsdeel, zoals in Wyck bijvoorbeeld de Hoogbrugstraat.
In de tweede
helft van de 14e eeuw wordt op de omwalling de tweede stadsmuur gebouwd. Deze
muur penetreerde ter hoogte van de Hoge Barakken het huidige Céramique-terrein
en liep van daaruit ± 150 m. in zuid-zuidwestelijke richting. Van hieruit sloot
de muur in westelijke richting aan op de (nog bestaande) Maaspunttoren. Naast
de Maaspunttoren is ondergronds nog een poterne van de tweede muur aanwezig.
De uitgang hiervan is zichtbaar in de Maaskade, maar is dichtgemetseld.
Gedurende
vijf eeuwen blijft de omvang van de stad dan ongewijzigd. De verbeterde
oorlogstechniek (grotere draagwijdte van de kanonnen) en veranderde ideeën over
oorlogsvoering dwingen de stad tot een uitbreiding van de vestigingswerken,
omdat een muur alleen niet meer genoeg bescherming biedt. Tussen 1632 en 1643
worden rondom de stadsmuren hoornwerken en andere versterkingen aangelegd,
waardoor het zwaartepunt van de verdediging naar buiten wordt gelegd. Na de
belegering van Maastricht in 1673 worden de vestingwerken verbeterd en
aangevuld met Lunetten en Bastions (bijv. het Lunet Enghien dat nog als restant
aanwezig is op het Céramique-terrein). De straatnamen Lage Barakken en Hoge
Barakken geven de plaats aan waar ten tijde van de vestingwerken de onderkomens
van de soldaten stonden. De vestingwerken besloegen een groot deel van het
Céramique-terrein (behalve het zuidoosten). De opeenvolgende fasen van de
verdedigingswerken hebben alle voor een deel plaatsgevonden binnen het
plangebied (de eerste ommuring loopt langs de rand van het Céramique-terrein).
Met uitzondering van de Waterpoort en de Maaspunttoren zijn bovengronds geen
relicten meer aanwezig (zie kaart 2).
Ondergronds
zijn wellicht plaatselijk restanten aanwezig (poterne, Lunet Enghien). In de
samenwerkingsovereenkomst tussen het A.B.P. en de gemeente Maastricht zijn
afspraken gemaakt over de manier waarop met deze restanten dient te worden
omgesprongen.
"Indien
er aanwijzigingen zijn, dat er binnen het plangebied oudheidkundige
opgravingen gewenst zijn, dan zal hiervoor door de gemeente een opgravingsplan
worden vastgesteld. De tijdsduur van deze opgravingen zal zodanig worden
beperkt, dat de uitvoering van de bouw hiervan geen vertraging ondervindt. Het
opgravingsplan dient zoveel als mogelijk parallel te lopen met de sloop en
bodemsaneringswerken". [15]
Als in de negentiende eeuw de verbetering
van het oorlogsmaterieel de handhaving van de vestingwerken overbodig maakt en
de ruimte binnen de muren steeds krapper wordt - mede door de vestiging van ambacht
en industrie in de binnenstedelijke periferie - wordt het steeds duidelijker
dat de vestingwerken een sta in de weg zijn voor een verdere uitbreiding van
Maastricht. Zo wordt de aardewerkfabriek in Wyck door de zuidelijke stadsmuur
in zijn mogelijkheden beperkt. De slechting van de stadsmuren en -wallen in 1867 maakt een verdere ontwikkeling
van de stad en de industriële activiteiten (waaronder de uitbreiding van de
Société Céramique) mogelijk. In de volgende paragraaf wordt op de ontwikkeling
van deze aardewerkfabriek ingegaan.
De oprichting
van de onderneming, die in 1989 deel uitmaakt van N.V. Koninklijke Sphinx,
vindt in 1851 plaats door Wijnand Clermont en Jerôme Chainaye [16].
Via aankoop en ruiling van percelen wordt in 1852 een aaneengesloten
terrein verkregen ten zuiden van Oud-Wyck, waarop men later begint met de bouw
van een aardewerkfabriek. Een gunstige vestigingsfactor vormt de aanwezigheid
van een los- en laadplaats langs de Maas bij de Waterpoort. In 1852 is het aantal arbeiders reeds
gestegen tot 107, terwijl er al in 1855 een hoogtepunt wordt bereikt met 243
arbeiders. Tijdens de crisis van 1857 lijdt de onderneming zware verliezen,
waardoor een van de twee oprichters, Jerôme Chainaye, zijn vermogen kwijtraakt
en korte tijd later overlijdt; zijn zoon Charles volgt hem op. In 1859 wordt
het bedrijf verkocht aan de "Societé pour la fabrication des faiences et
produits céramiques de toute espèce sous la raison sociale de Guillaume
Lambert et Compagnie", kortweg "La Societé Céramique" genoemd.
Vier jaar na de overdracht wordt de commanditaire
vennootschap omgezet in een
naamloze vennootschap. Directeur van het bedrijf wordt Guillaume Lambert, die
enkele jaren later wordt opgevolgd door Victor Jaunez, die zich in de daarop
volgende jaren tot de grote inspirator van het bedrijf ontwikkelt. In de
beginjaren na de overdracht loopt het bedrijf moeilijk, maar onder leiding van
Jaunez expandeert het bedrijf, zowel qua omzet als qua ruimte. De slechting van
de vestingswallen in 1867 speelt het bedrijf in de kaart. De Societé Céramique
koopt grote percelen grond aan. Tot 1878 ontwikkelt het bedrijf zich, ondanks
de eenzijdige vrijhandelspolitiek van Nederland, gestaag. De fabriek wordt
uitgebreid met een aantal gebouwen en ovens. De technologische vernieuwingen worden
op de voet gevolgd. Een goed beeld van de voorspoedige ontwikkeling van het
bedrijf geeft de toename van de werkgelegenheid:
1866: 229
werknemers 1871: 325 werknemers 1887: 764 werknemers
Het laatste
decennium van de vorige eeuw was voor het Maastrichtse bedrijfsleven in het algemeen, vanwege de
vrijhandelspolitiek van de overheid, niet erg rooskleurig. De Céramique weet
zich echter redelijk door deze periode heen te slaan.
In de periode
tussen de eeuwwisseling en de eerste wereldoorlog groeit het bedrijf verder.
Onder leiding van Victor Jaunez, die tot 1916 directeur blijft, wordt een
aantal diepte-investeringen gedaan. In 1912 vindt er een belangrijke
uitbreiding van het bedrijf plaats.
Naast de
divisie huishoudelijk aardewerk, komt er een divisie sanitair aardewerk. Deze
ontwikkeling loopt parallel met de maatschappelijke verbeteringen die zich
onder andere uiten in een verbeterde hygiëne. In 1916 wordt er nog een nieuwe
sanitair-fabriek gebouwd. Architect van deze, nu als industriëel-architectonisch
waardevol geachte gebouwen, is Wiebenga. Het uitbreken van de eerste
wereldoorlog brengt het bedrijf in moeilijkheden. De grondstoffenvoorziening
stagneert in 1915. Aan het einde van deze oorlog is het aantal arbeiders
teruggelopen van 2.200 tot 850.
In 1919
treedt er een herstel op, maar het begin van de twintiger jaren is voor de
Maastrichtse aardewerkfabriek een sombere periode. De Nederlandse regering
blijft vasthouden aan haar vrijhandelspolitiek, terwijl de tariefmuren in de
omliggende landen steeds hoger worden. Buitenlandse produkten kunnen tegen lage
prijzen op de Nederlandse markt worden afgezet, terwijl de Nederlandse export
vrijwel stagneert.
Behalve de
export gaat door de import van goedkope buitenlandse produkten tevens de
binnenlandse markt grotendeels verloren. Ondanks pogingen daartoe lukt het niet
om de vrijhandelspolitiek van de regering volledig om te buigen. De Céramique
reageert daarop door haar sanitair-afdeling in 1927 uit te breiden omdat deze
sector minder gevoelig was voor buitenlandse concurrentie.
Door de
toenemende vraag naar sanitair is 1928 een jaar van toenemende bedrijvigheid.
In 1929 wordt gestart met de bouw van een nieuwe produktieruimte voor sanitair.
In 1930 zet de crisis echter door en komt aan de korte opleving abrupt een
einde.
In de daarop
volgende jaren gaat het het bedrijf steeds minder voor de wind. De
werkgelegenheidscijfers uit die periode markeren de geschetste ontwikkeling:
1923: 1.400
werknemers 1926: 1.203 werknemers 1927: 1.193 werknemers
1930: 1.443
werknemers 1931: 931 werknemers
Het
dieptepunt van de bedrijfsvoering is in 1931. De export blijft daarna nog
steeds het zorgenkind van de onderneming, maar door de contingentering van
buitenlandse produkten in 1933 en de devaluatie van de gulden in 1936 krijgt
men weer enigszins vaste voet op de binnenlandse markt. De produktie bereikt
echter niet meer de omvang van voor de eerste wereldoorlog. Het bedrijf
probeert met de ingebruikneming van een afdeling vuurklei en de produktie van
serviesgoed en hotelporcelein de markt te verbreden.
De tweede
wereldoorlog maakt aan de opleving weer een einde. De problemen die zich
tijdens de eerste wereldoorlog voordeden, met name het tekort aan grond- en
hulpstoffen, steken weer de kop op. De export gaat opnieuw verloren.
Na de tweede
wereldoorlog wordt snel een aanvang gemaakt met de wederopbouw van Nederland.
De onderneming wordt in de algemene economische vooruitgang meegetrokken en
weet in 1949 het produktiepeil van 1939 te realiseren. De stijgende lijn zet
zich door, omdat vanuit de bouwmarkt de inhaalvraag naar sanitair een grote
vlucht neemt. Tegelijkertijd neemt de vraag naar huishoudelijk sanitair toe en
komt de export weer op gang. De produktie wordt zelfs zodanig opgevoerd dat er
een tekort ontstaat aan arbeidskrachten.
In 1956
verandert de Societé Céramique haar naam in "N.V. Keramische Industrie
genaamd Céramique Maastricht". In 1958 komt er, met het oog op vergroting
van de kansen voor beide bedrijven op de Europese markt, een fusie tot stand
tussen de Céramique Maastricht en de Sphinx. De nieuwe naam van het bedrijf
wordt nu "N.V. Sphinx-Céramique".
Rond 1960
begint de Sphinx op de onderhavige lokatie met de produktie van technische
vuurvaste hulpmaterialen voor de keramische industrie. De produktie van
aardewerk beëindigt men in 1969. De bedrijfshallen die nog in gebruik blijven,
worden bezet door nieuwe geïntegreerde divisies als Filtropa b.v. en Randwyck
n.v. De Sphinx-Céramique concentreert zich op de produktie van sanitair,
vuurvaste materialen en huishoudelijke artikelen als filterzakjes (Filtropa
b.v.), glaswerk (ontwerp, decoratie en assemblage). Enkele jaren geleden is de
sanitair divisie volledig overgeplaatst naar de vestiging van de Sphinx in de
Boschstraat.
3.4. Fysieke toestand van het terrein
- Geologie
De basis van
het geologisch systeem wordt ter hoogte van het plangebied gevormd door het
Carboon [17]. Nabij
Maastricht komen aan de top van het Paleozoïcum kalksteenafzettingen van het
Onder-Carboon voor, dat ter plekke wordt aangetroffen op een diepte van 65 -
120 meter. De afzettingen welke zich boven het Carboon bevinden behoren tot de
formaties van Aken en Vaals. De Formatie van Aken bestaat uit zandige kleien en
kleihoudende zanden. Afzettingen van de Formatie van Vaals zijn in het algemeen
vrij homogeen. Ze bestaan in hoofdzaak uit een afwisseling van zeer fijn
glauconiet-houdend zand en zandige leem.
De Formaties
van Aken en Vaals hebben samen een dikte van 40 - 60 meter. De bovenliggende
laag behoort tot de Formatie van Maastricht met kalksteenafzettingen uit het
Boven-Krijt. De Maas heeft een bepalende invloed gehad op de op één na
bovenste laag. Hier bevinden zich de pleistocene afzettingen uit het kwartair,
de grindrijke Maalafzettingen, ook wel terrasgrinden genoemd. Ter hoogte van
het plangebied maken ze deel uit van de Formatie van Oost-Maarland. Het pakket
heeft een dikte van 8 - 10 meter. De oorspronkelijke bovenste laag van het
plangebied bestaat uit löss, dat in het laat pleistoceen is afgezet in heel
Zuid-Limburg. Op het terrein is de laag vrij dun (max. ± 1 meter). In de
bovenste laag wordt de löss hier en daar afgewisseld door klei- en
veenafzettingen, welke in de perioden dat de Maas buiten haar oevers is
getreden, zijn gevormd (zie kaart 3).
- Bodem
De bodem is
de oppervlakkige laag, opgebouwd uit materiaal dat grond wordt genoemd. Terwijl
het materiaal grond met de tijd weinig verandert, is de bodem veel sterker aan
veranderingen onderhevig. Deze veranderingen kunnen o.m. veroorzaakt worden
door wisselende grondwaterstand, doorsijpelend water, invloed van flora en
fauna en ingrijpen van de mens (bijv. diepploegen, bemesting, irrigatie). De
bodem in het plangebied bestond oorspronkelijk uit hier en daar afgewisseld
door dunne laagjes klei en veen.
Uit de
bodemkaart van Nederland, kaart 9, is af te leiden dat de ondergrond van het
plangebied bestaat uit matig zandige- en lichte klei, met een ondergrond van
kalkarme zware klei. Deze löss-laag (hoogte N.A.P. + 45 meter) is tijdens de
periode dat het bedrijfsterrein als zodanig dienst heeft gedaan, steeds
opgehoogd met keramisch-en ander produktie-afval en puin, dat ten dele is
vermengd met de oorspronkelijke löss-laag. Hierdoor is het terrein 2,00 tot
5,00 meter hoger komen te liggen [18].
3.4.2. waterstaatkundige situatie
- Grondwater
Het
schalierijke, zeer slecht doorlatende gesteente van het Boven-Carboon is als
basis van het geohydrologisch systeem te beschouwen. Alleen de hier en daar
aanwezige gespleten zandsteenbanken hebben een goede doorlatendheid. Rond
Maastricht komt onder de Formaties van Aken en Vaals in de spleten
watervoerende kolenkalk voor, maar juist daar is de bovenste zone van de
Onder-Carbonische laag verweerd en verkiezeld tot een zacht, fijn korrelig en
slecht doorlatend gesteente [19].
De Formaties
van Aken en Vaals vormen in het algemeen en zeker ter hoogte van het plangebied
een pakket met een beperkte doorlatendheid. De Formatie van Maastricht
(kalksteen) vormt het belangrijkste watervoerende pakket in het gebied. De
poreusheid van dit gesteente is vrij hoog ( 35 à 40%). In de regio is geen
derde watervoerend pakket aanwezig. Het tweede watervoerend pakket dagzoomt
c.q. vormt een hydrologische eenheid met het eerste watervoerend pakket.
De kalksteen
van de afzetting van Maastricht vormt de geohydrologische basis van het eerste
watervoerend pakket, bestaande uit de grindrijke Maasafzettingen en bevat
tevens het tweede watervoerend pakket. Omdat er geen ondoorlatende laag en dus
geohydrologisch gezien geen scheiding bestaat tussen de terrasgrinden en de
kalksteen, is er in het plangebied en omgeving slechts sprake van één watervoerende
laag. Vrijwel alle afvoer van grondwater richting Maas vindt plaats via de
Maasafzettingen, die ter plaatse een zeer hoog waterdoorlatend vermogen hebben
van 5.000 m2/dag. Door de hoge doorlatendheid kan de
transportsnelheid oplopen tot 1 m/d. Regionaal gezien vindt er globaal een af
stroming plaats in ongeveer westelijke richting.
De
stromingsrichting in het plangebied is globaal noordwestelijk. Deze (geringe)
afwijking van de stromingsrichting in de regio vindt waarschijnlijk zijn
oorzaak in de grondwateronttrekking in de noordwest-hoek van het terrein. De
N.V. Koninklijke Sphinx onttrok in 1984 ca. 180.000 m3 water uit het
watervoerend pakket, gevormd door de Maasafzetting [20].
(zie
kaart 4 en 5).
Wat de
invloed van de puttenvelden in de regio op de stromingsrichting in het
plangebied is, is moeilijk na te gaan. De grondwaterspiegel bevindt zich op
ca. 44 m.+N.A.P. Het grondwater maakt
niet of nauwelijks contact met de löss-laag en geen contact met de opgehoogde
bovenlaag.
- De
Maas
Het niveau
van de grondwaterspiegel komt ongeveer overeen met het normale niveau van de
Maas.
De waterstand
in de Maas, in belangrijke mate bepaald door neerslag, is aan schommelingen
onderhevig. Het normale niveau van de Maas ligt ter hoogte van Maastricht op
ca. 44 m.+N.A.P. Het oorspronkelijke maaiveld lag op 45 m.+ N.A.P.
(overschrijdingskans van gemiddeld ± 1 dag per jaar). Door de ophoging van het
terrein in de loop der tijd en de bouw van een muur rondom het terrein is de
overstromingskans vrijwel nihil geworden. Het plangebied ligt door de ophoging
van het Céramique-terrein buiten het bergend- en stroomvoerend gebied van de
Maas. Alleen het plangebied gelegen ten zuiden van de J.F. Kennedy-brug valt
gedeeltelijk binnen het stroomvoerend gebied en gedeeltelijk binnen het
bergend gebied. Behalve in de genoemde gebieden is de Maas nauwelijks bepalend
voor de bebouwingsmogelijkheden van het terrein (alleen ten zuiden van de J.F.
Kennedybrug). De grondwaterstand heeft wat dat betreft meer invloed.
Vrijwel vanaf
het ontstaan van de onderneming heeft het Céramique-terrein een monofunctionele
structuur gehad.
Op enige
bebouwing langs het Wycker Grachtje en de Hoge Barakken na, had het terrein een
industriële bestemming en benutting. Tot op heden is er in deze situatie niets
veranderd. Alleen intern heeft een aantal structurele verschuivingen
plaatsgevonden. Vanaf de oprichting lag de nadruk op de produktie van
aardewerk. In 1912 gaat men ook sanitair aardewerk maken. In 1969 is men
gestopt met de produktie van aardewerk. Vanaf die tijd concentreert men zich op
de produktie van sanitiar, vuurvaste hulpmaterialen en huishoudelijke artikelen
als filterzakjes en glaswerk. Enkele jaren geleden is men ter plaatse gestopt
met de produktie van sanitair.
Globaal
gezien valt het plangebied uiteen in twee deelgebieden. Het noordelijk
deelgebied omvat een aantal centrale diensten, waaronder de administratie en de
technische dienst en de oudere produktie-gebouwen die nu deels een andere
functie hebben. Op het zuidelijk deel van het terrein liggen de gebouwen van de
voormalige divisies 2 en 3, waaronder de zgn. Wiebengahal. Delen van deze
produktiehallen en loodsen staan leeg of hebben een andere functie gekregen. Op
het zuidelijk deel van het terrein is de laatste nieuwbouw gerealiseerd ten
behoeve van de sanitairproduktie.
De functies
van de bebouwing langs de Hoogbrugstraat en het zuidelijk deel van de Akerstraat
zijn reeds geregeld in het nu vigerende bestemmingsplan Oud-Wyck. In het
bestemmingsplan Céramique is deze bebouwing, mede om deze reden, niet
opgenomen. De functie van de gebouwen in de genoemde straten is globaal aan te
duiden als gemengde doeleinden (wonen, winkels, kantoren, hotels, bijzondere
doeleinden). De overheersende functie van de bebouwing langs de Heugemerweg,
Duitse Poort en Akerpoort is wonen. Aan de noordwestzijde van de Heugemerweg
wordt de woonbebouwing afgewisseld door andere stedelijke functies (zie
kaart 6).
3.6. Ruimtelijk landschappelijke
structuur
Uit de
ruimtelijke situering van de gebouwen op het Céramique-terrein en de
architectonische vormgeving is de historische ontwikkeling van het complex
enigermate af te leiden. Enkele gebouwen langs de Maas in het noordwesten van
het terrein (nabij de woning van de voormalige directeur Jaunez) stammen uit de
beginperiode van de aardewerkfabriek (waaronder bijv. een molengebouw met
opvallende architectuur). De ingang van de fabriek lag ten tijde van de
oprichting in deze hoek, namelijk aan het Wycker Grachtje. De bebouwing in de
noordwesthoek is gedeeltelijk vervangen door nieuwe bebouwing (bijv. Filtropa).
De situering van het relatief nieuwe, in metselwerk opgetrokken hoofdgebouw
aan de Hoge Barakken, had een (logische) verplaatsing van de hoofdingang tot
gevolg. De uitbreidingen uit de negentiende eeuw liggen ten noorden van het
voormalig spoorwegtracé, hier en daar afgewisseld met bebouwing van meer
recente datum. De kantine westelijk van het hoofdgebouw en de opslagloodsen ten
zuiden ervan hebben een voor een fabrieksgebouw niet ongewone shed-dakconstructie
(ten behoeve van de lichtinval). Dit is ook zo bij de voormalige
timmerwerkplaats. De overige bebouwing op het noordelijk deel van het terrein
heeft in het algemeen een normale zadeldakconstructie. De gebouwen op het
noordelijk deel van het Céramique-terrein zijn vrij laag; 1 à 2, maximaal 3
bouwlagen (met uitzondering van het hoofdgebouw). Ten zuiden van het voormalig
spoorwegtracé is de bebouwing qua architectuur, dakconstructie (schaaldaken,
platte daken, zadeldaken) en bouwhoogte vrij afwisselend en totaal verschillend
van het noordelijk deel van het terrein. Het meest opvallend zijn de zogenaamde
Wiegenga-hallen (bijlage 1) uit het begin van deze eeuw. Het oorspronkelijke
ontwerp bestaat uit een hoofdgebouw met vijf vleugels, waarvan 2 even hoog
zijn als het hoofdgebouw en 3 met 1 verdieping. Van de oorspronkelijk gedachte
5 vleugels zijn er slechts 3 gerealiseerd. Het in deze hallen toegepaste
betonskelet en de constructie van de betonnen schaaldaken behoort tot een van
de eerste toepassingen van prefab betonbouw in Nederland. In deze hallen bevond
zich tot 1969 de afdeling sanitair.
Oostelijk van
de Wiebenga-hallen staat de produktiehal van de vuurvast-afdeling. Een deel
van de dakconstructie doet sterk denken aan de Wiebenga-hallen en is
waarschijnlijk onder diens leiding gebouwd.
Bouwkundig
opvallend is wellicht het houten schaaldak van de voormalige kleiloods in het
oosten van het gebied. Overigens is de bebouwing op het zuidelijk deel van het
complex, zoals deze kan worden verwacht op een fabrieksterrein. De villa's aan
de noordwestzijde, de noordzijde en de zuidoostzijde van het complex hebben een
bouwstijl kenmerkend voor eind vorige eeuw, begin deze eeuw. In de omgeving
zijn het markante, karakteristieke gebouwen, echter zonder monumentale waarde.
Kenmerkend
voor veel oudere industrieterreinen in Maastricht is de gebiedsafbakening met
een muur. Zo ook rond het Céramique-terrein. Deze in baksteen opgetrokken muur,
die vrijwel rondom het hele terrein staat (behalve aan de zuidzijde) is
beeldbepalend in de omgeving en benadrukt de geïsoleerde ligging en de
afwijkende functie van het terrein ten opzichte van de omliggende gebieden.
Langs de Maaspuntweg en de noordzijde van de Heugemerweg is de muur dominant
aanwezig en is vrijwel ononderbroken. De hardheid van de muur langs de Maaspuntweg
wordt enigszins doorbroken door de laanbeplanting. Vanaf de westelijke
Maasoever is de muur (in de zomer) daardoor minder zichtbaar. Aan de noordzijde
wordt de muur grotendeels aan het zicht onttrokken door stedelijke bebouwing en
groen. Alleen komend vanuit het noorden via de Wilhelminasingel wordt men
rechtstreeks geconfronteerd met de muur en daarmee met de ondoordringbaarheid
van het terrein.
Aan de zuid-
en zuidoostzijde is het Céramique-terrein afgezet met een hekwerk. Een beperkt
deel van de muur langs de Heugemerweg zal, voor zover inpasbaar in de
planopzet, wellicht worden gehandhaafd. De keuze voor de te behouden delen zal
zodanig dienen te zijn, dat de restanten van de muur een vloeiende overgang
tussen de Céramique en Akerpoort niet in de weg staan (zie inspraakverslag). De
muur heeft wel een beeldbepalende, karakteristieke waarde, maar is niet als monumentaal
te beschouwen.
De bebouwing
langs de noordzijde van het plangebied, aan het Wycker Grachtje, de Ruiterij en
de Hoogbrugstraat is van uitzonderlijke kwaliteit. Het betreft hoofdzakelijk
recentelijk gerenoveerde 18e eeuwse panden, afgewisseld met bebouwing van
latere datum. Duidelijk zichtbaar is de voor Maastricht zo kenmerkende
afwisseling van goothoogten en dakhellingen. Aan de westzijde van de
Hoogbrugstraat, langs de Maaspuntweg en het Wycker Grachtje, ligt de met zorg
ingepaste bebouwing van hotel Maastricht. De bebouwing aan de zuidzijde van de
Hoog-brugstraat markeert de grens tussen de oudere stedelijke bebouwing van
Oud-Wyck en de industriële bebouwing van het Céramique-terrein. In het
verlengde hiervan, vanaf de Hoge Barakken, richting Akerstraat wordt de grens
gevormd door de fabrieksmuur. De enige doorgang naar het Céramique-terrein aan de
noordkant wordt gevormd door de Hoge Barakken en het Wycker Grachtje.
De bebouwing
aan de Hoge Barakken is van mindere kwaliteit dan in de Hoogbrugstraat. Op de
hoek Wilhelminasingel/Akerstraat wordt de fabrieksmuur voortgezet, maar op
geringere hoogte, vanwege de ligging van de voormalige directeurswoning.
De twee
aaneengebouwde villa's aan de Akerstraat, ten oosten van deze directeurswoning,
liggen buiten de fabrieksmuren en dateren uit het begin van deze eeuw. Op de
hoek van de Akerstraat/Heugemerweg ligt vooroorlogse bebouwing. Hetzelfde geldt
voor de bebouwing aan weerzijde van het noordelijk deel van de Heugemerweg,
afgewisseld met gestapelde meergezinswoningen uit de tachtiger jaren.
Het terrein
van de voormalige chemische wasserij De Lelie ligt momenteel braak. Een deel
van dit terrein zal worden gebruikt voor de aansluiting tussen het
Céramique-terrein en de Duitse Poort. Achter de lintbebouwing in het
noordoostelijk deel van de Heugemerweg ligt het nieuwe woongebied Raccordement,
bestaande uit gestapelde meergezinswoningen in 4 bouwlagen. Deels ligt deze
nieuwe bebouwing langs de Heugemerweg. Achter de bebouwing aan de oostzijde van
de Heugemerweg ligt de woonwijk Akerpoort. Een woonuitbreidingsgebied uit de
vijftiger jaren met overwegend laagbouw. Ten zuiden van deze wijk, langs de
J.F. Kennedysingel, ligt een drietal meergezinsflats in 5 bouwlagen. In de
directe omgeving van het plangebied is dit de enige flatbouw. Ten zuiden van de
J.F. Kennedysingel sluit het Céramique-terrein aan op de zeer moderne hoogbouw
van Randwyck.
Binnen de
muren van het Céramique-complex bevindt zich vrij veel groen, dat zich
concentreert in het noorden en noordoosten van het terrein en ten zuiden en
zuidwesten van de Wiebenga-hal. In het gehele gebied komen verspreide
boomgroepjes, struiken en laaggroeiende vegetatie voor. Het noordwestelijk deel
van het fabrieksterrein en het gebied ten noorden van de Wiebenga-hal is
stenig. De vrij dichte bedrijfsbebouwing en de verhardingen maken deze zone
vrijwel groenvrij.
De
hoogopgaande beplanting aan de noordzijde sluit aan bij de beplanting rondom
de villa's aan de Akerstraat. Karakteristiek zijn enkele kastanjebomen, die
wellicht reeds dateren uit de beginperiode van de bedrijfsactiviteiten. Het
geheel aan groen aan de noord- en noordoostzijde van het terrein maakt een
weinig onderhouden indruk. Een deel van de beplanting wordt overwoekerd met
klimplanten. De onderbegroeiing staat dicht opeen.
Beeldbepalend
aan de noordzijde van het terrein is de grote, goed onderhouden solitair
staande kastanjeboom bij de ingang van het terrein.
De begroeiing
aan de oostzijde van het terrein is slecht onderhouden en vrij ruig. De
bosschages bestaan grotendeels uit jonge bomen (es), struiken (vlier) en
laaggroeiende vegetatie.
Kwalitatief
gezien is deze begroeiing in het oosten van het Céramique-complex niet erg
waardevol. Een bomengroep van een goede kwaliteit, met enkele oudere essen en
een kastanje, is hier beeldbepalend. Individueel komen vaak jonge beuken,
berken, essen en wilgen voor.
Ten zuiden
van de Wiebenga-hal staan populieren, die volgroeid zijn en op termijn gekapt
zouden moeten worden.
Ten behoeve
van de sanering van de op deze lokatie gelegen verontreinigde grond zullen
deze populieren verwijderd worden. In de huidige situatie zijn ze (gezien vanaf
de J.F. Kennedybrug) beeldbepalend voor het zuidelijk deel van het
Céramique-terrein.
Een markante
boomgroep bestaande uit kastanjes staat in het midden van het gebied. In het
kader van de doortrekking van de Limburglaan naar de Wilhelminasingel zal
hoogstwaarschijnlijk geen van deze bomen behouden kunnen worden. Door hoge en
onvakkundige opsnoeiïng zijn ze esthetisch gezien niet erg waardevol.
De relatie
van het groen binnen de muren van het Céramique-complex met de omgeving is,
behalve aan de noordzijde van het terrein, nihil. De muur rondom het terrein en
de situering van opgaande beplanting langs de binnenkant van deze muur geven
een gesloten karakter. Een connectie met de Maas en met het op de westoever
gelegen stadspark wordt alleen gelegd door de laanbeplanting langs de
Maaspuntweg, die de lengterichting van de Maas volgt. Dit is een bij uitstek
belangrijk en zeer karakteristiek gegeven.
Samenvattend
kan worden gesteld, dat het groen op het Céramique-complex een beperkte
relatie met de omgeving heeft. In het algemeen is het groen kwalitatief gezien
van lage waarde, op een aantal kastanjes na, die al vrij oud en vaak tevens
beeldbepalend zijn. Aan de hand van de toekomstige stedebouwkundige structuur
dient bekeken te worden, of het behoud en de inpassing van een aantal bomen en
boomgroepen mogelijk is. Het merendeel van het groen is echter niet waardevol,
of zo jong, dat behoud ervan niet zinvol is. In de toekomstige inrichting wordt
het verlies aan groen meer dan alleen gecompenseerd. Het bureau van Prof.
Gunner Martinson zal zorgdragen voor de plannen voor de vervangende
groenstructuur.
De
karakteristieke laanbeplanting (linden en moeraseiken) langs de Maaspuntweg
blijft binnen de toekomstige stedebouwkundige structuur in principe behouden (zie
kaart 7).
- P.L.E.M.-kabel
De
ondergrondse hoogspanningskabel (50 kv) van de P.L.E.M. aan de oostzijde van
het plangebied (naar de ENCI) blijft bestaan en er dient een veiligheidszone in
acht te worden genomen, welke in de voorschriften is geregeld.
- Hogedruk
gastransportleiding (Gasunie)
Langs
de west- en zuidzijde van het Céramique-terrein liggen leidingen van de
Gasunie, die ongeveer ter hoogte van het molengebouw het Céramique-terrein
penetreren. Deze leidingen worden geamoveerd en vervangen door leidingen van
het gemeentelijk gasbedrijf. Zij zijn niet in het bestemmingsplan geregeld.
- P.T.T.-kabels
De
kabels van de P.T.T. behoeven geen regeling binnen het kader van het
bestemmingsplan.
- Riolering
De
riolering die nu bedrijfsmatig in gebruik is, zal volledig geamoveerd worden.
- Leidingen
van nutsbedrijven
De
leidingen van de nutsbedrijven Maastricht, waaronder CAI, gas, water en electra
behoeven in het onderhavige bestemmingsplan niet geregeld te worden. Het
betreft slechts woonhuisaansluitingen.
- Straalverbinding
P.T.T. (zie kaart 8)
De
noordoosthoek van het Céramique-terrein wordt gekruist door een
straalverbinding van de P.T.T., welke op een hoogte ligt van 184 m. +N.A.P. met
een beschermingszone van 100 m. ter weerszijden van het straalpad. Aangezien
geen van de geprojecteerde gebouwen de hoogte van 184 m. +N.A.P. ook maar
enigszins benadert, heeft deze straalverbinding geen invloed op de inrichting
van het plangebied en is daarom niet geregeld in de voorschriften.
3.7.2. bodem- en grondwaterverontreiniging
- Sphinx-Céramique-terrein
[21]
De resultaten
van een bodemonderzoek dat de N.V. Koninklijke Sphinx in 1984 heeft laten
uitvoeren waren de aanleiding om het terrein aan een nader onderzoek te
onderwerpen. Dit tweede onderzoek is aanvang 1988 verricht. De resultaten van
dit onderzoek worden in het volgende verkort weergegeven:
Het
Céramique-terrein is gedurende de lange periode dat het bedrijf in produktie is
geweest, voortdurend opgehoogd met afval dat tijdens het produktieproces is
vrijgekomen, zoals keramisch materiaal, puin, slakken, sintels en kolengruis.
Afvalslib uit het keramisch proces dat in bezinkputten is gesedimenteerd, heeft
men gestort in daarvoor speciaal gegraven slibputten, met name in het zuiden
van het terrein, nabij de J.F. Kennedybrug.
Het
ophoogmateriaal heeft een gemiddelde dikte van 2 - 5 meter en bevat lood- en
bariumgehalten variërend van lager dan de A-waarde tot maximaal de C-waarde* en
plaatselijk daarboven. De gehalten aan andere zware metalen als zink, cobalt
en tin liggen onder de B-waarde. Opgemerkt dient te worden dat deze waarden
voor een lokatie in een stedelijk gebied niet ongewoon hoeven te zijn. In de
zuidhoek van het terrein liggen enkele grotere stortplaatsen van afvalslib.
Stortplaatsen komen tevens voor langs de Heugemerweg, ongeveer in het midden
van het terrein. De verontreinigde grond in de zuidhoek bevat de grootste
gehalten zware metalen (tussen de C-waarde en de WCA-norm, of hoger dan de
WCA-norm).
* Voor
de beoordeling van de concentratieniveau's van diverse verontreinigde stoffen
in de bodem wordt in het kader van de Interimwet Bodemsanering (IBS) een
toetsingstabel met indicatieve richtwaarden gehanteerd. Volgens deze normering
zijn er 3 klassen te onderscheiden:
- A
= referentiewaarde voor onverdachte lokaties;
- B
= toetsingswaarde voor nader onderzoek;
- C
= toetsingswaarde voor sanering.
In het kader
van de Afvalstoffenwet (A.W.) kan een Wet Chemische Afvalstoffen- (WCA)
norm van belang zijn. De WCA-norm voor verontreiniging met zware metalen
is in het algemeen hoger dan de C-toetsingswaarde van de Interimwet Bodemsanering (I.B.S.).
Op basis van
de resultaten van het in 1988 uitgevoerde onderzoek kan worden gesteld dat:
- op
het hele terrein een laag ophoogmateriaal ligt met een dikte van 2 - 5 meter en
met een totaalvolume van 700.000 m3, bestaande uit puin, keramisch
afval, sintels, slakken, kolengruis en afvalslib. Dit ophoogmateriaal heeft
vrijwel overal een loodgehalte boven de A-waarde maar beneden de C-waarde. Plaatselijk worden concentraties
aangetroffen die de C-waarde overschrijden. De gehalten aan zink, cobalt en tin
liggen onder de B-waarde;
- de
hoeveelheid afvalslib met een loodgehalte tussen de B en de C-waarde wordt
geraamd op circa 6.000 m3;
- de
hoeveelheid afvalslib met een loodconcentratie tussen de C-waarde en de
WCA-norm wordt geraamd op 3.000 m3;
- de
hoeveelheid afvalslib met een loodconcentratie boven de WCA-norm wordt geraamd
op 1.000 m3;
- de
oorspronkelijke niet geroerde ondergrond (onder het ophoogmateriaal) niet of
nauwelijks verontreinigd blijkt te zijn;
- bij
de huidige bestemming en het gebruik van het terrein geen risico's voor de
volksgezondheid aanwezig zijn;
- bij
wijziging van de bestemming of het gebruik van het terrein er risico's zijn
voor de volksgezondheid en het milieu;
- afhankelijk
van het toekomstige gebruik (bijvoorbeeld woningbouw) saneringsmaatregelen
nodig zijn.
Bij het
onderzoek dat op het Céramique-terrein heeft plaatsgevonden, dient de
kanttekening geplaatst te worden dat alleen de goed toegankelijke, onbebouwde
en onverharde terreingedeelten met weinig of geen funderingen, kabels en leidingen in beschouwing zijn
genomen.
Bestaande
gebouwen en verhardingen van het terrein zijn niet in het onderzoek betrokken.
Over verontreinigingen die zich daar mogelijk op genoemde plaatsen zouden
kunnen bevinden, doet het onderzoeksbureau geen uitspraken. Onder diepe kelders
verwacht men in elk geval geen verontreinigingen aan te treffen.
Door het
onderzoeksbureau Witteveen en Bos is gefiltreerd grondwater van het
Céramique-terrein onderzocht (zonder gesuspendeerde deeltjes) op zware metalen
en een aantal organische verontreinigingen. Op één lokatie na (bij de
Technische Dienst) zijn geen verontreinigingen met zware metalen boven de
B-waarde in het grondwater aanwezig. Bij het ketelhuis waar een aantal
bovengrondse olietanks is verwijderd, is een oliegehalte vastgesteld van even
boven de B-waarde. Wegens de immobiliteit van zware metalen in de bodem is het
niet waarschijnlijk dat verontreinigingen in het grondwater terecht zullen
komen. Er heeft zelfs geen uitspoeling plaatsgevonden vanuit de meest met zware
metalen verontreinigde lokaties (slibstortplaatsen).
In eerder
verricht onderzoek is geconstateerd dat het grondwater in het noordelijk deel
van het plangebied is verontreinigd met per-chlooretheen. In put A, waar
grondwater wordt gewonnen voor het produktieproces, is in 1985 een
verontreiniging geconstateerd boven de B-waarde. In put B zelfs boven de C-waarde.
Deze
verontreiniging is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid veroorzaakt
door de chemische wasserijen die ten noordoosten van het Céramique-terrein
hebben gelegen (Lelie-terrein).
- Lelie-terrein
[22]
Op grond van
de resultaten van een oriënterend onderzoek (1984) op het terrein van de
voormalige chemische wasserij "De Lelie" - voor een deel gelegen in
het noordoostelijk deel van het plangebied - is eind 1986 een nader onderzoek
uitgevoerd in het kader van het provinciaal bodemsaneringsprogramma 1985 -
1987. Vanaf het begin van deze eeuw tot 1978 is de wasserij op de lokatie
Duitse Poort in bedrijf geweest.
De wasserij
bevond zich in die periode ten noorden van het voormalige bedrijfsspoor van
Sphinx-Céramique. Ten zuiden van de spoorlijn was een garage met werkplaats (en
later verfspuiterij). Tot 1950 is in het wasproces gebruik gemaakt van
trichlooretheen (Tri). Na 1950 is men overgeschakeld op perchlooretheen (Per).
Het
produktieproces heeft geleid tot verontreiniging van het bedrijfsterrein en de
onmiddellijke omgeving ervan met zware metalen en organische stoffen.
In het
algemeen kan gesteld worden dat de concentraties zware metalen in de bodem van
het Lelie-terrein niet bijzonder afwijken van de normale concentraties, zoals
deze in de regio Maastricht in de bodem worden aangetroffen. De
concentratiegehalten liggen hoofdzakelijk tussen de A- en B-waarde en tussen de
B- en C-waarde. Alleen op het zuidelijk deel van het terrein zijn enkele
puntverontreinigingen geconstateerd met gehaltes aan Arceen (As) en Zink (Zn)
boven de C-waarde. De zwaarst verontreinigde terreindelen behoren niet tot het
bestemmingsplangebied. Ongeveer hetzelfde geldt voor de verontreiniging van de
bodem met trichlooretheen en perchlooretheen. De verontreiniging van de bodem
met Tri is op het noordelijk deel van het terrein zeer gering en op het
zuidelijk deel nihil. In de bodemmonsters van het noordelijk deel van het
Lelie-terrein is plaatselijk een verontreiniging van de bodem met Per
vastgesteld boven de C-waarde.
De gehaltes
Per variëren overigens van lager dan de A-waarde tot boven de B-waarde.
Op een aantal
plaatsen op het noordelijk deel van het Lelie-terrein komen verhoogde
concentraties extraheerbaar organisch chloor (eocl) voor boven de C-waarde.
Verontreiniging
met olie en alifaten wordt alleen aangetroffen op het zuidelijk deel van het
terrein (voormalige autowerkplaats). Het betreft enkele kleine puntlokaties
met concentraties die liggen tussen de A- en de B-waarde.
Samenvattend
kan worden gesteld dat de bodem van het Lelie-terrein op enkele puntlokaties is
verontreinigd tot boven de C-waarde met zware metalen Zink (Zn) en Arseen (As)
en met de organische stoffen per-chlooretheen (Per) en extraheerbaar organisch
chloor (Eocl). Geen van deze vastgestelde hoge verontreinigingen komt voor op
het deel van het Lelie-terrein behorende tot het plangebied. Verontreinigingen
van het Lelie-terrein binnen het plangebied variëren voor zowel zware metalen
als organische stoffen tot boven de A-waarde of boven de B-waarde.
Vanwege de
immobiliteit van zware metalen in de bodem komt verontreiniging hiermee van
het grondwater op het Lelie-terrein en de omgeving niet of nauwelijks voor.
Organische
verontreiniging met Tri boven de C-waarde komt voor op het Lelie-terrein zelf.
In de omgeving van het terrein nemen de gehaltes af tot boven de B-waarde en op
iets grotere afstand boven de A-waarde. Vanwege de globaal noordwest gerichte
stroming van het grondwater komt verontreiniging met name in afnemende mate in
deze richting voor.
Het gehalte
aan Per ligt op het Lelie-terrein en omgeving in alle grondwatermonsters
(behalve bij de St. Servaasbrug) boven de C-waarde (grondwatermonsters 1986).
De verontreiniging van het grondwater op het Lelie-terrein en in de directe
omgeving ervan heeft zich zeker tot op de basis van het grindpakket verspreid.
Op grotere afstand en diepte is het grondwater ook met Per verontreinigd, maar
in mindere mate. Naast de verontreiniging van het grondwater met Tri en Per in
de stromingsrichting heeft er tevens bovenstrooms verontreiniging
plaatsgevonden. De oorzaak is niet geheel duidelijk, maar kan liggen in
onttrekkingen van grondwater of het gevolg zijn van andere verontreinigde
lokaties bovenstrooms.
Theoretisch
is beïnvloeding van de drinkwaterkwaliteit door de aanwezigheid van de
organische verontreinigingen mogelijk, afhankelijk van de permeabiliteit van de
drinkwaterleidingen (zie kaart 9).
Uitgangspunt
voor de sanering van de bodem op het Céramique-terrein is het wegnemen van de
verontreinigingen van de bodem tot de B-waarde uit de Leidraad bodemsanering.
In delen van het plan waar geen gevoelige bestemmingen liggen, is het
acceptabel dat in een beperkt aantal monsteroverschrijdingen van de B-waarde
tot maximaal de C-waarde wordt toegestaan.
Het
plangebied ligt binnen de invloedssfeer van een aantal belangrijke
transportassen. Het verkeer dat gebruik maakt van deze assen veroorzaakt een
relatief hoge geluidbelasting binnen het gebied.
De J.F.
Kennedybrug en de J.F. Kennedysingel hebben door hun hoge verkeersintensiteit
en verhoogde ligging ten opzichte van het plangebied, met name in het
zuidelijk plandeel, een sterke invloed. Tot 350 m. uit de as van deze wegen
wordt een geluidniveau van 50 dB(A) of meer aangetroffen (dagniveau) en tot 550
m. in een geluidniveau van 40 dB(A) (nachtniveau).
De
intensiteit van de Heugemerweg (9.400 mvt. per etmaal) geeft een geluidniveau
van 68-70 dB(A) aan de gevel van aangrenzende woonbebouwing, waarmee de
voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) met 18-20 dB(A) wordt overschreden. Ook aan
de noordzijde van het plangebied wordt deze grenswaarde, onder invloed van het
verkeer op de Wilhelminasingel en de Akerstraat ruim overschreden 65 dB(A)
resp. 67 dB(A) (hoek Wilhelminasingel/Akerstraat).
Naast
wegverkeerslawaai speelt ook railverkeerslawaai, zij het in een meer bescheiden
mate, een rol. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn
Maastricht-Luik. De ruimtelijke situatie ter plaatse is momenteel echter
zodanig, dat de bestaande bebouwing het plangebied in belangrijke mate
afschermt. De 60 dB(A) ligt op ± 55 m. vanuit de as van de spoorweg.
Wijziging in
deze situatie zal echter direct van invloed zijn op het geluidniveau binnen het
plangebied.
Behalve deze
specifieke vormen van geluid kent het plangebied door zijn ligging binnen het
stedelijk gebied een relatief hoog achtergrond geluidniveau (40 à 45 dB(A))
dat ook 's avonds hoog blijkt onder invloed van de verschillende omringende
stedelijke (uitgaans-)activiteiten.
. (Inter-)nationale verbindingen
Het oostelijk
stadsdeel heeft ten opzichte van de grotere (inter-)nationale verkeers- en
vervoersassen een betere ligging dan het westelijk stadsdeel. De afstand
tussen het plangebied en de A2/E25 is zowel absoluut (maximaal 1 à 1,5 km.)
als relatief gezien (maximaal ± 5 minuten) niet erg groot.
Vanuit het
zuidelijk deel van het plangebied is de autosnelweg te bereiken via de
Heugemmerweg en de John F. Kennedysingel. Via de autosnelweg zijn verbindingen
mogelijk in zuidelijke richting (Luik, Luxemburg), in noordelijke richting
(Eindhoven en overig Nederland), in oostelijke richting via de A2 en de A79
(Heerlen, Aken en overig Duitsland) en in westelijke richting via de A2 en de
E314 (Brussel, Antwerpen) of via de A2 en de E40 (Brussel).
De afstand
tot het station Maastricht is vanaf het noordelijk deel van het plangebied t
250 meter en vanaf het zuidelijk deel ± 750 meter. Van hieruit is er een
verbinding richting Heerlen en een verbinding richting Eindhoven en overig
Nederland mogelijk. In zuidelijke richting is er een verbinding richting Luik.
Via de A2 is
de luchthaven Maastricht Airport in ± 15 minuten te bereiken.
. Regionale
verbindingen
Behalve de
autosnelwegen A2 en de daarop aansluitende A79 - welke deels ook door regionaal
verkeer worden gebruikt - zijn er vanaf het plangebied tevens rechtstreeks
aansluitende verbindingswegen met de omliggende regio.
In oostelijke
richting zijn met name de N278 (Maastricht - Vaals - Aken) en de provinciale
weg Maastricht - Valkenburg - Heerlen van belang.
In westelijke
richting is er via dezelfde N278 een verbinding richting Tongeren en via de
daarop aansluitende N2 naar Hasselt.
Eijsden en
Meerssen kan men rechtstreeks bereiken via de Limburglaan en de Meerssenerweg.
Het regionaal
openbaar vervoer heeft een vrij dicht netwerk. Het busstation is gelegen naast
het N.S.-station. Via het railvervoer zijn er regionale verbindingen
(stoptreinen) richting Sittard, Heerlen en Visé. De verbinding richting Aken
(miljoenenlijn) is onlangs opgeheven. De grotere kernen in de regio die niet
via railvervoer zijn te bereiken, zijn dit wel met busvervoer, rechtstreeks of
indirect.
. Lokale
verbindingen
Het
Céramique-terrein is vrij centraal gelegen in Maastricht, zowel ten opzichte
van het oostelijk - als het westelijk stadsdeel. De Maas werkt als een barrière
tussen het plangebied en het westelijk stadsdeel. Door de goede verbindingen vanaf
het plangebied richting westelijk stadsdeel is deze barrière niet
onoverkomelijk. De John F. Kennedysingel en -brug, de Wilhelminasingel, de
Akerstraat en de Limburglaan vormen voor het autoverkeer de belangrijkste
verbindingwegen met de rest van de stad. Via deze wegen zijn de volgende
stadsdelen te bereiken:
Op de
oostelijke Maasoever:
noordoostelijk
stadsdeel : |
Akerstraat
- Meerssenerweg; |
oostelijk
stadsdeel : |
Akerstraat
- Scharnerweg; |
zuidoostelijk
stadsdeel : |
J.F.
Kennedysingel - Dorpsstraat (Heer) ‑ Rijksweg; |
zuidelijk
stadsdeel : |
Limburglaan. |
Op de
westelijke Maasoever:
Centrum : |
Wilhelminasingel J.F. Kennedysingel - Maasboulevard; |
noordwestelijk
stadsdeel: |
J.F. Kennedysingel - Pr. Bisschopsingel ‑ Hertogsingel
- Sint Annalaan - Via Regia en/of
Brusselseweg; |
westelijk
stadsdeel : |
J.F. Kennedysingel - Pr. Bisschopsingel‑ Tongerseweg of
Hertogsingel - Sint Annalaan - Via Regia; |
zuidwestelijk
stadsdeel : |
J.F. Kennedysingel,
Maasboulevard of Pr.
Bisschopsingel - Luikerweg of Tongerseweg. |
Voor het
voetgangers- en fietsverkeer is de route via de Maaspuntweg of (oud) Wyck
richting binnenstad het belangrijkste en via de Wilhelminasingel en
Stationsstraat richting bus- en treinstation. In de huidige situatie speelt het
voetgangers- en fietsverkeer van en naar het Céramique-terrein maar een kleine
rol.
Het lokale
openbaar vervoer is in Maastricht volledig geregeld via stads- en regionale
busdiensten. Het busstation ligt vrij dichtbij het plangebied (bij
N.S.-station). Via de bushalte op de Wilhelminasingel zijn tevens de meeste
lokale bestemmingen te bereiken. De busfrequentie binnen het stedelijk gebied
is hoog (zie kaart 10).
. Verkeersintensiteiten
De
verkeersaders met de hoogste intensiteit in de directe omgeving van het
plangebied zijn de J.F. Kennedybrug (intensiteit 44.700 mvt./etm.) en in het
verlengde daarvan de J.F. Kennedysingel (41.200 mvt./etm.). Deze route vormt de
zuidelijke verbinding tussen de westelijke en oostelijke Maasoever en maakt
deel uit van de rondweg om de binnenstad. De op- en afritten van deze route,
ten zuiden van de brug hebben een intensiteit van 13.200 mvt./etm., ten noorden
van de brug van 8.500 mvt./etm. De Heugemerweg vervult een duidelijke functie
voor het noord-zuid en zuid-noord verkeer (9.400 mvt./etm.). Tot aan de
Spoorweglaan (vanuit het zuiden) neemt de intensiteit nauwelijks af. De
Wilhelminasingel heeft een intensiteit van 8.000 mvt./etm. Het verkeer dat
vanuit de Akerstraat komt vervolgt grotendeels zijn weg via de
Wilhelminasingel. Verkeer vanaf de Wilhelminasingel vervolgt zijn weg voor een
groot deel via de Akerstraat, voor een deel via de ventweg richting
Spoorweglaan (en eventueel spoorwegovergang Duitse Poort). De Akerstraat heeft
een intensiteit van 7.000 mvt./etm. De laagste intensiteit heeft de
Hoogbrugstraat, omdat deze weg geen doorgaande functie heeft, maar grotendeels
wordt gebruikt door bestemmingsverkeer (2.500 mvt./etm.) (zie kaart 10).
Zonder
inzicht in de mate waarin nieuwe ontwikkelingen kunnen worden geïnitieerd en
bestaande ontwikkelingen stopgezet, van richting veranderd en/of gestimuleerd
kunnen worden, is geen ruimtelijke planning mogelijk.
Hierbij is
kennis van randvoorwaarden en instrumentarium noodzakelijk.
Randvoorwaarden
zijn gericht op die onderdelen van de aangetroffen uitgangssituatie m.b.t. de
ruimtelijke inrichting, die als niet of als slechts gedeeltelijk veranderbaar
moeten worden beschouwd. In de meeste gevallen bestaat wel eenstemmigheid over
welke onderdelen het gaat. Die eenstemmigheid kan ook een afgeleide zijn,
d.w.z. men kan van oordeel zijn dat iets veranderbaar zou moeten zijn, maar
tegelijkertijd weten dat het niet veranderbaar is.
Iets dat niet
veranderbaar is, kan dat om verschillende redenen zijn. In beginsel zijn deze
redenen te herleiden tot vier, al dan niet in combinatie voorkomende, aspecten
te weten maatschappelijke, financiële, technische en ruimtelijke. In de
ruimtelijke planning, en niet alleen daar, verschilt de wens iets te veranderen
en het inzicht in de mogelijkheden dat ook feitelijk te kunnen doen bij de
verschillende bij de planning betrokken groepen.
. Historische
bebouwing
De zuidzijde
van de Hoogbrugstraat, tussen de Hoge Barakken en hotel Maastricht, bestaat
grotendeels uit gerenoveerde monumentale gebouwen, stammend uit de tweede
helft van de 18e eeuw. De bebouwing maakt deel uit van het beschermd
stadsgezicht ex artikel 20 van de Monumentenwet en behoort tot de gebieden
"die van belang zijn vanwege het patroon van straten en wateren in
samenhang met de profilering en inrichting van de openbare ruimte en de
afmetingen van de bebouwing, waaronder concentraties van monumenten." Deze
bebouwing is weliswaar niet opgenomen in het juridische plan, maar het vormt
met het overig aanpalende gebied van Oud-Wyck een randvoorwaarde voor de
planontwikkeling op het Céramique-terrein.
De wellicht
nog op het terrein ondergronds aan te treffen relicten van de tweede omwalling
(14e eeuw) en de vestingwerken (17e en 18e eeuw) zullen, indien deze tijdens
sloop of bouwwerkzaamheden worden aangetroffen, door de stadsarcheoloog kunnen
worden geïnventariseerd. Op de voortgang van de bouwwerkzaamheden mag dit
echter geen al te grote invloed uitoefenen.
Vooraf is
reeds bepaald, dat de Wiebenga-hal als een industriëel-architectonisch
waardevol element is te beschouwen. In de stedebouwkundige structuur wordt
getracht deze hal daarom gedeeltelijk op te nemen. Een culturele bestemming
zal dan tot de mogelijkheden behoren.
Behalve een
deel van de Wiebenga-hal zal geen van de gebouwen binnen het fabrieksterrein
overeind blijven. De karakteristieke, maar niet monumentale villa's binnen en
buiten de fabrieksmuren, zullen in de stedebouwkundige structuur niet behouden
kunnen blijven.
De
aansluiting van de Wilhelminasingel op de Limburglaan is zowel uit
stedebouwkundig/ruimtelijk (nader omschreven in hoofdstukken 5 en 7),
verkeerskundig als programmatisch oogpunt in de huidige vorm noodzakelijk. De
voormalige directeurswoning op de hoek Wilhelminasingel-Akerstraat zal om die
reden geamoveerd dienen te worden.
De
fabrieksmuren om het terrein zullen grotendeels verdwijnen. Langs de
Heugemerweg zullen wellicht beperkte delen van de muren behouden blijven. Voor
de inrichting van het terrein vormt de aanwezigheid van resterende delen van de
muur niet direct een harde randvoorwaarde, omdat de te behouden delen worden
aangepast aan de stedebouwkundige en ruimtelijke structuur en niet andersom. De
lokatie van de te behouden delen is belangrijk in verband met de overgang
tussen het Céramique-terrein en Akerpoort (zie inspraakverslag).
. Infrastructuur
en groen
De omringende
wegen zullen eventueel in veranderde vorm worden gehandhaafd. Aan het beloop
van de Maas en Maasoevers zal in principe geen wijziging worden aangebracht.
De bomenrij
langs de Maaspuntweg blijft grotendeels intact. Het overige groen binnen het
plangebied, met name in het noordoostelijk deel, kan naar verwachting in de
toekomstige stedebouwkundige structuur van het plangebied niet worden
gehandhaafd.
Om dezelfde
reden waarom de voormalige directeurswoning aan de Akerstraat-zuid geamoveerd
moet worden, is het niet mogelijk om de bestemming bijzondere doeleinden en
park langs de zuidzijde van de Akerstraat, zoals geregeld in het
bestemmingsplan Oud-Wyck (met maximaal 20% bebouwing met een maximale hoogte
van 15,00 m.) in dit plan over te nemen. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de
6 ha. terrein van de Sphinx-Céramique destijds in het bestemmingsplan Oud-Wyck
zijn opgenomen, zonder dat er een integrale visie was voor de invulling van de
gronden zoals deze in het voorliggende plan zijn opgenomen.
. Civiel-technische
infrastructuur
De P.T.T.
straalverbinding die over het noordoostelijk deel van het plangebied gaat,
stelt eisen aan de hoogte van de bebouwing. Gezien de marge tussen de hoogte
van het maaiveld (max. 49 m.) en de hoogte van de straalverbinding (184 m.) is
er geen sprake van een harde randvoorwaarde.
De leiding
van de Gasunie zal, indien de bestaande bebouwing verdwijnt, worden
verwijderd, zodat de beschermingszone op termijn niet in acht behoeft te worden
genomen en als zodanig ook niet juridisch is geregeld.
Voor de
hoogspanningsleiding van de P.L.E.M. die door het oostelijk deel van het
plangebied loopt (Limburglaan-Heugemerweg), dient de van toepassing zijnde
beschermingszone in acht te worden genomen. De overige bestaande
civiel-technische infrastructuur is geen randvoorwaarde.
De hoogte van
de grondwaterspiegel dwingt tot het nemen van maatregelen bij de aanleg van
ondergrondse parkeergarages en de fundering van gebouwen.
De J.F.
Kennedybrug/-singel vormt een onderdeel van de route gevaarlijke stoffen door
de stad. Ten opzichte van deze route dient een bebouwingsvrije afstand van
20,00 m. te worden aangehouden ten opzichte van het hart van de meest nabij
gelegen rijstrook.
. Waterbergend
gebied
Het gebied
tussen het Provinciehuis en de J.F. Kennedybrug, dat de bestemming gemengde
doeleinden 5 heeft gekregen, valt waterstaatkundig gezien binnen het
waterbergend gebied van de Maas. Het verlies van het waterbergend vermogen van
dit gebied voor de bouw van een toren ten behoeve van de bovengenoemde
doeleinden, dient gecompenseerd te worden. Daarbij wordt aan een oplossing
zoals bijvoorbeeld bij de parkeergarage van het Provinciehuis gedacht.
. Milieu
Bodemonderzoek
heeft uitgewezen dat enkele lokaties binnen het plangebied verontreinigd zijn
met zware metalen. Voor zover de normen overschreden worden, dienen deze
lokaties gesaneerd te worden, welke sanering functiegericht zal plaatsvinden.
Er bestaat nog onduidelijkheid over de verontreiniging onder gebouwen en
verhardingen.
Verwacht
wordt, dat hier geen verontreiniging van betekenis wordt aangetroffen. De
verontreinigde grond (boven de B-waarde) wordt afgevoerd en verder verwerkt.
Vanwege de
immobiliteit van zware metalen heeft er geen uitspoeling plaats gevonden naar
het grondwater. Wel is er verontreiniging geconstateerd met gechloreerde
koolwaterstoffen. Een nader onderzoek naar de invloed hiervan op de
volksgezondheid heeft nog niet plaatsgevonden. Op het terrein vindt geen onttrekking
plaats van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening en er zal ook
voor de toekomstige functies geen grondwater worden onttrokken.
Het drukke
verkeer op de J.F. Kennedybrug, de Heugemerweg en de Akerstraat veroorzaakt
geluidhinder, welke invloed zal hebben op de bebouwing in het plangebied. Door
de stedebouwkundige opzet van het plangebied zal het verkeer op de Heugemerweg
afnemen en het verkeer op de Akerstraat toenemen. De hoeveelheid verkeer op de
J.F. Kennedysingel en -brug zal onder invloed van een aantal externe factoren
toenemen. Wel zal hier de geluidproduktie afnemen, doordat de snelheid van het
verkeer op de brug zal teruglopen van 70 naar 50 km. per uur.
Bij de
inrichting van het plangebied dient, door het aanhouden van een juiste
bebouwingsafstand en door geluidwerende maatregelen, rekening te worden
gehouden met de geluidproduktie van de genoemde wegen.
4.3. Randvoorwaarden op grond
van overeenkomsten
Voor er door
de gemeente Maastricht adequaat gereageerd kon worden op het aanbod van de N.V.
Koninklijke Sphinx, zijn de mogelijkheden voor inschakeling van marktpartijen
onderzocht.
Er is voor
het project, zoals gesteld, een publiek-private samenwerking met het A.B.P.
ontwikkeld.
Op grond van
de verrichte marktverkenning door Wilma Vastgoed b.v. en de stedebouwkundige
visie van prof. ir. J. Coenen is een eerste raming van de
financiëel-economische uitvoerbaarheid van de bouwgrondexploitatie opgesteld.
Hierbij is de financiële steun van de overheden in de vorm van éénmalige
bijdragen essentiëel gebleken.
Zowel de
inhoud van de samenwerkingsovereenkomst tussen A.B.P. en gemeente als die van
de convenanten met de financiëel participerende overheden beperkt de vrije
beleidsruimte, of met andere woorden stelt randvoorwaarden.
Voor een goed
inzicht worden de relevante onderdelen uit de overeenkomsten in extenso
vermeld.
. Ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, provincie Limburg,
gemeente Maastricht [24]
Tegenover de
rijksbijdrage draagt de gemeente Maastricht zorg voor de realisering van het
plan conform het volgende:
"1.1. Het plan voor de
herstructurering van het SphinxCéramique-terrein te Maastricht, is verwoord in
de subsidieaanvragen van de gemeente Maastricht van 23 maart en 9 mei 1988 aan
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en in
de voorgenomen planuitvoering conform de planomschrijving raadsstuk nummer
211-1988, vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 6 september 1988 en
goedgekeurd door het College van Gedeputeerde Staten bij besluit van 27
september 1988.
1.2. Programma
Het
programma, waarop de prestatie-eisen zijn gebaseerd, omvat de volgende te
realiseren planonderdelen:
A. 1.600
woningen; het aandeel ongesubsidieerde vrije sector hierin bedraagt minimaal
50%. De woningbouwfasering is minimaal 200 woningen per jaar.
B. 70.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. kantoren en instituten.
C. 20.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. hotelaccommodatie.
D. 20.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. culturele doeleinden of andere
niet-commerciële bovenregionale voorzieningen.
E. 5.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. winkels.
F. De
in de planopzet opgenomen economische structuurversterkende, infrastructurele
en kwalitatieve planelementen, zoals hieronder zijn weergegeven.
Economische structuurversterkende elementen
De
economische structuurversterkende planelementen zijn de avenue, de
ontsluitingsweg naar het Lelieterrein, de overkapping van het marktterrein, de
verbreding van een gedeelte van de spoorwegtunnel en de keer- en kademuren.
Infrastructurele en kwalitatieve planelementen
De
kwalitatieve planelementen zijn m.n. een winkelvoorziening, een culturele of
andere niet-commerciële bovenregionale voorziening, het marktterrein en een
parkeergarage.
De
infrastructurele elementen zijn een fiets/voetgangersbrug over de Maas en een
brug evenwijdig aan de Maasroute/Maaspuntweg.
Planperiode
De
planperiode is hierbij vastgelegd als lopend van 1989 tot en met 1999. De
periode 1989 tot en met 1 juli 1992 dient te worden gebruikt om de Sphinx-fabrieken
over te plaatsen en het omschreven gebied te ontruimen en de bodem te saneren.
Het
plan wordt tot ontwikkeling gebracht volgens het tijdschema behorende bij de
planomschrijving.
3.5. Ten
aanzien van het programma, (zie 1.2.), en onder verwijzing naar het in 1.1.
genoemd raadsbesluit, waarin wordt uitgegaan van flexibiliteit, gelden de
volgende prestatie-eisen:
A. Geen
afwijkingen worden toegestaan anders dan een verhoging van het aantal woningen.
B. t/m E. Afwijkingen tot maximaal 10% per onderdeel worden toegestaan.
Afwijkingen groter dan genoemde 10% zijn toegestaan, voor zover deze worden
gecompenseerd door woningbouw.
F. Afwijkingen
kunnen worden toegestaan, met inachtneming van het gestelde in artikel 3.6.
3.6. De
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan, na
overleg met de gemeente Maastricht besluiten het convenant aan te passen, indien:
- in
strijd wordt gehandeld met de bepalingen van par. 10 van de voorgenomen
Locatiesubsidieregeling 1989;
- in
strijd wordt gehandeld met de bepalingen van het convenant;
- bij
een afwijking van meer dan 10% van de programma-onderdelen B. tot en met E.,
voor zover niet gecompenseerd door woningbouw, of bij een afwijking van de
programma-onderdelen onder F. er naar het oordeel van de Minister sprake is van
een aanzienlijke of kenmerkende afwijking, binnen het kader van de
flexibiliteit zoals aangegeven in voornoemd raadsbesluit."
. Ministerie van Economische Zaken, provincie Limburg,
gemeente Maastricht [25]
Het convenant
tussen bovengenoemde partijen houdt in hoofdzaak het volgende in:
"1. Planopzet en prestatie-eisen
1.1. Het
plan voor de herstructurering van het SphinxCéramique-terrein te Maastricht,
zoals dat is verwoord in de subsidieaanvrage van de provincie Limburg van 31
mei 1988 aan de Minister van Economische Zaken, wordt in zijn totaliteit
gerealiseerd, uitgaande van de in 1.2. genoemde planuitvoering conform bijbehorende
planomschrijving kenmerk 211-1988 d.d. 15 augustus 1988, zonder aanzienlijke of
kenmerkende afwijkingen, conform het raadsbesluit ter zake (nr. 211-1988 d.d.
16 augustus 1988), alsmede de samenwerkingsovereenkomst gemeente-A.B.P. d.d.
16 augustus 1988.
1.2. Programma
Het programma omvat de volgende
planonderdelen:
A. 1.600
woningen; het aandeel ongesubsidieerde vrije sector hierin bedraagt minimaal
50%. De woningbouwfasering is minimaal 200 woningen per jaar.
B. 70.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. kantoren en instituten.
C. 20.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. hotelaccommodatie.
D. 20.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. culturele doeleinden of andere
niet-commerciële bovenregionale voorzieningen.
E. 5.000
m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. winkels.
F. De
in de planopzet opgenomen economische structuurversterkende, infrastructurele
en kwalitatieve planelementen, zoals hieronder zijn weergegeven.
Economische structuurversterkende elementen
De
economische structuurversterkende planelementen zijn de avenue, de ontsluitingsweg
naar het Lelieterrein, de overkapping van het marktterrein, de verbreding van
een gedeelte van de spoorwegtunnel en de keer- en kademuren.
Infrastructurele en kwalitatieve planelementen
De
kwalitatieve planelementen zijn m.n. een winkelvoorziening, een culturele of
andere niet-commerciële bovenregionale voorziening, het marktterrein en een
parkeergarage.
De
infrastructurele elementen zijn een fiets/voetgangersbrug over de Maas en een
brug evenwijdig aan de Maasroute/Maaspuntweg.
De planperiode
De
planperiode is hierbij vastgelegd als lopend van 1989 tot en met 1999. De
periode 1989 tot en met 1 juli 1992 dient te worden gebruikt om de Sphinx-fabrieken
over te plaatsen en het omschreven gebied te ontruimen en de bodem te saneren.
Het
plan wordt tot ontwikkeling gebracht volgens het tijdschema behorende bij de
planomschrijving.
1.3. Prestatie-eisen
De
prestatie-eisen waaraan de gemeente Maastricht dient te voldoen, omvat de
realisering van de bij 1.2. onder F. genoemde economische structuurversterkende
elementen.
Indien
er bij de uitvoering wijzigingen worden aangebracht in de als economisch
structuurversterkende aangeduide planelementen, dient het provinciaal bestuur
van Limburg reeds bij de bespreking hierover betrokken te worden. Alvorens deze
wijzigingen worden doorgevoerd, dient overeenstemming te bestaan met het
provinciaal bestuur.
Ten
aanzien van de overige onder 1.2. genoemde planonderdelen dient de gemeente er
naar te streven dat genoemde planonderdelen daadwerkelijk worden gerealiseerd.
1.5. Ten
aanzien van het in 1.2. onder D. genoemde, zijn de provincie Limburg en de
gemeente Maastricht overeengekomen, dat de 20.000 m2 bruto
vloeroppervlak als maximum moet worden beschouwd.
De
bijdrage op grond van de Regeling Perspectievennota Zuid-Limburg is gekoppeld
aan realisering van de volgende economische structuur-versterkende planelementen:
de avenue, ontsluitingsweg naar het Lelieterrein, overkapping van het
marktterrein, de verbreding van een gedeelte van de spoorwegtunnel en de keer-
en kademuren."
. Samenwerkingsovereenkomst
gemeente Maastricht-A.B.P. [26]
In de
samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Maastricht en het A.B.P. zijn de
volgende elementen van belang in het kader van de randvoorwaarden.
"Artikel 3 Stedebouwkundige planopzet
Basis
voor de verdere ontwikkeling en realisering van de Doelstelling van partijen is
het door prof. ir. J. Coenen, in opdracht van partijen, opgestelde Plan.
Partijen
erkennen dat voornoemd Plan een opzet in hoofdlijnen is dat in goed onderling
overleg dient te worden uitgewerkt en dat daarbij aanpassingen kunnen
plaatsvinden. Een én ander binnen het kader van het in artikel 4 genoemde
Bebouwingsprogramma, de in artikel 5 vermelde bouwgrondexploitatie en de in
artikel 9 vermelde bestemmingsplanprocedure zulks met behoud van de door
partijen overeengekomen afspraken en nagestreefde hoge kwaliteitseisen zowel in
stedebouwkundige, architectonische als functionele zin.
Artikel 4 Bebouwingsprogramma
4.1. A.B.P.
verplicht zich in samenwerking met derden navolgend bebouwingsprogramma te
(doen) realiseren. Dit programma dient te worden gelezen met inachtname van het
gestelde in artikel 6 en 9.
-
woningen (1.600) |
160.000 m2 BVO |
(br.
vloeropp.) |
-
kantoren |
70.000 m2 BVO |
|
-
winkels |
5.000 m2 BVO |
|
- hotels |
20.000 m2 BVO |
|
-
parkeercap. (bebouwd) |
90.000 m2 BVO |
|
|
345.000 m2 BVO |
|
-
cultuur of ander niet |
|
|
commerciële functie |
|
|
(niet voor rekening |
|
|
en risico ABP!) |
20.000 m2 BVO |
|
|
365.000 m2 BVO |
|
Het
hierboven genoemde woningbouwprogramma is globaal op navolgende wijze te
differentiëren:
a. |
luxe vrije sector koop |
20% |
b. |
luxe vrije sector huur of koop |
30% |
c. |
huursector |
45% |
d. |
huurwoningen met niveau gelijk |
|
|
aan woningwet |
5% |
|
|
100% |
Van
de onder b., c. en d. genoemde woningen worden circa 750 stuks door het ABP
gerealiseerd in de premiehuursector.
De
genoemde parkeercapaciteit is in relatie tot de realiseringsverplichting van
het ABP in aantal parkeerplaatsen (p.p.) onder te verdelen in:
- woningen (overdekt) |
1.600 |
tot 2.000 |
|
- woningen semi-openbaar (niet
overdekt) |
320 |
+ P.M. |
|
- kantoren |
1.400 |
|
|
- parkeergarage incl. winkel- en
hoteluitbr. |
400 |
|
|
- hotel bij brug 140 dubbelfunctie
50% (wel/niet overdekt) |
70 |
|
|
|
3.790 |
p.p. tot 4.190 p.p. + p.m. |
|
|
|
|
|
- cultuur of andere niet commerciële
functie -op eigen terrein‑ (niet voor rekening en risico van
ABP!) |
200 |
|
|
|
3.990 |
p.p. tot 4.390 p.p. + p.m. |
|
|
|
|
|
4.2. Het
Bebouwingsprogramma is te realiseren volgens nader overeen te komen
deelprojecten. Omtrent de invulling en capaciteit per deelproject zullen
partijen in onderling overleg een schema opstellen.
4.3. Het
ABP verbindt zich, zo hiertoe door marktomstandigheden aanleiding gaat
ontstaan, in afwijking van voornoemde differentiatie in het woningbouwprogramma
binnen de planperiode en fasering als genoemd in artikel 6 de geplande 1.600
woningen te (doen) realiseren als beleggingsproject.
Zo
aan het einde van de planperiode nog niet ingevuld bouwvolume ingevolge het
bebouwingsprogramma resteert zal dit, met gebruikmaking van de flexibiliteitregeling als genoemd in
artikel 9, door het ABP vervolgens worden ingevuld en gerealiseerd met
minimaal 200 woningen per jaar in een nader overeen te komen differentiatie.
4.4. In
verband met de in het Rekenmodel opgenomen stelpost "nog te concretiseren
opbrengst bouwterreinen" groot f. 3.800.000,-- komen partijen overeen dat
deze opbrengst dient te worden gerealiseerd door middel van wijzigingen van de
differentiatie koop/huur als genoemd onder lid 1. in samenhang met verhoging
van het bebouwingsprogramma van de in lid 1. genoemde categorieën a en b.
4.5. Binnen
een bepaald deel van het Plan, zoals aangegeven op bijlage III., zal met het
oog op realisering van P.N.L.-doeleinden binnen het kader van het Rekenmodel
ruimte gereserveerd worden voor culturele of andere niet commerciële
bovenregionale voorzieningen met als maximaal grondoppervlak van ca. 8.500 m2
ten behoeve van maximaal 20.000 m2 BVO. Het ABP zal onder nader
tussen partijen te bepalen condities en conform de criteria van het Rekenmodel
de betreffende grond op afroep aan de Provincie te koop aanbieden.
De
beoogde functie zal in samenhang met de overige functies in de directe omgeving
gerealiseerd worden.
Artikel 9 Bestemmingsplan
9.1. De
gemeente verplicht zich tegenover het ABP met inachtneming en op basis van de
in artikelen 4. en 6. respectievelijk genoemde programma en fasering zorg te
dragen voor het tijdig en correct opstellen en na inspraak in procedure brengen
en begeleiden tot het onherroepelijk worden van het benodigde bestemmingsplan
op zodanige wijze, dat de door partijen geformuleerde Doelstelling tijdig kan
worden verwezenlijkt, voor zover de Wet op de Ruimtelijke Ordening haar dit
mogelijk maakt. Zonodig met gebruikmaking van een anticipatie-procedure.
9.2. De
onderscheiden bestemmingen van het Plan zullen, voor zover mogelijk binnen de
wettelijke mogelijkheden, in het ontwerp-bestemmingsplan zodanig worden
geformuleerd dat een bepaalde, hierna te noemen flexibiliteit ontstaat:
- van
bestemming "kantoren" naar "wonen" (indien ten opzichte van
de fasering/planning als genoemd in artikel 6 lid 1. een voorraad terreinen ten
behoeve van 25.000 m2 BVO kantoren beschikbaar is;
- van
bestemming "winkels" naar "wonen" (indien de eerstgenoemde
bestemming aan het einde van de planperiode niet volledig is gerealiseerd);
- van
bestemming "hotel" naar "kantoren" of "wonen"
(indien in 1996 is gebleken dat deze functie in het plan niet kan worden
gerealiseerd);
- omzetting
van koop- naar huurwoningen en omgekeerd.
9.3. Indien,
naar mening van het ABP, de marktomstandigheden tijdens de realisatieperiode
zich zodanig ontwikkelen dat het Bebouwingsprogramma niet verantwoord kan
worden gerealiseerd, bestaat de mogelijkheid, voor zover niet passend binnen de
genoemde flexibiliteit, op basis van gezamenlijk overleg, binnen het kader van
de Wet op de Ruimtelijke Ordening, navolgende bestemmingswijzigingen door te
voeren:
- van
bestemming "wonen" naar "andere bestemmingen" wijzigen is
mogelijk in onderling overleg, waarbij evenwel een aantal van 1.600 woningen
als minimum geldt;
- van
"cultureel of een andere niet commerciële functie" naar
"wonen" of "kantoren" indien het gesteld in artikel 4 lid
5. niet leidt tot een realisering door of via de Provincie.
Alle
wijzigingen in dezen dienen afgestemd te zijn op en realiseerbaar te zijn in
het bouwproces.
9.4. De
gemeente zal het ABP regelmatig op de hoogte houden van de voortgang van de
bestemmingsplan-procedure.
Artikel
14 Exclusiviteit
14.1. Partijen verbinden zich, tot
afzet van het Plan verzekerd is, over en weer geen enkele nieuwe concurrerende
planontwikkelingen ten aanzien van kantoren met een b.v.o. van meer dan 500 m2
en luxe-hotels, te starten, te bevorderen of te honoreren binnen de gemeente
Maastricht die naar mening van een van de partijen een nadelige invloed kunnen
hebben op de in het contractgebied te realiseren bestemmingen.
Tenzij
door de andere partij gemotiveerd kan worden aangetoond dat betreffende
planontwikkeling niet in het contractgebied gerealiseerd kan worden en daardoor
geen concurrerende invloed met zich meebrengt.
De
hieronder te noemen projecten vallen niet onder deze regeling:
- Randwyck-Noord/Zuid;
- Geusselt
(vallende onder het voorbereidingsbesluit d.d. 7 juli 1987);
- Blekerij
3e fase;
- Boschstraat-Oost
(L3 vlek/bassin/terrein
landbouwbelang);
- Stationsplein
(NS);
- Lelie-terrein;
- Oostermaas-Zuid,
incl. Darley-Vliegen;
- Scharn-Noord;
- Sibema-terrein;
- kantoorfuncties
in per 1 september 1988 vastgestelde bestemmingsplannen en thans lopende
procedures en de rechten van derden op basis van overgangsrecht.
14.2 De
gemeente verplicht zich jegens het A.B.P. om aan het Plan de eerste urgentie
toe te kennen binnen de gemeentelijke contingent-verdeling, onderdeel premiehuur-profit.
Dit tot een maximum van 100 premiehuur-contingenten per jaar met een maximum
van 750 contingenten voor de totale planperiode. Indien de gemeente, door
toedoen van de overheid, niet kan voldoen aan voornoemde verplichting, zal zij
meewerken aan de verkrijging van in de plaats komende regelingen.
Samenvattend
op hoofdlijnen kan qua randvoorwaarden op grond van de overeenkomsten het
volgende worden gesteld:
- Algemeen:
. een
gevarieerde invulling van het terrein, zowel wat betreft bebouwing als
functies, staat voorop.
Daarbij
dient in de bebouwing een bepaalde flexibiliteit te zijn met betrekking tot de
uitwisseling van functies;
. er
moet worden voldaan aan de criteria zoals gesteld in de S.G.B.
- Wonen
(1.600 woningen):
. er
moet worden voldaan aan een minimum-omvang van 1.000 woningen in het kader van
de Subsidieregeling Grote Bouwlokaties (S.G.B.) en van minimaal 1.600 uit
overeenkomsten c.q. exploitatieve overwegingen;
. gebouwd
dient te worden voor één- en tweepersoons huishoudens, waardoor de doorstroming
in de rest van de stad wordt bevorderd.
- Kantoren
(70.000 m2 b.v.o.):
. het
merendeel van de kantoorruimte dient ter versterking van de zakelijke
dienstverlening, complementair aan de kantoorruimte in Randwyck en de
binnenstad;
. daarnaast
dient er ruimte te zijn voor één of meerdere instituten van bovenregionaal
belang.
- Hotels
(1 of 2 hotels, 20.000 m2 b.v.o.):
. ter
opvang van de toename van de behoefte vanuit de zakelijke en andere
dienstverlening;
. ter
versterking van de toeristische infrastructuur.
- Detailhandel/horeca
(5.000 m2 b.v.o.):
. de
detailhandel dient niet concurrerend te zijn met winkels in de binnenstad;
. er
dient (gedeeltelijk) afstemming plaats te vinden op de toekomstige bewoners
van het plangebied;
. er
dient een overdekte markthal te worden gerealiseerd.
- Verkeer:
. met
betrekking tot de verkeerskundige en stedebouwkundige situatie in en rondom
het plangebied is het creëren van een ontsluitingsweg tussen de Wilhelminasingel
en de Limburglaan en tussen de Duitse Poort en deze hoofdontsluitingsweg een
primaire vereiste.
Randvoorwaarde
voor de opvang van het toenemende verkeer in de spoortunnel is het verbreden
van de aanloop naar de tunnelbak. De hoofdontsluitingsweg van het plangebied,
de verbinding met de Duitse Poort en de Akerstraat zullen een grotere
verkeersstroom te verwerken krijgen dan thans het geval is. Bij de invulling
van het plangebied dient met deze toename van het verkeer en daarmee van de
geluidsemissie rekening te worden gehouden;
. ten
aanzien van openbaar vervoerhaltes in het plangebied geldt een loopafstand van
± 250 meter tot aan de halte;
. het
parkeren in het plangebied dient vanwege de benodigde ruimte (4.000 p.p.)
grotendeels ondergronds te gebeuren.
De in de
beginjaren zeventig in de ruimtelijke planning in zwang geraakte
doelstellingenbenadering kan gezien worden als een reactie op de ondoorzichtige
wijze waarop tot die tijd plannen tot stand kwamen. De bedoeling van de
doelstellingenbenadering was helderheid te brengen in de planvorming: na
gesteld te hebben wat de feitelijke situatie is, stelt men vast welke richting
men uit wil en hoe die richting te bereiken is.
De
doelstellingenbenadering bleef in haar goede opzet steken. Doelstellingen
waren over het algemeen vage intentieverklaringen zonder uitgewerkt te zijn in
praktische toepasbare regels. Men trachtte opvattingen over menselijk welzijn,
het economisch functioneren en de culturele en historische continuïteit in hun
relatie tot de gebouwde omgeving vast te leggen. Men was echter bang en/of niet
in staat die opvattingen ook toetsbaar in een plan op te nemen. De feitelijke
planvorming ging achter die intentieverklaringen op de oude voet verder.
Als reactie
daarop ontstond een aanpak die gericht was op concrete problemen.
Doelstellingen werden aan specifieke gebieden gehecht, problemen werden gekozen
als zijnde urgent, aangesloten werd bij het lopend beleid. Deze
strategisch-probleemgerichte benadering vond in de tweede helft van de jaren
zeventig ingang. Met het verminderen van de economische mogelijkheden ging de
financiële haalbaarheid van bepaalde oplossingen de boventoon voeren.
Tegelijkertijd
is de zogenaamde onderhandelingsplanning ontstaan. Hierbij vindt in een
gesloten circuit uitruil plaats van sectorale eisen, zowel op horizontaal
planningsniveau als tussen de planningsniveaus onderling.
De laatste
tijd klinkt weer de roep om een planvorm, waarin de toekomstvisie opnieuw een
grotere plaats krijgt en waarin een plan met een onorthodoxe aanpak, meer
kansen krijgt. Aan deze roep wordt in de praktijk nu ook veel gehoor gegeven;
plannen met een hoge stedebouwkundige/architectonische kwaliteit zijn veelal
het gevolg. Toch zijn doelstellingen niet overbodig. Ze dwingen bestuurders en
andere plannenmakers tot eenstemmigheid. Op een lager abstratie-niveau zijn ze
praktisch onmisbaar omdat ze noodzakelijk zijn bij de toetsing van actieprogramma's
of uitwerking. Ze dienen dan wel in een toetsbare vorm te zijn geformuleerd.
Zoals dat ook
voor andere delen van een planproces geldt is een aantal criteria te
formuleren waaraan planvorming en plan in ieder geval moet voldoen:
- planvorming
en plan moeten overzichtelijk en helder zijn:
- een
plan moet probleem-oplossend en uitvoeringsgericht zijn;
- een
plan moet gebaseerd zijn op een betrokkenheid van de participanten;
- een
plan moet nieuwe perspectieven openen.
Op de
verschillende bestuursniveau's zijn doelstellingen voor het Céramique-terrein
geformuleerd. In hoofdstuk 2 is dit reeds weergegeven.
Van al deze
doelstellingen is die op het gemeentelijk niveau verwoord in het Structuurplan
Binnenstad 1982 het meest aansprekend en uitgangspunt voor verdere
activiteiten:
"Wanneer
er geen behoefte meer blijkt te bestaan aan continuering van het bestaande
gebruik voor industriële doeleinden, dient te worden gestreefd naar een
multifunctioneel gebruik van het Sphinx-Céramique-terrein". [28]
Toen zich de
omstandigheden voor deden, zoals reeds elders is beschreven, om het
onderhavige terrein te kopen, is deze gelegenheid weloverwogen benut.
Bij de
gedachtenvorming over de invulling van het Céramique-terrein is de
bovengenoemde doelstelling richting gevend geweest.
Naast een
verkenning van de markt, waarover elders verslag wordt gedaan, is gekozen voor
een onorthodoxe aanpak door aan prof. ir. J. Coenen de opdracht te verstrekken
om een stedebouwkundige visie te ontwikkelen. Deze is in maart 1988 verschenen
onder de titel "De Sphinx ontrafeld". Umberto S. Barbieri stelt in
deze publikatie:
"Het
is geen toeval dat de gemeente niet de traditionele weg heeft gevolgd maar
gedacht heeft aan een architectonische benadering van dit ruimtelijk
vraagstuk: het gaat niet alleen om functies, rooilijnen, vlekken en zonering
maar om een beeld, een beeld dat het vermogen moet bezitten om zowel
structurele als ruimtelijke aspecten op te vangen en op te lossen.
Een
beeld tenslotte dat niet aan het toeval is overgelaten maar beantwoordt aan het
verlangen de stedelijke kwaliteiten van Maastricht te versterken en
completeren". [29]
De situatie
is na de marktverkenning in grote lijnen duidelijk:
- de
intentie van het gemeentelijk beleid is, in het verlengde van de eerder en ook
op andere beleidsniveau's geformuleerde doelstellingen, een multifunctioneel
gebruik te maken van het terrein, waarop functies worden gepland die als
speerpunt kunnen dienen voor verdere ontwikkelingen in stad en regio;
- in
de komende 10 jaren dient een stedebouwkundig en architectonisch hoogstaande
wijk te worden gerealiseerd, behorende tot de Maastrichtse binnenstad en met
grote uitstraling voor Maastricht en de regio;
- het
beleid wordt integraal ontwikkeld met vrij harde middellange termijn
doelstellingen (periode 1989-1999);
- er
zal gezocht moeten worden naar een partner in de private sfeer om het plan te
ontwikkelen;
- het
programma moet financieel haalbaar zijn;
- de
financiële risico's voor de gemeente moeten beperkt zijn;
- er
zal naar subsidiënten worden gezocht, die onvermijdelijk eisen zullen stellen
aan het te realiseren programma en de tijd waarbinnen dit moet plaatsvinden;
- er
zal naast een aansprekend en financieel haalbaar programma een aansprekende
vorm moeten worden gekozen;
- de
participanten moeten een duidelijke plaats in het planningsproces krijgen;
- door
de vorm en inhoud van het gekozen planproces met de daaraan verbonden
consequenties is de ruimte voor inspraak door burgers over het ontwerp
beperkter dan in de gemeente Maastricht gebruikelijk is.
De nieuwe
methode van aanpak, zich bewegend tussen experimentele vernieuwing en
financiële zekerheid, heeft ertoe geleid, dat de uitwerking van de doelstellingen
in een concreet programma en van dit programma in een feitelijke vorm reeds in
een vroeg stadium is vastgelegd.
Het programma
ter invulling van het plangebied met een aantal stedelijke functies,
ruimtelijk vervat in de stedebouwkundige visie, is gebaseerd op een onderzoek,
dat door Wilma Vastgoed b.v. is ingesteld. [30]
Deze
zogenaamde Marktvisie Sphinx-Céramique-terrein geeft aan in welke omvang bepaalde
stedelijke functies binnen het plangebied dienen te worden ingepast en de
ruimte die hiervoor benodigd is.
De
samenstellers van de Marktvisie baseren zich hierbij op trends, die zich
(inter-) nationaal voordoen en de invloed en gevolgen hiervan op de
Maastrichtse situatie. Daarnaast is een aantal deel-onderzoeken verwerkt, dat
toekomstverwachtingen en prognoses geeft over de ontwikkeling van elk van de
stedelijke functies in Maastricht. Er wordt aangegeven op welke manier
Maastricht hier adequaat op kan inspelen. In het navolgende wordt een
onderbouwing van de programmatische aspecten van de inrichting van het
plangebied gegeven en per stedelijke functie besproken (zie kaart 11).
Alhoewel
bevolkingsprognoses niet altijd uitkomen, is er een aantal demografische
ontwikkelingen waarneembaar, dat in de nabije toekomst vrijwel zeker weerslag
heeft op de woningmarkt. Tot 2005 zal de groei van de bevolking afnemen. Na dit
omslagpunt vindt er een daling van de bevolking plaats. In de Maastrichtse
situatie vindt er tussen 1995 en 2000 een stabilisatie plaats en na 2000 naar
verwachting een daling. De bevolking zal in Maastricht in 2000 globaal uit
120.000 personen bestaan. De daling gaat gepaard met een sterke z.g.
vergrijzing en ontgroening. De vergrijzing en ontgroening zijn in Maastricht
relatief sterker dan in Nederland en zullen ten opzichte van de landelijke
situatie ook toenemen.
In de periode
tot 2000 vindt naast de lichte groei van de bevolking een grotere stijging van
het aantal huishoudens plaats. De huishoudens worden kleiner (o.m. onder
invloed van gezinsverdunning, echtscheiding en toenemende vraag naar
zelfstandige woonruimte bij jongeren) en wisselen relatief vaak van samenstelling.
In Noord-Brabant en Limburg is er wat dat betreft nog sprake van een
inhaaleffect ten opzichte van overig Nederland. Van de Maastrichtse bevolking
voert nu reeds 40% een één- of tweepersoons huishouden. De verwachting is dat
dit percentage in de nabije toekomst hoger zal worden. Anticiperend op de te
verwachten afnemende groei van het aantal huishoudens na 2000, zal reeds na
1990 worden begonnen (landelijk beleid) met het terugschroeven van de
woningbouwprogramma's. Regionaal zullen daar echter grote verschillen in
bestaan.
In
binnenstedelijke gebieden is het effect van het kleiner worden van de
huishoudens, het meest merkbaar. Gezinnen met kinderen geven in het algemeen de
voorkeur aan laagbouwwoningen, liefst met tuin. Zij trekken om die reden naar
de buitenwijken. De vrijgekomen plaatsen worden ingenomen door kleine
huishoudens. Zij geven de voorkeur aan de nabijheid van stedelijke
voorzieningen.
Door de
ontgroening neemt het aantal starters op de woningmarkt en daarmee de vraag
naar goedkope huurwoningen af. Het aantal senioren neemt toe. De senior van de
toekomst is echter hoger opgeleid, actiever, gezonder en welvarender dan de
senior van nu. Hij (zij) beschikt vaker over een koopwoning met relatief lage
lasten. Een andere factor, die de vraag naar koopwoningen kan laten toenemen
ten koste van de huurwoningen, is het herstel van de economie. Bij een
economische groei van 1% is de verhouding huur : koop ongeveer 60 : 40. Bij een
economische groei van 2% is dit al 40 : 60.
In het algemeen
is er sprake van een relatieve toename van de woonlasten. Door de
bezuinigingen van de overheid - in het kader van het terugdringen van het
begrotingstekort - zal dit gepaard gaan met afnemende premies en subsidies,
behalve voor de allerlaagste inkomensgroepen. Wat de invloed hiervan op de
verhouding koop - huur is, valt moeilijk in te schatten.
Volgens het Streekplan
Zuid-Limburg (1987) is er in het stedelijk gebied van Maastricht een tekort
aan ontwikkelingsmogelijkheden voor woningbouw. Uit een recente
woningbehoefteraming van de provincie Limburg blijkt, dat er tot 2000 een
globale behoefte bestaat aan 9.500 woningen, waarvan 4.200 voor de opvang van
het actuele woningtekort en 5.300 voor de opvang van de additionele
woningbehoefte.
Voor de toekomstige
huisvesting van studenten zijn daarnaast 1.500 woningen nodig, terwijl op grond
van het ruimtelijke ordeningsbeleid van rijk en provincie (compacte stad,
i.p.v. suburbanisatie in stadsrandkernen, opvang van de overloop uit het
landelijk gebied) 300 woningen nodig zijn.
In totaal is
er tot 2000 een behoefte van globaal 8.000 woningen. De restcapaciteit aan
woningbouwlokaties, exclusief het Céramique-terrein en enkele andere
aanvullende lokaties in het stedelijk gebied bedraagt ± 4.400.
De bouw van
1.600 woningen op het Céramique-terrein voorziet duidelijk in een behoefte.
Kwalitatief
gezien dient volgens de marktvisie te worden ingespeeld op de
trendverwachtingen, zoals deze in het voorgaande zijn beschreven. De
prioriteit dient gegeven te worden aan kwalitatief zeer hoogwaardige woningen
voor kleine huishoudens, zoals één- of tweeverdieners met een goed betaalde
baan en senioren. De bebouwing is stedelijk - dus gestapeld - en daarom
gericht op huishoudens met weinig of geen kinderen.
De menging
van de genoemde subgroepen staat centraal in de inrichting van het plangebied.
De nadruk ligt op 3-4 kamer woningen zowel in de (duurdere) huursector als in
de koopsector. Daarbij moet de mogelijkheid bestaan om huurwoningen te kunnen
verkopen. De woonruimtes zijn ruim gedimensioneerd, uitgerust met een
uitgebreid voorzieningenpakket, voldoende parkeerruimte (overdekt) en met veel
privacy (zo weinig mogelijk overlast van medebewoners en andere stedelijke
functies).
Naast deze
meest architectonische hoedanigheden, die dienen om het woongenot te verhogen,
is bij de stedebouwkundige inrichting van het gebied, hieraan reeds aandacht
besteed. Zo worden de binnenterreinen van de circussen en de andere bouwblokken
ruimschoots voorzien van groen en is rekening gehouden met de invloed van
geluid.
Waar nodig
zullen geluidwerende maatregelen worden getroffen.
Verwacht
wordt dat de Céramique-lokatie zowel regionaal als bovenregionaal een bepaalde
uitstraling zal hebben. Regionaal gezien is de lokatie zeer sterk concurrerend
met andere potentiële bouwlokaties. Voor de aangegeven subgroepen kan op andere
plaatsen in de stad niet of minder worden gebouwd. Daar zal men zich meer
dienen te richten op andere categorieën woningzoekenden. Door de nieuwbouw op
het Céramique-terrein zal er een doorstroming plaatsvinden, voornamelijk
binnen de koopsector van de bestaande woningvoorraad.
Slechts voor
de duurste sector koop- en huurwoningen wordt verwacht dat ook bewoners van
buiten de regio aangetrokken zullen worden. Deze is geprojecteerd langs de
Maas. Verwacht wordt dat dit ± 40% van het aantal bewoners zal zijn. Verwacht
wordt dat de markt per jaar 150 - 200 woningen kan opnemen, gericht op de
genoemde subgroepen (een- en tweeverdieners met hoge inkomens, senioren).
De Marktvisie
geeft hiervoor globaal de volgende onderverdeling:
aantal
won. per
jaar |
sector |
type |
perc. |
30
- 40 |
luxe
vrije sector koop |
luxe
appartement met zicht
op de Maas, 130
- 200 m2 |
20 |
50
- 60 |
luxe
vrije sector huur
of koop |
luxe
appartement 3/4
kamers, 120 m2 |
30 |
69
- 90 |
premie
huur of koop |
appartement 3
kamers, 90 m2 |
45 |
±
15 |
niveau
woningwet huur
of koop |
townhouses |
5 |
In het te
realiseren woningbouwprogramma is de mogelijkheid opgenomen 90 woningen te
bouwen met een huur vergelijkbaar met die van de sociale huursector. Er zal
getracht worden dit aantal nog te verhogen.
Bij de keuze
van de lokatie voor de vestiging van nieuwe kantoren spelen bepaalde
vestigingsplaatsfactoren een grote rol. Een goede bereikbaarheid, zowel met de
auto als met het openbaar vervoer, de aanwezigheid van voldoende
parkeervoorzieningen en een representatieve omgeving hebben vaak een bepalende
invloed. Steeds minder belangrijk zijn ligging t.o.v. toeleveranciers,
afnemers, andere kantoren, winkels en recreatiemogelijkheden. De laatste jaren
heeft er in de steden een spreiding van kantoorvestigingen plaatsgevonden,
waarbij lokaties aan de rand van de binnensteden, in de buurt van openbaar vervoerstations
en nabij uitvalswegen favoriet zijn. Aan de kantoorgebouwen zelf worden andere
voorwaarden gesteld dan een aantal jaren geleden. Kleinschaligheid behoort door
technische ontwikkelingen m.n. in de communicatiemiddelen tot de mogelijkheden.
Daarbij worden wel eisen gesteld aan representativiteit, indeelbaarheid en
flexibiliteit van de gebouwen. Het aantal bruto m2 vloeroppervlak
per werknemer neemt hierdoor echter niet toe.
De
kantoortechnologie dient het administratieve en communicatieve werk en het
beheerssysteem van kantoren beter te laten functioneren. De laatste jaren
worden nieuwgebouwde kantoorpanden aangepast aan en uitgerust met een groot
aantal technologische voorzieningen. Kantoorpanden die op een dergelijke
manier zijn uitgerust worden wel als "intelligent" of als "smart
building" aangeduid. De verwachting is, dat de met moderne faciliteiten
uitgeruste kantoorpanden zeer goed in de markt zullen liggen. Het
verzamelkantoor zal daarbij in de belangstelling komen, omdat het gebruik van
gezamenlijke technologische faciliteiten (shared tenant services) voor de
afzonderlijke gebruikers kostenbesparend werkt. [31]
Vanaf 1982
heeft zich een herstel van de kantoormarkt voorgedaan. De tabel geeft de
ontwikkelingen aan tussen 1982 en 1985. Na 1985 heeft dit herstel zich
voortgezet.
Overzicht
van nieuwbouw van kantoorruimte in Nederland in de periode 1982 t/m 1985 op grond van verleende
bouwvergunningen [32]
|
aantal werken |
bouwsom x f. 106 |
inhoud* x 1000 m3 |
oppervlakte* x 1000 m2 |
1982 |
1611 |
1155 |
3145 |
918 |
1983 |
1649 |
1715 |
4192 |
984 |
1984 |
1935 |
1474 |
3985 |
1202 |
1985 |
2284 |
1669 |
5584 |
1365 |
* tevens
herbouw- en uitbreidingsprojecten
De toename
doet zich vooral voor in de handel en de verkeerssector, in de publieke sector
(overheidsgebouwen) en de nijverheid. Kantoorgebouwen vormen met name een stedelijk
verschijnsel. Het zal duidelijk zijn, dat de meeste bouwactiviteiten in de
kantorensfeer in de randstad zullen plaatsvinden. Naarmate de gemeenten kleiner
worden is er duidelijk sprake van een geringere bouwactiviteit.
Aantal
verleende bouwvergunningen naar gemeente-grootte 1985
gemeenten
met aantal
inwoners |
aantal gemeen- ten |
aantal
werken waarvoor een bouw‑ vergunning
is verleend |
|||
|
|
||||
|
|
herstel
en |
nieuw-
en herbouw |
||
|
|
verbouw |
en
uitbreiding |
||
|
|
totaal |
gem. per gemeente |
totaal |
gem. per gemeente |
>
200.000 |
4 |
216 |
54 |
113 |
28 |
100.000-200.000 |
13 |
128 |
10 |
133 |
10 |
60.000-100.000 |
22 |
117 |
5 |
162 |
7 |
40.000-
60.000 |
28 |
121 |
4 |
152 |
5 |
30.000-
40.000 |
37 |
77 |
2 |
126 |
3 |
<
30.000 |
637 |
271 |
0,4 |
667 |
1 |
Bron: C.B.S.
Maastricht
valt in de categorie gemeenten, die na de randstad de grootste activiteit kent
in de nieuw- en herbouw en uitbreiding van kantoren.
De
werkgelegenheid in Maastricht wordt vooral in de industrie en dienstverlening
gevonden. Met name in de sector dienstverlening verwacht men in de komende
jaren een groei van de werkgelegenheid, die groter zal zijn dan het landelijk
gemiddelde. Het MECC en de RL vervullen hierbij een voortrekkersrol. De
werkgelegenheid in de dienstverlening bedraagt op het moment 41% van de totale
werkgelegenheid, terwijl het aantal vestigingen in deze sector 37% van het
totaal is.
Het merendeel
van het kantoorvloeroppervlak in Maastricht is geconcentreerd in de binnenstad
(64%) en Randwyck (22%). Het verschil tussen de vestigingen in beide gebieden
betreft het gemiddelde vloeroppervlak per vestiging. In de binnenstad is dat
630 m2 per vestiging; in Randwyck is dat ± 11.000 m2. De
verdeling van de werkgelegenheid in de kantorensector levert ongeveer hetzelfde
beeld op als de spreiding van het vloeroppervlak. [33]
Om de
toekomstige behoefte aan kantoorruimte te kunnen bepalen is de methode van een
eenvoudige doortrekking van de trend van de laatste jaren (zoals de E.T.I.N.
dit ook doet bij bedrijfsterreinen [34]) aangevuld
met enige extra kantoorruimte ten behoeve van de frictieleegstand en de
reserve- en acquisitiecapaciteit in het algemeen net zo doeltreffend als het
gebruik van meer ingewikkelde rekenmethoden.
Op basis van
cijfers van de afgelopen jaren wordt in Maastricht een opnamecapaciteit van
6.000 m2 vrije markt-kantoorruimte per jaar realistisch geacht. De
Marktvisie ziet door grote marketing- en promotie-activiteiten van de gemeente
en op basis van trendverwachting 10.000 m2 per jaar als haalbaar.
Een onderdeel van de promotionele activiteiten vormt de voorverhuur of -koop,
zonder dat de kantoorpanden gebouwd zijn. Projectontwikkelaars, makelaars en
tal van anderen gaan op zoek naar huurders of kopers van een pand. Met deze
methode werd in 1986 in Nederland 120.000 m2 voorverhuurd. [35]
De 70.000 m2
kantooroppervlakte die is geprojecteerd op het Céramique-terrein betekent per
jaar een opname-capaciteit van t 7 à 8.000 m2 (70-80% van de totale
geprognotiseerde opname-capaciteit volgens de Marktvisie).
De
verwachting wordt ondersteund door:
- de
benoeming van Maastricht als stedelijk knooppunt in de Vierde Nota R.O., de
trendverwachtingen door de gunstige cijfers van de afgelopen jaren en de
opleving van de economie;
- dat
zowel qua bereikbaarheid (zowel auto als openbaar vervoer) als
representativiteit het Céramique-terrein een toplokatie in Maastricht en de
omliggende regio is;
- dat
er gedeeltelijk sprake zal zijn van vervangende nieuwbouw voor oude panden in
de binnenstad.
Om de
genoemde opnamecapaciteit te bereiken is het nodig om een aantal maatregelen
te nemen. De gemeente kan de kantorenbouw in het plangebied stimuleren.
Ontwikkelingen elders zullen om die reden dienen te worden afgeremd zoals in
de samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente en A.B.P. is overeengekomen.
Gezien de
lokatievoordelen van het Céramique-terrein en de mogelijkheden tot clustering
is een bevoordeling van deze lokatie ten opzichte van andere lokaties in het
stedelijk gebied te verdedigen en nodig om binnen de periode van de
planuitvoering het totale gewenste vloeroppervlak te kunnen realiseren. Tevens
dient aan eisen van representativiteit (bv. architectuur,
parkeervoorzieningen, ligging) en functionaliteit (flexibele indeelbaarheid in
kleine en grotere units) te worden voldaan. Om flexibel te kunnen inspringen op
veranderingen in de trend, wordt in de juridische regeling de mogelijkheid
geschapen om, indien verkoop van kantoorruimte minder goed loopt dan verwacht,
deze te substitueren door woningen, een en ander in overeenstemming met de
gesloten convenanten (zie 4.3.).
Door fasering
tijdens de bouw kan de hoeveelheid kantoorruimte, die op de markt wordt
gebracht, worden afgestemd op het absorptievermogen van de markt. Het risico
van leegstand kan daarmee worden verlaagd en de flexibiliteit worden verhoogd,
omdat, indien ontwikkelingen in een andere richting gaan, substitutie kan
plaatsvinden door andere stedelijke functies.
In de huidige
situatie zijn er in het stedelijk gebied van Maastricht 17 hotels. De bezetting
is vrij goed. Per jaar worden er ± 130.000 overnachtingen geregistreerd. Het
toeristische deel van de overnachtingen is relatief klein. De meeste
overnachtingen vinden plaats in het kader van zakelijke doeleinden.
Volgens het Toeristisch
Recreatief Beleidsplan Maastricht, 1988 [36]
(T.R.B.) is er in Maastricht ruimte voor uitbreiding van de hotelaccommodatie,
mede in het kader van de verbetering van de toeristische infrastructuur.
Het
Céramique-terrein wordt in dit plan genoemd als uitstekende lokatie voor de
bouw van hotelaccommodatie(s).
Daarvoor kan
een aantal argumenten worden aangedragen:
- het
Céramique-terrein ligt op zeer korte afstand van Randwyck, waarin naast de
dominante aanwezigheid van het Maastrichts Expositie en Congres Centrum (MECC)
de kantoren van een aantal publieke instellingen en particuliere ondernemingen
in de zakelijke dienstverlening zijn gesitueerd;
- hetzelfde
geldt met betrekking tot de afstand ten opzichte van de binnenstad van
Maastricht, welke een uitstekende naam heeft als toeristisch en recreatief
gebied;
- tenslotte
zal het Céramique-terrein zelf een speerpunt vormen in het kader van
sociaal-culturele en museale functies met een bovenregionale reikwijdte.
Onder andere
op basis van deze argumenten zien de samenstellers van de Marktvisie
mogelijkheden voor de bouw van één of twee luxe hotels, met een bruto
vloeroppervlak van 20.000 m2 (oftewel ± 200 bedden). Een lokatie
direct langs de Maas wordt geprefereerd. Daarnaast is er ruimte voor
uitbreiding van hotel Maastricht gereserveerd.
Ongeveer
dezelfde argumentatie als voor de vestiging van hotels kan worden gebruikt met
betrekking tot de vestiging van cafés en restaurant. Maatschappelijke
ontwikkelingen, zoals de stijging van inkomens, grotere mobiliteit, toename
van de vrije tijd en behoefte aan recreatief winkelen (winkelen in combinatie
met bezoek aan een horecagelegenheid) versterken deze argumenten. Het aantal
cafés in Maastricht schommelt rond de 400. Het aantal restaurants rond de 100.
In de afgelopen jaren is het aantal restaurants toegenomen met 10 à 20%, met
name de eethuizen. In het plangebied wordt een - zij het beperkte vestiging -
voorgestaan van cafés en restaurants in alle zones. Dit ter verlevendiging van
het gebied en om te voldoen aan de behoeften van de toekomstige bewoners. Een
ander deel van de bezoekers zal naar verwachting afkomstig zijn uit het
dienstencentrum Randwyck, of een bezoek hebben gebracht aan de
sociaal-culturele- en museale functies van het Céramique-terrein zelf.
In het
marktonderzoek van Wilma Vastgoed b.v. [37]
worden veranderingen in het consumptieve gedrags- en bestedingspatroon
gesignaleerd, welke afhankelijk zijn van maatschappelijke en economische
ontwikkelingen en welke hun invloed zullen hebben op de Maastrichtse situatie.
Er vindt een
verschuiving plaats van massaconsumptie, naar individuele consumptie,
veroorzaakt door de steeds meer op het individu gerichte samenleving.
Afhankelijk van de economische groei - die in Nederland weer redelijk op niveau
is - en de toekomstige samenstelling van de bevolking (vergrijzing,
ontgroening en toename van de beroepsbevolking tot 2005) is er een stijging van
de consumptie mogelijk van 10 - 15%. De groep 55+'ers zal welvarender en
koopkrachtiger zijn dan de huidige groep. Hetzelfde geldt voor de
beroepsbevolking die door krapte op de arbeidsmarkt een hoger inkomen zal
genieten.
De
consumptieve bestedingen zullen tevens stijgen door een toename van de vrije
tijd en de invulling daarvan. Voor wat betreft de detailhandel en de horeca
zullen er verschuivingen plaatsvinden. De genoemde ontwikkelingen als toename
van de vrije tijd en een verdere individualisering verhogen in combinatie met
een grotere mobiliteit de behoefte aan recreatief winkelen. Hiervoor is een
goede routing, concentratie en menging met horeca en cultuur van groot belang.
De
vergrijzing van de bevolking vraagt aanpassingen op het gebied van
bereikbaarheid en assortiment en aangepaste dienstverlening (bijv. bezorgen
thuis).
Binnen het
stedebouwkundig concept en het bestemmingsplankader worden mogelijkheden gezien
voor ± 5.000 m2 b.v.o. detailhandelruimte, gelegen in de
noordwesthoek van het Céramique-terrein. Naast deze 5.000 m2 b.v.o.
in de noordwesthoek van het terrein is in de voorschriften een vrijstellingsbevoegdheid
opgenomen van 600 m2 b.v.o. in het gebied met de bestemming
gemengde doeleinden 2, 350 m2 b.v.o. in gemengde doeleinden 3 en
eveneens 350 m2 b.v.o. in gemengde doeleinden 4, dit ter
verlevendiging van de woonomgeving. De feitelijke invulling van deze gronden
valt buiten het bestemmingsplankader, maar is middels een branche-commissie,
waarin deskundigen op het gebied van de (Maastrichtse) detailhandel en
detailhandelstructuur zullen plaatsnemen, op een goede manier te sturen c.q. te
begeleiden.
De plaats
binnen de hiërarchische detailhandelstructuur, zoals deze in Maastricht is
ontstaan, c.q. gecreëerd voor de maximaal 5.000 m2
winkelvloeroppervlak, is als volgt te schetsen. In Maastricht wordt het
regionale hoofdwinkelcentrum gevormd door het kernwinkelapparaat in de city. De
wijkwinkelcentra Heer en Brusselse Poort liggen op enige afstand ten oosten en
ten westen van het stadscentrum. De buurtwinkelcentra dragen met name zorg voor
de voorziening van dagelijkse goederen. In deze hiërarchische opbouw neemt het
winkelcentrum van Wyck een aparte plaats in. Een duidelijke definiëring en positionering
is moeilijk te geven. Het winkelcentrum in Wyck mist de allure van het
kernwinkelapparaat, maar is tegelijkertijd meer dan een wijkwinkelcentrum.
Door de aanwezigheid van een aantal kwalitatief hoogwaardige speciaalzaken
wordt Wyck gedeeltelijk omhoog getild tot regionaal niveau.
Voor de
toekomstige inrichting van het winkelgebied op het Céramique-terrein wordt
ervan uitgegaan, dat de winkels niet concurrerend zijn ten opzichte van de
winkels in het
kernwinkelapparaat en in Wyck, noch met die van de wijkwinkelcentra Heer en
Brusselse Poort en de buurtwinkelcentra. Eén buurtwinkelcentrum is binnen een straal van ± 700 meter
(loopafstand) van het winkelgebied van de Céramique gelegen (Akerpoort). Voor
de nieuwe winkelconcentratie wordt aansluiting gezocht bij het winkelcentrum
van Wyck en niet bij het kernwinkelapparaat in de city. De voetgangersbrug
over de Maas zal de barrièrewerking
van de Maas niet voldoende overbruggen om zo een innige winkelrelatie met de
westelijke binnenstad te leggen, waardoor één winkelcircuit zou kunnen
ontstaan.
De
aansluiting bij het winkelgebied Wyck dient positief te worden benaderd, dat
wil zeggen niet als concurrerend, maar als complementair. Het winkelcentrum
van Wyck heeft, zoals gesteld, een duidelijk regionale functie, maar in mindere
mate dan de city.
Volgens het Distributie
Planologisch Onderzoek [38]
van de gemeente Maastricht (1987) functioneert het winkelgebied Wyck niet
optimaal en ligt het qua vloerproduktiviteit duidelijk onder het Maastrichts gemiddelde.
De Wyckerbrugstraat is goed geoutilleerd, in de Stationsstraat en de
zijstraten van de Wyckerbrugstraat is dat minder het geval. De laatste jaren is
er een verschuiving merkbaar van de dagelijkse artikelen naar de
niet-dagelijkse artikelen.
In het Wyckse
winkelgebied is geen trekker aanwezig in de sector dagelijkse artikelen.
Desondanks is de oriëntatie op Wyck in deze sector in de afgelopen jaren
toegenomen. Complementair aan de ontwikkelingen in Wyck kan wat betreft het
Céramique-winkelgebied worden gedacht aan uitbreidingen in de food-sector,
liefst met enkele publiekstrekkers. Hierbij kan de nadruk liggen op
hoogwaardige levensmiddelenzaken en kan worden ingespeeld op het type inwoners
dat naar verwachting de nieuwe wijk zal bevolken. Deze ontwikkelingen in de
food-sector op het Céramique-terrein zullen geen functieverlies veroorzaken
voor de buurtwinkelcentra. Een echt winkelcircuit met een food-pool op het
Céramique-terrein en een non-food-pool in Wyck zal moeilijk te realiseren zijn,
maar een versterking van tenminste de Rechtstraat is mogelijk. Een goede
aansluiting van Oud-Wyck op het Céramique-gebied is noodzakelijk. De
wederzijdse ondersteuning van de winkelgebieden, zowel ruimtelijk-visueel, als
functioneel zal tot uiting worden gebracht. Een dergelijke ontwikkeling
ondersteunt de regionale functie van Wyck en geeft een aanzet tot een evenwichtige ontwikkeling van de
winkelgebieden op beide Maasoevers. De stadsvernieuwing en de woningbouwprogrammering op het
Céramique-terrein zullen ongetwijfeld tevens een positieve invloed hebben op
het bestaande winkelareaal in Wyck.
Naast een
regionale functie kan het nieuwe winkelgebied tevens een functie hebben als
buurt- en winkelcentrum voor het
Céramique-gebied en Akerpoort.
De oriëntatie van de bewoners
van Akerpoort op de winkelvoorzieningen binnen de eigen wijk is afgenomen, wellicht omdat de winkels geen volledige lokale
verzorging bieden. Het toekomstige winkelgebied van Céramique ligt binnen
loopafstand van Akerpoort (loopafstand is
maximaal 700 m.).
Tegengegaan
wordt, dat grote supermarkten zich solitair, d.w.z. buiten het winkelgebied
(zogenaamde perifere detailhandel) zullen vestigen, dit om ongewenste
ontwikkelingen zoals langs de Franciscus Romanusweg te voorkomen.
Binnen het
plangebied zal het winkelgebeuren op een zodanige lokatie worden gesitueerd
(noordwestelijk deel van het terrein) dat een goede herkenbaarheid, zichtbaar
vanaf de allée, gewaarborgd is. In combinatie met de horecavoorzieningen wordt
recreatief winkelen mogelijk.
Het beeld van
een sfeervol winkelgebied wordt gecompleteerd door de aanwezigheid van een
overdekt marktterrein, dat een meer multifunctioneel gebruik kan hebben
(vergelijkbaar met de Dominicanerkerk), in combinatie met de aanwezige winkels
en/of horeca.
In de
planvorming is in ruime mate aandacht geschonken aan de culturele functie die
het Céramique-terrein in Maastricht kan vervullen. Volgens het Toeristisch
Recreatief Beleidsplan Maastricht (T.R.B.) [39] nemen er per jaar 600.000 à 700.000
personen deel aan culturele voorzieningen en bezoeken evenementen.
Groeipotenties
zijn met name aanwezig bij evenementen (t.b.v. verschillende doelgroepen),
musea en attracties. Voor het verder ontwikkelen van Maastricht als
cultuurstad wordt door het T.R.B. een aantal argumenten aangevoerd:
- het
internationale karakter van de stad, de geografische ligging en de bereikbaarheid;
- een
sfeervolle, relatief compacte stad met voornamelijk kleinschalige
accommodaties in het centrum geconcentreerd;
- de
omvang en kwaliteit van horeca-voorzieningen;
- het
nieuwe muziektheater op het Vrijthof;
- het
MECC om zowel voor exposities als podiumkunsten grootschalige produkties te
kunnen organiseren;
- de
aanwezigheid van een "voorhoede" uit het circuit van universiteit en
hogeschool;
- een
behoefte van provinciaal- en gemeentebestuur om de kwaliteiten van Maastricht
optimaal te benutten.
Volgens het
T.R.B. is Maastricht een uitstekende stad om culturele manifestaties, zowel
klein- als grootschalig op te zetten en om attracties toe te voegen met een
cultureel-educatief karakter, passend bij het totaalbeeld van de stad. Voor
(inter-) nationale musea en instellingen is een lokatie aan de Maas zeer
aantrekkelijk. In het plangebied is 20.000 m2 opgenomen voor
culturele functies. De provincie heeft als belangrijke inspanningsverplichting
op zich genomen om een deel daarvan te benutten ten hoeve van boven-regionale
culturele en/of andere niet-commerciële voorzieningen.
Daartoe is
een terrein van 8.500 m2 gereserveerd, gelegen rondom de
Wiebenga-hallen. Voor zover mogelijk zal (een deel van) de Wiebengahal een
plaats krijgen in deze culturele invulling. Culturele functies zullen in
relatie met de ligging ten opzichte van Randwyck en de voetgangersverbinding
richting city in het zuidwestelijk plandeel worden gerealiseerd.
Bestudeerd
wordt of de realisering van een theater voor langlopende produkties tot de
mogelijkheden behoort.
- Autoverkeer
De
verkeersstructuur in het plangebied wordt in bijzondere mate bepaald door de
nieuwe hoofdontsluitingsweg die vanuit het zuiden in het verlengde van de
Limburglaan in een rechte lijn naar het noorden is doorgetrokken om via een
kwart cirkelboog aan te sluiten op de Wilhelminasingel. Op deze wijze ontstaat
een optimale rechtstreekse verbinding tussen Heugem/Randwyck, het
Céramique-terrein en de binnenstad.
De
hoofdontsluitingsweg is direct gekoppeld aan het Maastrichtse hoofdwegennet: in
het zuiden via de bestaande op- en afritten aan de J.F. Kennedybrug en -singel
en in het noorden via de tunnel Akerstraat-Scharnerweg aan de A2. Een andere
belangrijke ontsluitingsweg wordt gevormd door de verbinding tussen de
hoofdontsluitingsweg en, via een te maken doorsteek over het Lelie-terrein, de
Duitse Poort, de daar aanwezige overweg en de Meerssenerweg. Beide genoemde
wegen krijgen niet alleen een belangrijke functie voor de afwikkeling van het
autoverkeer dat zijn herkomst en bestemming binnen het plangebied vindt, maar
vormen ook een essentiële schakel in het wegenpatroon van Wyck en Akerspoort.
Op alle overige wegen, straten en pleinen is de (auto)verkeersfunctie van
geringer belang. Voor zover nodig zijn deze opengesteld voor het verkeer naar
de aanliggende bestemmingen zoals kantoren, bedrijven, wooncomplexen en
parkeervoorzieningen. Het accent zal komen te liggen op de verblijfsfunctie
met zo weinig mogelijk, en langzaam rijdend, verkeer. Bij de inrichting van
deze straten en pleinen zal hieraan gestalte worden gegeven.
De functie
van de Heugemerweg zal ingrijpend wijzigen. Deze nu nog belangrijke en drukke
verbinding tussen enerzijds de kruising Kennedysingel-Limburglaan en
anderzijds de Duitse Poort-Spoorweglaan zal veel van zijn verkeer verliezen aan
de nieuwe hoofdontsluiting. Behalve als buurtontsluiting voor de naaste
omgeving blijft deze weg ook enige betekenis houden in de relatie Kennedysingel-station
e.o. Op grond hiervan en rekening houdend met de aanliggende woonbebouwing
dient de Heugemerweg meer verblijfskwaliteit te krijgen.
In het kader
van de planontwikkeling zal de maximum-snelheid op de J.F. Kennedybrug
teruggebracht worden van 70 km/uur tot 50 km/uur. Het gaat hierbij om het
weggedeelte gelegen tussen de westelijke open afrit van de brug en de
oostelijke op- en afrit.
De directe
aanleiding wordt gevormd door de verkeersgevaarlijke situatie die bij de
huidige verkeerssnelheid aanwezig is, doordat met name de oostelijke oprit te
kort is om voldoende ruimte te bieden voor het invoegende verkeer en om
snelheid te vermeerderen.
Er zijn ter
plaatse geen mogelijkheden aanwezig om de oprit (en afrit) te verlengen, zodat
een verbetering van deze situatie vooral gezocht zal moeten worden in
snelheidsverlaging.
Daarnaast
vormt het veelvuldig gebruik van de brug door langzaam landbouwverkeer tevens
een reden om de toegestane snelheid te verlagen zodat de snelheidsverschillen
tussen langzaam- en snelverkeer worden verkleind en het risico op
kop-staartbotsingen wordt verminderd.
De beoogde
snelheidsvermindering zal o.a. worden verkregen door de stedebouwkundige
vormgeving ter plaatse. Door het situeren van twee torenvormige bouwmassa's ter
weerszijde van de brug zal een visuele versmalling van het wegprofiel ontstaan
die verwantschap vertoont met een poortconstructie.
Daarnaast
speelt de verwachte autonome groei van het autoverkeer een rol waardoor
voorondersteld mag worden dat het J.F. Kennedy-tracé nog binnen de planperiode
tot aan zijn maximumcapaciteit benut zal worden.
Reeds tijdens
de planperiode zal de verkeersintensiteit op de J.F. Kennedybrug toenemen, o.m.
door het woon-werkverkeer tengevolge van de bebouwing van het Céramique-terrein.
Snelheden
beneden de 50 km./uur zullen niet alleen tijdens de spitsuren maar ook
daarbuiten het resultaat zijn, zodat een gemiddelde snelheid van 50 km./uur of
lager door de dag als reëel dient te worden beschouwd.
Akoestisch
gezien ontstaat een verbetering doordat door deze snelheidsvermindering tevens
een geluidreductie wordt verkregen.
- Verkeersintensiteiten
Op basis van
het hierboven omschreven ontsluitingssysteem is een intensiteits-berekening
door de gemeente Maastricht gemaakt in het kader van een verkeersmilieustudie
voor het jaar 1998 voor de binnen en aangrenzend aan het plangebied gelegen
wegen (zie kaart 12).
Uit deze
berekening valt af te leiden dat de centrale hoofdas een verkeersintensiteit
van minimaal 14.000 tot maximaal 16.500 motorvoertuigen per etmaal zal
krijgen. De Heugemerweg zal van 9.400 motorvoertuigen (huidige situatie) dalen
naar 4.000 à 6.500 motorvoertuigen per etmaal, afhankelijk van de
verkeersverdeling na realisatie van het plan. De overige wegen rond het
plangebied zullen iets in intensiteit toenemen, niet alleen door de
ontwikkeling van het plangebied, maar ook door de algemeen verwachte toename
van het autobezit en -gebruik.
Daarnaast
dient in meer algemene zin rekening gehouden te worden met het feit dat door de
reconstructie van de A2/E25, tussen de Geusselt en het Europaplein en de
verbetering van de hoofdontsluiting van Randwyck de verkeersdruk op het
plangebied zal afnemen. Verwacht mag worden dat de gezamenlijke intensiteiten
van de verlengde Limburglaan en de Heugemerweg onder invloed hiervan met 15 à
20% terug kunnen lopen.
- Openbaar
vervoer
De ligging
van de nieuwe wijk t.o.v. het centrale N.S.-station is ideaal. De afstand
tussen het station en het geografische zwaartepunt van de nieuwe wijk is met
600 meter - hemelsbreed gemeten - even groot als de afstand tussen het station
en de St. Servaasbrug. Dit betekent dat voor de meeste bewoners en werkenden in
de nieuwe wijk de afstand naar het station goed beloopbaar is.
Het lijnennet
van het lokale openbare busvervoer en van de streekbus loopt in de huidige
situatie vanaf het station via de Spoorweglaan over de Heugemerweg en deels
door Akerpoort. Ten behoeve van het nieuwe uitbreidingsplan zal de lijnvoering
vanaf het station aangepast worden via de Stationstraat en Wilhelminasingel
naar de nieuwe hoofdontsluitingsweg en vervolgens naar de Limburglaan.
Bushalte-plaatsen zijn zodanig gesitueerd, dat de loopafstand naar deze haltes
zich binnen de geldende norm van maximaal 250 meter bevindt.
- Langzaam
verkeer
De huidige
belangrijke fietsroute vanuit de binnenstad via de St. Servaasbrug, het
Corversplein, de Stenenwal en de Maaspuntweg naar Randwyck en de zuidoostelijke
woonwijken blijft gehandhaafd. Wel zal t.g.v. de stedebouwkundige invulling van
het terrein ten noorden van het Provinciehuis de bestaande aansluiting van de
Maaspuntweg op de Limburglaan enigszins in noordelijke richting verschuiven.
De hier
genoemde route is van even groot belang voor wandelaars.
In de nieuwe
stedebouwkundige opzet wordt een extra element toegevoegd in de vorm van een
brug voor langzaam verkeer over de Maas (waarvan de exacte ligging nog niet
vaststaat), die aansluit op het huidige tracé, tussen de Waterpoort en de
Maaspunttoren.
Vanaf de
Maaspunttoren is een route mogelijk via een verbinding over de aangelegde
waterpartij - die overigens geen verbinding met de Maas heeft - en de
Maaspuntweg, of langs de Stoa, die iets ten noorden van de Wiebenga-hal
aansluit op de Maaspuntweg. De aansluiting van de Maaspuntweg ter hoogte van de
parkeergarage van het Provinciehuis op het Gouvernementspad wordt gehandhaafd,
waardoor de continuïteit van de wandelroute langs de Maas richting Heugem
blijft bestaan.
Langs de
hoofdontsluitingsweg zullen in het verlengde van de Limburglaan vrijliggende
fietspaden worden aangelegd.
Het overige
plangebied is goed toegankelijk voor fietsers en ander langzaam verkeer, zonder
dat daarvoor specifieke voorzieningen noodzakelijk zijn.
In het kader
van de voorliggende planontwikkeling zijn aanpassingen van bestaande
voorzieningen buiten het plangebied gewenst. Het is wenselijk de bestaande
fietstunnel vanaf de Scharnerweg onder de spoorbaan door en ondergronds naar
het noorden afbuigend richting station ter plaatse van de afbuiging als nieuwe
tunnel rechtdoor te trekken, om uit te komen op de Akerstraat (parallelweg) ter
hoogte van de Alexander Battalaan. Op deze wijze ontstaat een rechtstreekse,
veilige verbinding tussen het oostelijk stadsdeel en het zuidelijk deel van
Wyck alsmede het Céramique-terrein. Omdat de retourbeweging via de fietstunnel
in west-oostrichting al aanwezig is, ontstaat door de aanleg van het nieuwe
tunnelgedeelte tevens een duidelijk geheel. Van eminent belang is de
geprojecteerde voetgangersbrug over de Maas. Hierdoor ontstaat een directe
verbinding tussen, aan de ene zijde, het plangebied en, aan de andere zijde,
het stadspark, het Jekerkwartier en het hart van de stad. De exacte situering
van de brug is nog onderwerp van nadere studie.
De fijnmazigheid
van voetgangersverbindingen tussen Oud Wyck en het plangebied wordt
geëffectueerd door aan de nu reeds aanwezige vier doorgangen (Stenenwal,
Ruiterij 2x, Hoge Barakken) nog twee doorgangen toe te voegen. Een hiervan kan
worden gerealiseerd d.m.v. een doorbraak in de bebouwing van de Hoogbrugstraat
tegenover de Rechtstraat, de andere door een onderdoorgang te maken in dezelfde
straat ongeveer tegenover de uitgang van het Bourgogneplein.
- Verkeersveiligheid
Uit oogpunt
van verkeersveiligheid vormt de hoofdontsluitingsweg een probleem. Het
langgerekte tracé en brede profiel nodigt ongetwijfeld uit tot hoge snelheid
van het autoverkeer. Op een tweetal punten langs deze weg is voorzien in een
verkeersregeling. Op die plaatsen zal het kruisende verkeer, en m.n. de fietser
en voetganger, de gelegenheid worden geboden veilig over te steken. De
kruispunten langs de verlengde Limburglaan en de aansluitingen op de
Heugemerweg en de Akerstraat dienen dermate overzichtelijk te zijn, dat
misverstanden als gevolg van slecht uitzicht of vreemde verkeerssituaties
zoveel mogelijk worden uitgesloten.
Op de
verlengde Limburglaan wordt een scheiding aangebracht tussen snelverkeer en
langzaam verkeer, door de aanleg van vrijliggende fietspaden. De veiligheid van
beide categorieën verkeersdeelnemers wordt hierdoor voldoende gegarandeerd. Met
voetgangers zal rekening worden gehouden door voldoende breedte van de
trottoirs en veilige oversteekpunten in het gebied.
- Sociale
veiligheid en voorzieningen voor gehandicapten
In de
stedebouwkundige opzet van het plangebied zit een aantal elementen dat de
sociale veiligheid van fysiek zwakkere groepen als bejaarden, vrouwen en
gehandicapten verhoogt. Zo is gekozen voor een vrij ruime wegenstructuur,
waardoor overzicht van de omgeving mogelijk is en een minimale scheiding van
loop- en verkeersroutes. Op de onderdoorgangen van de circussen en de Stoa
wordt door de omliggende woningen uitgezien. Hetzelfde geldt voor de
groenstructuur binnen de circussen. De lokatie van de commerciële functies
langs de drukke allée draagt er zorg voor dat dit 's avonds geen stiltegebied
wordt. Binnen de woongebieden, die op iets grotere afstand van de allée liggen
is de sociale controle als vanzelf hoger. De situering van de halteplaatsen van
het openbaar vervoer is langs de goed verlichte allée nabij wooncomplexen. De
veiligheid van de Maaspuntweg, die in de huidige situatie langs een blinde muur
ligt, wordt verhoogd door de verwijdering van die muur en de toevoeging van
woonbebouwing.
Bij het
ontwerp van zowel de omgeving als de individuele gebouwen zal er nauwlettend op
worden toegezien dat voorzieningen voor gehandicapten in voldoende mate worden
aangebracht, opdat het Céramique-terrein ook voor hen gewoon toegankelijk zal
zijn.
- Parkeren
Binnen het
plangebied is voorzien in ruime parkeermogelijkheden. De globaal 4.000 te
realiseren plaatsen worden ruim voldoende geacht om te voldoen aan de
parkeervraag. Met dit aantal is, op basis van de huidige normen, zelfs enige
overcapaciteit ingebouwd ter afdekking van het parkeertekort in Wyck.
Een
omvangrijk deel van de parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in ondergrondse-
of anderszins overdekte garages, steeds in een logische relatie met de
bebouwing of functie waarvoor zij is bestemd. Langs de hoofdontsluitingsweg en
ontsluitingsweg is over de volle lengte voorzien in parkeerstroken voor
(semi)kort-parkeren. Voor de winkelfunctie in de bestemming Gemengde doeleinden
1 is hier ook voor beperkt kort parkeren op maaiveld plaats ingeruimd.
Gerelateerd
aan de verschillende functies geeft het plan de volgende parkeerbalans:
- wonen |
1.600
320 |
tot
2.000 parkeerplaatsen (overdekt) (+p.m.) parkeerplaatsen (niet overdekt) |
|
|
|
- kantoren |
1.400 |
parkeerplaatsen |
|
|
|
- winkel- en hotel‑
uitbreiding(dubbelfunctie) |
400 |
parkeerplaatsen
(overdekt in garage) |
|
|
|
|
|
|
- hotel (nieuw) (dubbelfunctie) |
140 |
parkeerplaatsen
(wel/niet overdekt) |
|
|
|
- culturele functies |
200
|
parkeerplaatsen
(wel/niet overdekt) |
|
4.060
|
parkeerplaatsen
tot 4.460 (+ p.m.) parkeerplaatsen |
In opdracht
van het gemeentebestuur heeft prof. ir. J. Coenen een stedebouwkundig plan
gemaakt voor het Céramique-terrein (zie kaart 13 en 14). Als
voornaamste taak van het plan wordt gezien
"de
verzoening van de twee invloedssferen die elkaar in het gebied van de
Sphinx-Céramique overlappen." [40]
De bouwstenen
van het plan worden als volgt omschreven:
"Een
verzoening is pas werkelijk bestendig wanneer ze niet alleen de lijnen van het
bestaande verbindt maar deze in een nieuw geheel overstijgt. We beschrijven
hier het plan in zijn eigen samenhang, aan de hand van de belangrijkste
ingrediënten.
Ontsluitingen. Het plan bevat vier ontsluitingen:
- Het
reeds bestaande bovenstedelijke net van verkeerswegen is onmiddellijk in het
plan verweven. De aansluiting aan het eind van de afrit van de J.F. Kennedybrug
wordt door middel van een kruispunt verbeterd.
- Door
de schakeling van de "Allee" tussen de Hoge Weerd en Wilhelminasingel
ontstaat een heldere en snelle doorgangsroute voor het autoverkeer, zowel van
en naar de binnenstad als van en naar Randwyck.
- De
verbinding met de gebieden ten oosten van de spoorlijn wordt verbeterd door een
verbreding van de bestaande tunnelbak en een rechtstreekse aansluiting op de
A2/E9. De overweg wordt op logische wijze in het plan opgenomen.
- Een
korte en pittoreske route voor fietsers en voetgangers ontstaat "binnendoor"
via de reeds genoemde voetgangersbrug bij de Maaspunttoren en verder via de
waterkant en de "Stoa".
Pleinen.
De diverse ontsluitingen in het plan lopen uit in een weefsel van pleinen. Deze
maken het Sphinx-Céramiqueterrein tot meer dan enkel een doorgangsgebied,
nodigen uit tot verblijf, activiteit en verpozing in een typisch steedse
omgeving. Het eigen karakter van de binnenstad wordt hier via nieuwe tekens
bevestigd. De uiteenlopende grondfiguren en ruimtelijke gestalten van de
pleinen onderstrepen de verbondenheid, anderzijds de individualiteit van de lokatie
en de gebouwen binnen het gebied.
Groen en Water. De wederzijdse onmisbaarheid van artificiële constructie
en natuurlijke momenten die in de historische ontwikkeling van de steden tot
zo grote vormenrijkdommen aanleiding heeft gegeven, is in dit plan
uitdrukkelijk erkend.
Een
geordende reeks bomen aan de "Allee", meebuigend met de bocht in de
"Winkelhaak" tot aan de bomenrij van de Wilhelminasingel verbindt de
noord-zuid punten van het plan. Lagere groenpartijen in de pleinen ademen rust,
scheppen een parkachtige woonsfeer (vgl. de Engelse Crescents). Het groen langs
de Maasoever, waaronder de bestaande bomenrij, weerspiegelt het groen aan de
historische overzijde en bemiddelt tussen de beweeglijke watervlakte van de
rivier en de gefixeerde en geconstrueerde bouwsels van de stad. Bij de
Maaspunttoren wordt een nieuwe waterpartij ingevoegd ter gedeeltelijk herstel
van de gracht langs de vroegere vestingswerken: deze wordt verder symbolisch
en ten dele letterlijk aangeduid door de ruimtes rond de
"Winkelhaak". De oorspronkelijke begrenzing van Wyck wordt hierdoor
opnieuw leesbaar.
Bouwblokken. De voornaamste bouwblokken zijn al aan de orde gekomen.
Hier worden ze terwille van de overzichtelijkheid nog eens opgesomd. Voor de
specifieke invullingen wordt verwezen naar de functiekaartjes.
. De
"Winkelhaak" en het "Scharnierpunt".
. De
"Stoa" met aangrenzend het zuidelijk eindplein.
. De
twee "Circussen": "Minor" en "Major".
. De
"Band", een reeks gebouwen tussen "Allee" en Maasoever.
Polen.
Het totale plangebied wordt opgespannen tussen twee polen, aan de zuid- en de
noordpunt van het Céramique-terrein. Beide zijn bedoeld als
verdichtingsplaatsen van activiteit, in de stijl van de grote pleinen in de
binnenstad.
De
noordelijke pool (m.n. gelokaliseerd in de "Winkelhaak") heeft een commercieel
karakter en bestaat uit een markt, winkels en hotels. De zuidelijke pool dient
vooral culturele doelen en geeft ruimte voor een museum, ontspanningscentrum,
sportaccommodaties en hotels. Een voorplein verleent het gebied hier een open
afronding. De twee polen fungeren beide als scharnier, oriëntatie en knooppunt.
Bijzondere karakteristieken. De eigenheid van het gebied wordt
mede gerealiseerd door de volgende speciale kenmerken:
. de
afwisseling van stilte, rust en beweging;
. de
oriëntatiepunten op diverse plaatsen in het gebied;
. het
silhouet;
. de
hoogte van de bebouwing, die zich naar het verheven karakter van de
Maastrichtse singels voegt;
. de
arcades, de plint onder de bebouwing en de verticale gevelstructuur;
. de
eenheid van de stads- en industriële archeologie, gerealiseerd in het
hernieuwd oproepen van stadswallen, het behoud van de basisrichting van het
fabrieksterrein en het behoud van het meest karakteristieke fabrieksgebouw (een
monument van constructeur J.G. Wiebenga);
. het
gebruik en de accentuering van de natuurlijke hoogteverschillen in het
terrein;
.
drie woon-torens, die samen met de Maaspunttoren een
reeks vormen (dit element staat nog ter discussie)." [41]
Sedert de
presentatie van het ontwerp (1988) en heden zijn door discussies deze torens
uit het nu voorliggende plan verdwenen. Het stedebouwkundig ritme wordt door
nieuwe bebouwing in de gehele westelijke begrenzing, van hotel Maastricht tot
het Provinciehuis, overgenomen. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt deze
bebouwingsreeks beëindigd met een cilindervormige woon-/kantorentoren, direct
ten zuiden van de J.F. Kennedybrug.
In hoogte
heeft de woontoren aan de noordzijde, in de as van de verlengde Limburglaan
het primaat (ruim 50). Daarnaast zijn er andere hogere elementen in de
bebouwing middels de voorschriften toegestaan. Te vermelden zijn: de
bovengenoemde woon-/kantorentoren ten zuiden van de J.F. Kennedybrug (max.
35,00 m.), woontoren in de Stoa (max. 30,00 m.), woontoren bij hotel Maastricht
(max. 27,00 m.), woontorens langs de Heugemerweg (max. 27,00 m.), het
hotelbeddenhuis bij de Wiebengahal (max. 45,00 m.) en de bijzondere doeleinden
direct ten noorden van de J.F. kennedybrug (max. 35,00 m.).
Het
stedebouwkundig plan is o.m. nader onderzocht i.v.m. eventuele windhinder.
Voor zeven
onderdelen van het Céramique-project is door de Hoofdgroep Maatschappelijke
Technologie van T.N.O. een studie uitgevoerd, om de mate van eventuele
windhinder vast te stellen [42].
Uit het onderzoek is gebleken dat in het binnengebied van het terrein bij
de voorliggende stedebouwkundige opzet weinig windhinder zal voorkomen. Een
hinderlijk tot zeer hinderlijk klimaat wordt verwacht in de Stoa, in de
markthal en ten noorden en ten oosten van de 50,00 m. hoge woontoren. In
mindere mate zal dit het geval zijn voor de 30,00 m. hoge woontorens. Door het
onderzoeksinstituut wordt aangegeven dat windhinder mogelijk kan worden
voorkomen door het aanbrengen van windafschermende voorzieningen, waarvan de
vorm en afmetingen in nader overleg kunnen worden vastgesteld.
7.2. Toetsing van het stedebouwkundig plan aan de Wet geluidhinder
In het kader
van de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het stedebouw-kundig plan
in zijn finale fase nogmaals getoetst aan de Wet geluidhinder.
Daar waar nog
afwijkingen of probleempunten aanwezig waren, zijn deze voorzien van
oplossingen die vervolgens in het plan verwerkt zijn.
. Het
onderzoek
Binnen het
ontwerp-plan, zoals dat nu voorligt, komt een aantal wegen voor, waarlangs zich
een zone bevindt, als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh.). Voor
die gebieden binnen het bestemmingsplan, die liggen binnen een dergelijke
zone, gelden eisen ten aanzien van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer.
In verband hiermee is een akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) verricht naar de
te verwachten geluidbelastingen. Op grond hiervan zijn de knelpunten geïnventariseerd
en wordt aangegeven, welke consequenties hieraan verbonden zijn.
In
onderstaande tabel zijn de zoneplichtige wegen weergegeven alsmede de breedte,
die de betreffende zone heeft ter weerszijde van de weg.
Zoneplichtige
wegen en hun zonebreedte (in m.)
Naam weg |
zonebreedte |
|
verlengde
Limburglaan |
350 |
m. |
"Verbindingsweg"
*) |
200 |
m. |
Akerstraat |
200 |
m. |
Heugemerweg |
200 |
m. |
Toe- en
afrit Kennedybrug |
200 |
m. |
J.F.Kennedybrug |
400 |
m. |
*) Verbindingsweg
tussen de verlengde Limburglaan en de spoorwegovergang.
. Algemeen
In de Wet
geluidhinder wordt een algemene voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) gesteld aan
de geluidbelasting vanwege wegverkeer, waar het geluidgevoelige bestemmingen
betreft. In het onderhavige bestemmingsplan komt als zodanig voornamelijk de
functie "wonen" voor. Overal waar nu de grenswaarde overschreden
wordt en de functie wonen is voorzien, doet zich in principe een knelpunt voor.
Dat wil
echter niet zeggen, dat wonen op die plek niet mogelijk is. Onder bepaalde,
nauwkeurig omschreven voorwaarden, geeft de Wet een marge aan waarbinnen
woningbouw toch gerealiseerd kan worden. Deze marge wordt aan de bovenkant
begrensd door de zogenaamde maximale ontheffingswaarde. In de praktijk betekent
dit, dat Gedeputeerde Staten, onder vermelde voorwaarden, een hogere waarde
dan 50 dB(A) kunnen vaststellen als de ten hoogste toelaatbare waarde met dien
verstande, dat deze hogere waarde de maximale ontheffingswaarde niet te boven
mag gaan.
Bij het
bepalen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met de verwachting, dat
het verkeer in de toekomst stiller wordt. In verband hiermee mogen de berekende
geluidbelastingen verlaagd worden alvorens ze te toetsen aan de grenswaarde.
Deze verlaging is geregeld in artikel 103 Wgh. en bedraagt momenteel maximaal
5 dB(A). Het is echter zo goed als zeker, dat met ingang van 1 januari 1990
deze waarde voor wegen, waarop 70 km/uur of harder gereden mag worden, op
maximaal 3 dB(A) wordt gesteld. Gezien de fase, waarin de voorbereiding van het
onderhavige bestemmingsplan zich bevindt, is in dit onderzoek op deze wijziging
waar nodig reeds vooruit gelopen. Tevens wordt geanticipeerd op het feit, dat
kantoorbebouwing niet meer als geluidgevoelige bebouwing zal worden aangemerkt
en dat de definities van "stedelijk" en "buitenstedelijk"
gebied met de daarbij behorende maximale ontheffingswaarden zullen worden
aangepast.
De
voorwaarden, waaraan voldaan moet worden om ontheffing te kunnen krijgen, zijn
vastgelegd in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Voor het
onderhavige bestemmingsplan betekent dit, dat ontheffing kan worden verleend
als:
- plaatsing
van geluidschermen en/of -wallen niet tot de mogelijkheden behoort en
- de
betreffende bebouwing een doelmatige akoestisch afschermende
functie vervuld voor achterliggende geluidgevoelige bestemmingen;
- bij
ontheffingen boven 55 dB(A) (na aftrek op grond van artikel 103 Wgh.) wordt de
eis gesteld, dat er tenminste één geluidluwe gevel moet zijn, waaraan de
buitenruimte van de woning en zoveel mogelijk geluidgevoelige ruimten zoals
slaapkamers gesitueerd moeten worden.
Ruimtelijk-stedebouwkundig
gezien zijn geluidschermen of -wallen in strijd met de plandoelstellingen,
waarbij de aan de verlengde Limburglaan, de verbindingsweg, Akerstraat,
Heugemerweg en de Renier Nafzgerstraat een multifunctioneel, stedelijke
karakteristiek is toegekend met een duidelijke verblijfsfunctie. Daarnaast
roepen geluidsschermen of -wallen langs deze straten en lanen verkeerskundige
problemen op, doordat uitzichtshoeken belemmerd worden.
Alleen langs
de J.F. Kennedysingel/-brug zijn geluidschermen tot op zekere hoogte (1 à 1,50
m.) toepasbaar. Een volledig effectieve afscherming (5,00 m. hoog en meer) van
de geprojecteerde woningbouw ter plaatse stuit, gelet op de aanwezige ruimte,
op constructie-technische problemen en is uit landschappelijk/stedebouwkundige
overwegingen, niet mogelijk.
Met name het
beoogde poortkarakter en de zichtbaarheid van de beide torens vanaf de J.F.
Kennedybrug spelen hier een doorslaggevende rol. Vanuit het Maasdal redenerend,
wordt dit ondersteund door de behoefte de landschappelijke impact van de J.F.
Kennedybrug als ruimtevormend en begrenzend element in het Maasdal beperkt te
houden en het zicht op het waterfront en de stad vanuit het zuiden open te
houden.
Wel is
geluidreductie mogelijk door maatregelen aan de bron toe te passen.
Er is in de
planontwikkeling van uitgegaan dat in de verlengde Limburglaan en de
Akerstraat poro-elastisch asfaltbeton (P.E.A.B.) als rijbaanverharding zal
worden toegepast, waardoor het geluidniveau aan de langsgelegen gevels met
gemiddeld 2,5 dB(A) zal dalen in vergelijking tot normaal (glad) asfalt.
Uit het
akoestisch onderzoek komen de volgende knelpunten naar voren:
. verlengde
Limburglaan
Als
knelpunten zijn hier aan te merken:
- de
gevels langs de verlengde Limburglaan;
- de
gevels in de zijstraten tot op 15,00 m. van de hoek;
- de
gevels van de open bouwvormen ten westen en ten oosten van de verlengde
Limburglaan, die uitzien op het binnenterrein;
- de
gevels aan de noordzijde van de bocht in de verlengde Limburglaan inclusief de
torenflat;
- de
gevels van de flat ten zuiden van de "markthal".
Voor zover de
genoemde gevels behoren tot een gesloten bouwvorm, wordt aan de bovenvermelde
ontheffingscriteria voldaan. Bij de open bouwvormen dient de naar de weg
gekeerde opening echter gedeeltelijk dichtgebouwd te worden. Op die manier
wordt een geluidluwe gevel in het binnengebied gecreëerd, zodat de gevel aan de
zijstraat aan de ontheffingscriteria voldoet.
. "Verbindingsweg"
De gevels
langs deze straat en de gevels tot 25,00 m. aan de westzijde, resp. 30,00 m.
aan de oostzijde van de zijstraat naar de Akerstraat zijn alle als knelpunt aan
te merken. Teneinde aan de ontheffingscriteria te voldoen geldt ook hier, dat
de opening aan de verlengde Limburglaan van de open bouwvorm ten zuiden van de
"Verbindingsweg" gedeeltelijk moet worden dichtgebouwd, zodat ook
hier een geluidluwe zijde ontstaat.
Aan de
noordzijde van de "Verbindingsweg" zorgt geluidongevoelige bebouwing
in de bocht van de Verlengde Limburglaan voor voldoende afscherming.
. Akerstraat
Als knelpunt
zijn hier aan te merken de gevels van de nieuw te bouwen woningen aan de
zuidzijde van deze straat en die langs de zijweg naar de
"Verbindingsweg" tot op 20,00 m. van de hoek. Met betrekking tot deze
gevels wordt aan de ontheffingscriteria voldaan.
De gevels van
de bestaande woningen aan de noordzijde van de Akerstraat zullen door
toepassing van P.E.A.B. bij de reconstructie van deze straat een lagere
geluidbelasting krijgen dan de huidige.
. Heugemerweg
Als knelpunt
zijn hier aan te merken de gevels langs de Heugemerweg en de gevels, die
uitzien op de groene driehoeken, die aan deze weg gesitueerd zijn. Met
betrekking tot deze gevels wordt aan de ontheffingscriteria voldaan. Hierbij
zij nog opgemerkt, dat de geluidbelasting op de bestaande bebouwing door de
voorliggende planopzet nog aanzienlijk wordt verlaagd ten opzichte van de
huidige situatie.
. Toe-
en afrit J.F. Kennedybrug (Renier Nafzgerstraat)
In de ruimten
tussen de toe- en afrit van de J.F. Kennedybrug en de brug zelf is geen
geluidgevoelige bebouwing opgenomen, omdat door de beperkte maat geen
geluidluwe zijde aan deze bebouwing gerealiseerd kan worden.
Wel wordt
voor de meest westelijke, aan de Renier Nafzgerstraat gelegen woonflats, een
beperkte ontheffing aangevraagd, omdat door de reconstructie van deze straat
het geluidniveau aan de gevel licht stijgt.
. J.F.
Kennedybrug
In het kader
van de planontwikkeling zal de maximumsnelheid op de J.F. Kennedybrug terug
gebracht worden van 70 km/uur tot 50 km/uur. Naast een aantal
verkeerstechnische voordelen heeft deze maatregelen als effect dat de
geluidproduktie van deze weg zal afnemen.
Ten aanzien
van de bebouwing tussen de toe- en afrit en de J.F. Kennedybrug zij verwezen
naar de voorgaande paragraaf. Ook de overige gebouwen, die bedoeld zijn voor
speciale doeleinden, worden hier niet besproken.
Wel is als
knelpunt de cilindervormige flat aan de zuidzijde van de J.F. Kennedybrug te
noemen. Deze flat is zo vormgegeven dat de flatwand aan de brugzijde een
geluidafschermende werking heeft voor het achterliggende deel. Door de gesloten
bouwvorm is de binnenruimte geluidluw.
Ten aanzien
van de als knelpunt gesignaleerde gevels dient bij Gedeputeerde Staten een
verzoek te worden ingediend tot vaststelling van een hogere waarde dan de
voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Wil dit verzoek gehonoreerd kunnen worden,
is het wel noodzakelijk om de openingen in de open bouwvormen ter weerszijde
van de verlengde Limburglaan te verkleinen; dit is in het nu voorliggende plan
opgenomen.
Ook de
bestaande bebouwing aan de Renier Nafzgerstraat zal in het ontheffingsverzoek
dienen te worden betrokken, omdat door reconstructie van deze weg het
geluidniveau aan de bestaande, meest westelijk gelegen flat, (licht) zal
stijgen.
7.3. Van stedebouwkundig plan naar bestemmingsplan
De Wet op de
Ruimtelijke Ordening (W.R.O.) geeft de gemeenteraad de mogelijkheid een
bestemmingsplan vast te stellen voor het gebied van de gemeente dat tot een
bebouwde kom behoort (art. 10 lid 2.). Hierbij wordt, voor zover dit ten
behoeve van een goede ruimtelijke ordening nodig is, de bestemming van de in
het plan begrepen grond aangewezen en worden zo nodig, in verband met de
bestemming voorschriften gegeven omtrent het gebruik van de in het plan
begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen. Deze voorschriften mogen
slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik inhouden.
Onder grond wordt water mede begrepen (art. 10 lid 1.).
Nu voor het
Céramique-terrein een duidelijke, breed gedragen, consensus bestaat om het van
bestemming te veranderen, de wijze van deze verandering bekend is en ook over
het te realiseren programma bij de participanten overeenstemming bestaat, is
het een logische stap een bestemmingsplan op te stellen en in procedure te
brengen.
Als basis
voor dit bestemmingsplan dient het stedebouwkundig plan van prof. ir. J. Coenen. Hierin wordt immers
vorm gegeven aan de randvoorwaarden, de doelstellingen en het programma.
Het zou
logisch lijken het plan dan ook strikt juridisch te "vertalen" en
als bestemmingsplan in procedure te brengen. Er is echter meer.
De
uitvoeringsperiode van het bouwprogramma beslaat een periode van 10 jaren. De
verwachtingen en prognoses die in het programma tot uiting komen, zijn zo
correct mogelijk en met de beste bedoelingen gemaakt. Het is echter ondenkbaar
dat er in de genoemde periode geen veranderingen zouden optreden. De eerst zo
voor de hand liggende strikte vertaling lijkt daarom minder zinvol.
Het stedebouwkundig
plan behoeft voor het tot bestemmingsplan kan worden een reductie tot de meest
wezenlijke elementen. Het gaat dan om het vastleggen van het programma, de
hoofdstructuur van wegen, (de noord-zuid as en de weg over het Lelie-terrein,
de langzaamverkeersroute langs de Maaspuntweg), de hoofdrichtingen van de
voorgestelde bebouwing, de minimale en maximale hoogtes van de bebouwing, de
accentverschillen van de over het Céramique-terrein verspreide functies, het
groen en de Maas met waterpartij en de parkeeroplossing.
In hoofdstuk
8 wordt nader ingegaan op de juridische regeling van het plan.
Basis voor de
ontwikkeling en realisering van de eerder beschreven doelstellingen van de
gemeente en het A.B.P. is het door Coenen opgestelde stedebouwkundig plan
(hfd. 7.1.). Het plan is een opzet in hoofdlijnen. Dit plan dient in goed
onderling overleg te worden uitgewerkt, waarbij aanpassingen kunnen
plaatsvinden binnen het programma en de bouwgrondexploitatie; een en ander met
behoud van de nagestreefde hoge kwaliteitseisen, zowel in stedebouwkundige,
functionele als architectonische zin.
De
toekomstige ontwikkeling van het Céramique-terrein wordt vastgelegd in een
bestemmingsplan. Hierbij moet echter rekening worden gehouden met de boven
aangegeven noodzaak om de mogelijkheid voor aanpassingen open te houden.
Bestemmingsplannen
legden tot voor kort vaak een eindbeeld vast, waardoor ze star en na enige tijd
weinig bruikbaar waren. Sinds de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening in 1985 (Staatsblad 1985, nr. 627) is het mogelijk meer op
maatschappelijke en sociaal-economische ontwikkelingen in te spelen. Dit
betekent dat het bestemmingsplan een proceskarakter krijgt en het derhalve
flexibel is.
Mede aan de
hand van de publikatie Bestemmen met beleid [43]
zijn voorschriften opgesteld die, naar wordt gehoopt, de starheid zullen
missen, zonder echter te vervallen in een situatie waarin "alles mogelijk
is" binnen het plangebied.
In de
voorschriften komt het proceskarakter allereerst tot uiting door de
"beschrijving in hoofdlijnen" van de programmatische en beleidsmatige
uitgangspunten en doelstellingen voor het gehele gebied (artikel 7). Dit
artikel is de grove zeef van de voorschriften. Deze hoofdlijnen zijn mede
inzichtelijk gemaakt op plankaart B. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in
de functionele en de ruimtelijke karakteristiek. De kaart is als het ware een
schematische weergave van het stedebouwkundige plan van Coenen.
De
bestemmingen zijn in de voorschriften per afzonderlijk artikel geregeld. De
bestemmingen zijn globaal, doordat ze een groter gebied omvatten (zie plankaart
A bestemmingen) en omdat er meerdere functies in voorkomen (doeleindenomschrijving).
De
programmatische en beleidsmatige uitgangspunten/doelstellingen uit artikel 7
zijn in een beschrijving in hoofdlijnen per bestemming op deze afzonderlijke
bestemming toegespitst (de middelfijne zeef).
In de
bouwvoorschriften per bestemming wordt "het bouwen" geregeld (hoogte,
bebouwingsdichtheid e.d.), waaraan Burgemeester en Wethouders nadere eisen
kunnen stellen (de fijne zeef). Het is beperkt mogelijk van de
bouwvoorschriften vrijstelling te verlenen, mits wordt voldaan aan de grove en middelfijne
zeef.
Teneinde
voldoende flexibiliteit in het bestemmingsplan te brengen zijn aan het eind van
de voorschriften de afwijkingsbevoegdheden toegevoegd. Het betreft de
vrijstellingsbevoegdheden van Burgemeester en Wethouders die ook in de tot op
heden gebruikelijke bestemmingsplan-vormen voorkomen en die welke zijn
geformuleerd om te voldoen aan de gewenste flexibiliteit, overeengekomen tussen
de gemeente en het A.B.P.
De
wijzigingsbevoegdheid gaat daar boven uit. Deze wijzigingsbevoegdheid is in
dit plan voorbehouden aan de Raad van de gemeente.
De
voorschriften bestaan uit vier hoofdgroepen nl. inleidende bepalingen
(artikelen 1 t/m 5), bepalingen voor de enkelvoudige, samengestelde en gecombineerde
bestemmingen (artikelen 6 t/m 24), overige bepalingen (artikelen 25 t/m 27) en
de overgangs-, straf- en slotbepaling (artikelen 28 t/m 31). Tenslotte maakt
een bijlage met parkeernormen deel uit van de voorschriften.
Artikel 1,
begripsomschrijvingen;
hierin worden de in de voorschriften gebezigde begrippen gedefinieerd om
misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.
Artikel 2,
wijze van meten; dit
is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde
maten.
Artikel 3,
algemeen voorschrift
omtrent bebouwing; dit houdt een verbod in om bestemmingsgrenzen te
overschrijden, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.
Artikel 4,
andere wettelijke
regelingen; hierin wordt aangegeven welke andere wettelijke regelingen qua
datum gelden. Daarnaast wordt het primaat van de Bouwverordening van de
gemeente Maastricht boven het bestemmingsplan geregeld voor zover dit betreft
de lichttoetreding bij bestaande gebouwen en erven. Dit wil zeggen dat, als er
wat lichttoetreding betreft strijdigheid ontstaat met de Bouwverordening,
ondanks het feit dat er volgens het bestemmingsplan wel gebouwd zou kunnen
worden, dit op die wijze geen doorgang kan vinden. Deze bepaling is opgenomen
gezien enerzijds de (gewenste) globaliteit van het plan en anderzijds ter
(terechte) bescherming van de belangen van bewoners/gebruikers van bestaande
opstallen en erven.
Artikel 5,
ondergrondse
gebouwen; dit bevat een regeling omtrent ondergrondse gebouwen.
Artikel 6,
combinatie van en
samengestelde bestemmingen; hierin wordt bij combinatie van bestemmingen
verwezen naar een op de plankaart A voorkomende matrix, waarin is aangegeven
hoe de bestemmingen in horizontale zin zijn gelegen. Bij samengestelde
bestemmingen wordt aangegeven hoe de verhouding is (d.w.z. wat qua regeling
voorgaat) tussen de bestemmingen die voorkomen in het zelfde horizontale vlak.
Artikel 7,
hoofdlijnen; dit is
het sleutel-artikel van het plan. Hierin worden de beleidslijnen en -voornemens
uiteengezet zoals deze voor het Céramique-terrein voorliggen.
Artikelen
8 t/m 19 omvat de
enkelvoudige bestemmingen (die soms in combinatie voorkomen). Elk artikel is
opgebouwd uit:
- een
doeleindenomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gronden zijn bestemd;
- een
beschrijving in hoofdlijnen waarin de specifiek voor de betreffende gronden
uitgezette beleidslijnen en -voornemens zijn weergegeven;
- bouwvoorschriften
inhoudende het maximale aantal bouwlagen resp. bouwhoogte, het maximale of
minimale aantal woningen resp. de minimale resp. maximale oppervlakte van de
functies in m2, de parkeernormen die gelden en de maximale hoogte van andere
bouwwerken;
- nadere
eisen door Burgemeester en Wethouders te stellen aan:
1. situering
en afmetingen van gebouwen indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een
onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
en bouwwerken of ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit, het stedebouwkundig
beeld en indien van toepassing de cultuurhistorische en/of archeologische
waarde ter plaatse;
2. het
aantal en de situering van openbare verkeersvoorzieningen.
Verder komen
bij verschillende bestemmingen voor:
- een
vrijstellingsbevoegdheid door Burgemeester en Wethouders (artikelen 9, 10 en
11) voor een beperkt aantal m2 detailhandel;
- een
eis m.b.t. de indeling van de wegprofielen (artikel 16);
- bepalingen
met betrekking tot werken en werkzaamheden.
In artikel
18 (water) is een uitwerkingsbevoegdheid opgenomen met toepassing van
artikel 11 W.R.O. door de Raad van de gemeente uit te oefenen voor een
oeververbinding voor langzaamverkeer binnen een op de plankaart A aangegeven
gebied.
Artikelen
23 en 24 regelen het
verboden gebruik van gronden resp. opstallen met daarbij de z.g.
"toverformule", d.w.z. Burgemeester en Wethouders verlenen
vrijstelling van het verbod als strikte toepassing van het voorschrift leidt
tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende
redenen wordt gerechtvaardigd. Artikel 25 omvat algemene bepalingen in
verband met de Wet geluidhinder.
Artikel
26, algemene
vrijstellingsbevoegdheid; hierin is vastgelegd dat Burgemeester en Wethouders
vrijstelling kunnen verlenen om:
- met
de wegen maximaal 25,00 m. te "schuiven" met behoud van het
wegprofiel;
- de
bestemmingsgrenzen in geringe mate te verschuiven indien er geen belangen van
derden worden geschaad;
- de
in de voorschriften genoemde maten met maximaal 10% te wijzigen indien er geen
belangen van derden worden geschaad;
- bouwwerken
van openbaar nut op te richten van een beperkte maat;
- een
bedrijf of ambacht aan huis uit te oefenen indien het gebruikte oppervlak beperkt
is en onder enige andere
voorwaarden;
- conform
de overeenkomst met het A.B.P. de functie kantoordoeleinden te wijzigen in
woondoeleinden indien er tenminste een voorraad gronden voor 25.000 m2
bedrijfsvloeroppervlak voor kantoren beschikbaar is; een en ander onder een
aantal voorwaarden;
- conform
de overeenkomst met het A.B.P. na 31 december 1996 de functie horeca-doeleinden
te wijzigen in kantoordoeleinden en/of woondoeleinden; een en ander onder een
aantal voorwaarden;
- conform
de overeenkomst met het A.B.P. de bestemmingen bijzondere doeleinden 1 en 2 te
wijzigen in kantoordoeleinden of de functie wonen; een en ander onder een
aantal voorwaarden;
- van
het minimale aantal woningen dat per bestemming geldt, mits het minimale aantal woningen in elke bestemming
waarin zij zijn toegelaten tezamen tenminste 1.600 bedraagt.
Bij de
omvangrijke vrijstellingen is een procedure als omschreven in artikel 26 lid 4.
vereist.
Artikel 27
omvat de
wijzigingsbevoegdheid van de Raad om bestemmingen te wijzigen tot maximaal 25%
van die bestemming met hantering van een procedure.
Artikelen
28 en 29 omvatten het
overgangsrecht omtrent bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen.
Artikel 30
is de strafbepaling
(de relatie met artikel 59 W.R.O.).
Artikel
31, slotbepaling;
geeft de titel van de voorschriften.
Een
samenvattend overzicht van hetgeen in de voorschriften is geregeld aan
bebouwing naar functie geeft het volgende beeld:
art. nr. |
afkorting |
aantal
wo. per
ha. |
min.
aan- tal
wo. |
winkels
m2 b.v.o. |
m2
markthal |
m2
bijz. doeleind. |
kant. |
m2
kantoren dienstverl. horeca,
ambacht bijz.
doel. |
m2
water‑ oppervlak |
|
|
|
min |
max |
|
|
|
|
|
|
|
8 |
G.D.1 |
40 |
80 |
175 |
max. 5.000 |
max.
3.500 |
min. 2.500 |
|
min.
10.000 |
min.
2.000 |
9 |
G.D.2 |
120 |
300 |
480 |
vrijst. 600 |
|
|
|
max.
8.000 |
|
10 |
G.D.3 |
70 |
175 |
175 |
vrijst. 350 |
|
|
|
min.
5.000 |
|
11 |
G.D.4 |
80 |
150 |
740 |
vrijst. 350 |
|
|
|
min.
17.000 |
|
12 |
G.D.5 |
30 |
100 |
30 |
|
|
|
|
min.
5.000 |
|
13 |
B.D.1 |
- |
- |
|
|
|
max. 20.000 |
|
max.
500 |
|
14 15 |
B.D.2 kant.d. |
- |
35 |
max.100 |
|
|
max. 20.000 |
min.
12.000 |
max.
25.000 |
|
totaal |
|
min. |
max.
5.000 m2 |
max.
3.500 |
max.
40.000 |
min.
12.000 |
min.
37.000 |
min.
2.000 |
||
|
|
1.600
+ |
rechtstreeks |
|
+ |
|
+ |
|
||
|
|
max.
100 |
max.
1.300 m2 via
vrijstelling |
|
min.
2.500 |
|
max.
33.500 |
|
De m2
kantoren, dienstverlening, horeca, ambacht en bijzondere doeleinden kennen op
grond van de convenanten en de gewenste flexibiliteit soms minimale en soms
maximale eisen qua m2.
De plankaarten
A en B maken onderdeel uit van het juridisch plan.
- Plankaart
A: bestemmingen, geeft de ligging en begrenzing van de bestemmingen aan.
Daarnaast is er een aantal aanduidingen opgenomen dat gegevens verschaft over
de kadastrale ondergrond en de verschillende typen grenzen, de grens van het
beschermd stadsgezicht e.d.
- Plankaart
B: functionele en ruimtelijke karakteristiek, geeft de belangrijkste
functionele en ruimtelijke denkbeelden weer die aan het plan ten grondslag
liggen.
Vanuit
de voorschriften wordt ook een directe relatie met deze kaart gelegd als zijnde
een doelsituatie waarop de verdere planontwikkeling gericht dient te zijn.
Er
wordt een richting van de bebouwing aangegeven d.w.z. dat in principe de
hoofdvorm van de bebouwing, veelal gevormd door de voorgevel, zovel mogelijk de
aangegeven richting moet hebben. Tenslotte is op kaart 15 een aantal
profielen gegeven van de Hoogbrugstraat en de Heugemerweg op grond van de
voorliggende juridische regeling.
Tezamen
met de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals aangegeven in de toelichting,
vormt de kaart tevens het kwantitatieve en kwalitatieve kader waaraan de
planontwikkeling kan worden getoetst.
9. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
In paragraaf 2.4. is reeds aangegeven dat de
ontwikkeling van het Sphinx-Céramique-terrein tot een woongebied met een
menging van een aantal andere stedelijke functies mogelijk werd door een
juridische constructie, waarbij een samenwerkingsovereenkomst is gesloten
tussen de publieke sector (gemeente Maastricht) en de private sector (Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds). In deze publiek-private-samenwerking (P.P.S.) is
door beide partijen overeengekomen, dat de gemeente -o.a. met subsidies van
hogere overheden - slechts een eenmalige financiële bijdrage hoeft te leveren
voor de totstandkoming van het project en met name voor de kosten van
grondverwerving. Het A.B.P. neemt het financiële risico van de resterende
kosten van de bouwgrondexploitatie en de inrichting van het gebied voor zijn
rekening. In het volgende worden de uitgangspunten voor de bouwgrondexploitatie
en de bouwgrondexploitatie zelf besproken.
De basis voor
de inrichting van het Céramique-terrein is, zoals gesteld, de stedebouwkundige
visie van prof. ir. J. Coenen. De detaillering van het plan staat nog niet
volledig vast, omdat bepaalde stedelijke functies substitueerbaar zijn en
aangepast kunnen worden aan maatschappelijke-en conjuncturele veranderingen. De
hoofdlijnen van de stedebouwkundige hoofdstructuur blijven echter ongewijzigd.
Binnen de bouwgrondexploitatie (met als uitgangspunt de stedebouwkundige
hoofdstructuur) vallen de aanleg van openbare en bepaalde semi-openbare
voorzieningen als infrastructuur, groen, waterpartijen e.d. Voor rekening van
de bouwexploitant(en) komt de ontwikkeling van de "bruto
bouwvlekken", waaronder bebouwing en de aanleg van (privé) parkeervoorzieningen.
Binnen de geprojecteerde stedebouwkundige structuur zijn mogelijkheden voor het
volgende bouwprogramma:
|
bedrijfsvloer‑ oppervlakte |
woningen
(1.600) |
160.000 m2 |
kantoren/bijzondere
doeleinden |
70.000 m2 |
hotels |
20.000 m2 |
detailhandel/horeca |
5.000 m2 |
culturele
doeleinden of andere niet‑ commerciële functies |
20.000 m2 |
parkeerplaatsen
(minimaal 4.000 à 4.400
pp.) |
90.000 m2 |
Als
belangrijkste uitgangspunten voor de bouwgrondexploitatie van het
Céramique-terrein gelden de genoemde stedebouwkundige hoofdstructuur en het
bovenstaand bouwprogramma, waarin wel een bepaalde mate van flexibiliteit in, en substitueerbaarheid van
stedelijke functies mogelijk is. Op basis van deze twee elementen dient de
bouwgrondexploitatie sluitend te zijn.
Voor een deel
worden hier de bijdragen van de verschillende overheden voor het sluitend maken
gebruikt:
Ministerie
V.R.O.M. |
:
Subsidieregeling Grote Bouwplaatsen |
|
|
|
(S.G.B.) |
f. |
20 mln. |
Ministerie
E.Z./ provincie |
:
Perspectievennota Limburg (P.N.L.) |
f. |
15 mln. |
gemeente
Maastricht |
: o.a.
Stadsvernieuwingsfonds |
f. |
19 mln. |
totaal |
|
f. |
54 mln. |
De totale
bouwgrondexploitatie-opzet bedraagt f. 120 mln. Om de bouwgrondexploitatie
sluitend te maken dient naast de subsidies van de verschillende overheden
daarom f. 66 mln. te worden verkregen uit de opbrengst van de bouwterreinen.
Naast de twee
genoemde hoofduitgangspunten (stedebouwkundige structuur en bouwprogramma)
geldt een aantal nevenuitgangspunten:
- het
Céramique-terrein wordt door de Sphinx in gesloopte toestand aan het A.B.P.
opgeleverd;
- wat
betreft infrastructuurwerken wordt uitgegaan van eenheidsprijzen welke gelden
voor een van te voren bepaald kwaliteitsniveau. Het rioolstelsel wordt
gescheiden uitgevoerd (tevens dubbel rioolsysteem in de bouwblokken). De aansluitingen
op het gemeentelijk riool komen voor en door rekening van de bouwexploitant,
waarbij geen afzonderlijke standaardtarieven voor de huisaansluitingen worden
doorberekend. De kosten van toezicht op de uitvoering van de rioolaansluitingen
zijn begrepen in de kosten van voorbereiding-toezicht (v.t.o.). De
aansluitingen op de voorzieningen van de nutsbedrijven vinden plaats volgens
standaardtarieven;
- in
verband met de verwachte hoge verkeersintensiteit op de hoofd-ontsluitingsweg
en het daarmee gepaard gaande geluidsniveau is hier een afstand aangehouden
tussen de bouwblokken van 42 m.;
- de
kosten van voorbereiding en toezicht zijn berekend aan de hand van normbedragen
(door gemeente, A.B.P. en derden), exclusief de omzetbelasting, tegen het
prijspeil van augustus 1988. Prijsstijgingen en toename van de loonkosten
worden verrekend in de grondkosten van de bouwterreinen, opdat de
bouwgrondexploitatie sluitend, d.w.z. budgettair neutraal, zal zijn.
9.3. Bouwgrondexploitatiemodel*
Uitgaande van
de stedebouwkundige hoofdstructuur, de aankoopkosten van het Céramique-terrein,
de kosten van het bouwrijp maken en overige werken zijn de plankosten berekend.
Deze zullen deels gedekt worden door de genoemde eenmalige bijdragen van verschillende
overheden via subsidieregelingen en deels via de opbrengsten van de
bouwterreinen. De uiteindelijke exploitatieopbrengst is nihil.
Het
rekenmodel geeft het volgende beeld:
* Uitgebreid
bouwgrondexploitatiesysteem zie bijlage 2.
Rekenmodel bouwgrondexploitatie
Céramique-terrein
Plankosten (4.13.) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-
verwervingen |
|
|
|
|
f. |
56.500.000,-‑ |
- kosten sloop, bodemsanering en bouwkundige voorz. |
f. |
6.900.000,-‑ |
||||
- bouw- en
woonrijpmaken |
|
|
|
|
|
|
*
macro-structuur |
|
|
|
|
|
|
+
hoofdontsluitingsweg |
f. |
5.990.000,-‑ |
|
|
|
|
+
parkzones |
f. |
2.670.000,-‑ |
|
|
|
|
+
verkeerslicht inst., |
|
|
|
|
|
|
bebordingen |
|
|
|
|
|
|
+
markeringen |
f. |
600.000,-‑ |
|
|
|
|
|
|
|
f. |
9.260.000,-‑ |
|
|
*
micro-structuur |
|
|
|
|
|
|
+
ontsluitingsweg van |
|
|
|
|
|
|
hoofdontsluitingsweg |
|
|
|
|
|
|
naar Lelie-terrein |
|
|
|
|
|
|
(oostelijk gedeelte) |
f. |
635.000,-‑ |
|
|
|
|
+
overige ontsluitingswegen |
|
|
|
|
|
|
oostelijk gedeelte |
f. |
3.740.000,-‑ |
|
|
|
|
+
ontsluitingswegen |
|
|
|
|
|
|
westelijk gedeelte |
f. |
2.125.000,-‑ |
|
|
|
|
|
|
|
f. |
6.500.000,-‑ |
|
|
|
|
|
|
|
f. |
15.760.000,-‑ |
|
|
|
|
|
|
|
-
bouwwerken |
|
|
|
|
|
|
+
keer- en kademuren |
f. |
3.700.000,-‑ |
|
|
|
|
+
pleinen, passages en |
|
|
|
|
|
|
trappartijen |
f. |
4.440.000,-‑ |
|
|
|
|
+
parkeergarage |
f. |
3.000.000,-‑ |
|
|
|
|
+
algemene bouwkundige |
|
|
|
|
|
|
voorzieningen |
f. |
200.000,-‑ |
|
|
|
|
+
overkapping |
f. |
2.250.000,-‑ |
|
|
|
|
+
fiets- en voetgangers brug |
f. |
5.500.000,-‑ |
|
|
|
|
+
verbreden tunnel |
f. |
3.300.000,-‑ |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
f. |
22.390.000,-‑ |
|
|
|
|
|
|
|
-
bijkomende werken |
|
|
|
|
f. |
1.200.000,-‑ |
- v.t.o. |
|
|
|
|
f. |
5.200.000,-‑ |
-
artistieke verfraaiing |
|
|
|
|
f. |
350.000,-‑ |
-
omslagkosten |
|
|
|
|
f. |
500.000,-‑ |
- niet
terugvorderbare omzetbelasting |
|
f. |
3.800.000,-‑ |
|||
- bijdrage
aan culturele/niet commerciële functies |
|
f. |
850.000,-‑ |
|||
-
rentekosten |
|
|
|
|
f. |
8.600.000,-‑ |
- kosten
t.b.v. verhoging micro-kwaliteit |
|
f. |
1.000.000,-‑ |
|||
-
plankosten (afgerond) |
|
|
|
|
f. |
123.000.000,-- |
|
|
|
|
|
|
|
Dekkinqsmiddelen (5.3.) |
|
|
|
|
|
|
- opbrengst
bouwterreinen |
f. |
66.000.000,-‑ |
|
|
|
|
-
subsidies/bijdragen |
f. |
54.000.000,-‑ |
|
|
|
|
-
dekkingsmiddelen (afgerond) |
|
|
|
|
f. |
120.000.000,-‑ |
|
|
|
|
|
||
Geraamd exploitatieresultaat (6.3.) |
|
-/- |
f. |
3.000.000,-- |
Gelet op het
verschil zullen de dekkingsmiddelen worden verhoogd en/of bezuinigd worden op
het plan zonder de plankwaliteit aan te tasten.
Zoals reeds
eerder gesteld zal het voorliggende plan in een periode van 10 jaren worden
gerealiseerd. Deze realisatie zal in deelplannen geschieden op basis van het
volgende tijdschema waarin ook de voorbereiding is opgenomen.
Jaar |
88 |
89 |
90 |
91 |
92 |
93 |
94 |
95 |
96 |
97 |
98 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
VOORBEREIDING |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
contractfase |
xxxx |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
uitwerking
plan |
|
xxxx |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
RO-procedure |
|
xxxx |
xxxx |
|
|
|
|
|
|
|
|
deelplanuitwerking |
|
|
xx |
xx |
xx |
xx |
xx |
xx |
xx |
xx |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
activiteiten
Sphinx |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
vervangende
nieuwb. |
|
xxxx |
xxxx |
|
|
|
|
|
|
|
|
sloop |
|
|
xxxx |
xx |
|
|
|
|
|
|
|
bodemsanering |
|
|
xxxx |
xxx |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
REALISATIE |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
bebouwingsprogramma |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
sociale
bouw * |
|
|
|
90 |
|
|
|
|
|
|
|
premiehuur
* |
|
|
|
105 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
75 |
75 |
koop
* |
|
|
|
105 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
75 |
75 |
kantoor
** |
|
|
|
|
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
hotels
** |
|
|
|
|
|
10.000 |
|
|
10.000 |
|
|
winkels ** |
|
|
|
|
|
5.000 |
|
|
|
|
|
cultuur ** |
|
|
|
|
10.000 |
10.000 |
|
|
|
|
|
parkeren ** |
|
|
|
|
|
af
te stemmen op bouwproces |
|
||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Infrastructuur |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- macrostructuur |
|
|
xxxx |
xx |
|
|
|
|
|
|
|
hoofdontsluitingsweg |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
ontsluitingsweg Lelyterrein |
|
|
xx |
xxxx |
|
|
|
|
|
|
|
parkzones |
|
|
|
|
|
x |
x |
xx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
keer- en kademuren |
|
|
|
|
|
xxxx |
xxxx |
xx |
|
|
|
pleinen, passage en trappartijen |
|
|
|
|
|
xxxx |
xxxx |
xx |
|
|
|
parkeergarage |
|
|
|
xx |
xxxx |
|
|
|
|
|
|
overkapping |
|
|
|
|
|
xxxx |
xxxx |
|
|
|
|
brug over maas |
|
|
|
|
|
xx |
xxxx |
xx |
|
|
|
- microstructuur |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
oostelijk deel |
|
|
|
|
xxx |
xxx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
westelijk deel |
|
|
|
|
xxx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
xxxx |
° =
1 januari 1988
x =
kwartaal
* =
eenheden
** =
m2 BVO
11. MAATSCHAPPELIJKE
UITVOERBAARHEID
Er zijn, na
voorlichting over het plan in het algemeen door de gemeente en na informatie
erover door het bureau Inspraak en Ondersteuning, inspraakavonden
georganiseerd in de periode april, mei 1989. Met name de aansluiting van het
plan op de omringende buurten is onderwerp van discussie geweest.
De resultaten
zijn door genoemd bureau vastgelegd in een Rapportage die als bijlage 4 is
opgenomen.
Op 12 juni
1989 is het inspraakverslag behandeld in de Raadscommissie V.S.R. Naar
aanleiding van deze commissievergadering is op 29 juni nog een bijeenkomst door
het bureau Inspraak en Ondersteuning georganiseerd over de systematiek van het
bestemmingsplan en over de nadere detaillering met betrekking tot de
aansluiting met de Hoogbrugstraat en de Heugemerweg. De Raadscommissie V.S.R.
heeft in de vergadering van 3 juli kennis genomen van de resultaten van het
overleg (de rapportage is eveneens opgenomen in bijlage 4).
In bijlage 4
is eveneens het door de Dienst Stadsontwikkeling samengestelde overzicht
weergegeven van het advies van de Raadscommissie en het voorstel aan het
College van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van de inspraak. Dit
voorstel is door het College overgenomen en in het voorliggende
bestemmingsplan opgenomen.
De inspraak
heeft in hoofdlijnen het volgende resultaat gehad:
- de
planmethodiek blijft die van een globaal eindplan; wel blijft de
wijzigingsbevoegdheid aan de gemeenteraad voorbehouden;
- een
aantal zaken wordt gedetailleerder bestemd, met name direct ten zuiden van de
Hoogbrugstraat. Hier wordt aangegeven waar niet zal worden gebouwd en hoe hoog
de aansluitende bebouwing zal zijn. Over de detaillering van het tussenliggende
gebied zal met de bewoners van de Hoogbrugstraat overlegd worden;
- de
vormgeving en situering van de brug wordt later uitgewerkt. De uitwerkingsbevoegdheid
is aan de gemeenteraad voorbehouden. Vooraf zal inspraak plaatsvinden;
- de
invulling van het micro-milieu zal in overleg met betrokkenen gebeuren, met
name geldt dit voor de bewoners van de Heugemerweg wat betreft de muur, de
verkeers- en parkeersituatie en de groenplekken. Deze groenplekken zijn op
bepaalde plaatsen aangegeven;
- het
bestemmingsplan heeft een grote flexibiliteit in horizontaal vlak behouden,
terwijl de flexibiliteit in de hoogte zoveel mogelijk beperkt is.
In een vroeg
stadium van de planontwikkeling is de Stadsvernieuwingscorporatie Wyck
gevraagd te reageren op de aansluiting van het plan op Oud Wyck. De reactie van
de vereniging is in de vorm van een vergaderverslag aan de gemeente gezonden
(zie bijlage 4). Met de opmerkingen uit het verslag is, waar mogelijk,
rekening gehouden. Het streven is gericht op integratie met Oud Wyck. De plaats
van de voetgangersbrug is globaal begrensd. De uitwerking van het plan vindt
plaats door de gemeenteraad (artikel 18 van de voorschriften).
De
verkeersaansluitingen zijn geoptimaliseerd, maar dit neemt niet weg dat er door
de aanwezige waardevolle bebouwing geen grootse ontsluiting is met Oud Wyck in
het traject Hoogbrugstraat-Maas. Er zijn voor het parkeren t.b.v. Oud Wyck een
beduidend aantal plaatsen in het voorliggende plan opgenomen. Een deel van de
opmerkingen over de voorzieningen zal worden gevolgd bij effectuering van het
plan. In de toelichting is op de overige onderdelen informatie verschaft,
evenals de infrastructuur.
Het
ontwerp-bestemmingsplan is in maart 1989 verzonden naar de Provinciale
Planologische Commissie voor behandeling. Het plan is besproken in de
vergadering van de Subcommissie Gemeentelijke Plannen op 30 mei 1989. Een
verslag hiervan is opgenomen als bijlage 5.
Naar aanleiding van
dit verslag zijn in het voorliggende plan de volgende wijzigingen c.q.
aanvullingen opgenomen (de nummering verwijst naar het verslag).
Planopzet:
1.1. in de toelichting (hoofdstuk 6.5.) is
de plaatsbepaling van de detailhandel in
het plangebied ten opzichte van die in andere stadsdelen opgenomen;
tevens is een hoofdlijn met deze inhoud in de voorschriften (artikel 8)
opgenomen;
1.2. in artikel 8 van de voorschriften is
de noodzakelijke functionele en ruimtelijke relatie met Wyck als hoofdlijn
opgenomen;
1.3. de
bestemming Gemengde Doeleinden 1 is in oostelijke richting vergroot;
1.4. er
wordt verwezen naar het antwoord op de brief van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Maastricht e.o. en andere ondertekenaars (zie hieronder);
1.5.1. aanpassing in de voorschriften en op de plankaarten overeenkomstig
de afspraken tussen de provincie en de gemeente en aanpassing van het verloop
van de verlengde Limburglaan in relatie tot behoud van een groter deel van de
Wiebengahallen;
1.5.2. er heeft reeds overleg over dit onderwerp plaats gevonden en dit
zal worden voortgezet;
1.5.3. aanpassing van de naam van de bestemming Bijzondere Doeleinden 2
in Gemengde Doeleinden 6 heeft plaats gevonden;
1.6. aanpassing
van plankaart B in plaats van groen is ter plaatse water opgenomen.
Infrastructuur:
2.1. aanpassing
van plankaart A met de bestemming verkeersdoeleinden 2 ter plaatse van de
pleinvormige ruimte;
2.2. aanpassing
van plankaart B heeft plaats
gevonden op het punt van hiërarchie van wegen overeenkomstig kaart 12;
2.3.1. de parkeernormen zullen geheel als bijlage aan de voorschriften
worden toegevoegd, waarnaar wordt verwezen bij de resp. bestemmingen;
2.3.2. artikel 9 lid 2. zal worden aangepast om beperkt parkeren op de
begane-grond bij de winkels mogelijk te maken (openbare weg, kort parkeren);
2.4. de
P.L.E.M.-leiding is opgenomen en voorzien van een beschermingszone;
2.5. de
plaats van de voetgangersbrug is nog niet precies bepaald; er wordt een
uitwerkingsbevoegdheid van de Raad opgenomen.
Milieuaspecten:
3.1. plankaart
B wordt aangepast voor wat betreft de bebouwing langs de Verlengde Limburglaan;
in de toelichting wordt in het kort ingegaan op de belevingswaarde c.q. het
woongenot van de "binnenterreinen";
3.2. het
akoestisch onderzoek is uitgebreid ten aanzien van wonen langs de J.F. Kennedybrug;
3.3. de
toelichting is aangevuld met de gemaakte afspraken over de bodemsanering.
Overige opmerkingen:
4.1. op
de plankaarten zijn de juiste begrenzingen van het beschermde stadsgezicht
opgenomen en dit is in de voorschriften verwerkt;
4.2. de
beschrijving in hoofdlijnen wordt aangevuld met verwijzing naar de belangen van
het beschermde stadsgezicht; bij de bestemmingen waar het beschermd
stadsgezicht in voorkomt, wordt dit opgenomen in de hoofdlijnen;
4.3. de
2 beschermde monumenten (Maaspunttorentje en Waterpoortje) zijn in het plan
opgenomen;
4.4. er
is nader overleg gevoerd met de R.M.Z. (zie later).
Economische uitvoerbaarheid:
geen wijzigingen;
de kosten bodemsanering krijgen alle
aandacht.
Voorschriften:
6.1.1. de wijzigingsbevoegdheid is beperkt tot 25% en gelegd bij de
Raad;
6.1.2. de verwijzing naar artikel 8 is in de betreffende artikelen
opgenomen;
6.1.3. de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 9 is aangevuld met
kantoordoeleinden;
6.1.4. de bouwvoorschriften in de artikelen 9, 10, 11 en 12 zijn aangevuld
met bepalingen t.a.v. bijzondere doeleinden;
6.1.5. artikel 10 e.v. is qua vrijstellingsbepaling aangepast aan de
afspraken.
Het plan is
in een apart bestuurlijk overleg gemeente-provincie andermaal besproken
waarbij speciaal het zuidelijk plandeel aan de orde is geweest.
In het kader
van het artikel 10 B.R.O.-overleg is het ontwerp-bestemmingsplan gezonden aan:
- de
Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening in Noord-Brabant en Limburg;
- de
Directie van de Volkshuisvesting in de provincie Limburg;
- het
Ministerie van Economische Zaken, Rijksconsulentschap Limburg;
- de
Inspecteur van de Volksgezondheid voor de Hygiëne van het Milieu in Limburg;
- het
Ministerie van Defensie, directie Limburg, Dienst Gebouwen, Werken en
Terreinen;
- het
Waterschap Zuiveringschap Limburg;
- de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg;
- de
P.T.T.;
- de
Provinciale Limburgse Electriciteits Maatschappij n.v.;
- de
N.V. Nederlandse Gasunie;
- de
Rijkswaterstaat, directie Limburg;
- de
Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Maastricht e.o.;
- de
Limburgse Organisatie van Zelfstandige Ondernemers.
Door een
aantal organen zijn de opmerkingen via het P.P.C.-advies tot uiting gekomen.
De separaat
aan de gemeente Maastricht gezonden reacties zijn opgenomen in bijlage 5.
De
opmerkingen zijn naast het bovengestelde als reactie op het P.P.C.-advies op de
volgende wijze in het voorliggende plan verwerkt:
- P.L.E.M.;
de 50.000 V kabelverbinding Limmel - Enci is op plankaart A opgenomen inclusief
een beschermingszone en in de voorschriften geregeld;
- Rijkswaterstaat,
directie Limburg; de voorschriften zijn aangepast aan de wensen van de R.W.S.
met uitzondering van het onderbrengen in een algemene bepaling; in de
toelichting is verduidelijkt, dat het waterbassin in het noordelijk plandeel
niet in open verbinding staat met de Maas;
- Kamer
van Koophandel; mede ondertekend door Rijksconsulent voor Economische Zaken,
voorzitter Federatie Samenwerkingsverband Ondernemers en
Ondernemersverenigingen Maastricht, voorzitter Wyck Promotie, consulent
ruimtelijke ordening en milieu Limburgse Organisatie van Zelfstandige
Ondernemers.
Met
de ondertekenaars was reeds tweemaal eerder gesproken.
De
door hen gewenste randvoorwaarden zijn in de toelichting opgenomen met
uitzondering van de plaats van de voetgangersbrug en de wijze waarop de
ondertekenaars van de brief bij de verdere planontwikkeling betrokken zullen
blijven. De uitwerking van de voetgangersbrug is opgedragen aan de Raad. De
wijze waarop de betrokkenheid van de briefschrijvers bij de verdere uitwerking
van dit plan gestalte zal krijgen, is onderwerp van nader beraad tussen hen en
de gemeente.
Op
plankaart A is de bestemming Gemengde doeleinden 1 meer naar het oosten
opgeschoven. De plangrens is niet aangepast. In het vigerende bestemmingsplan
Oud-Wyck zijn de belangen van Hoogbrugstraat Zuid veilig gesteld. Uit de
inspraak is gebleken, dat de belanghebbenden dit ook zeer op prijs stellen. De
juiste situering van de detailhandel in Gemengde doeleinden 1 wordt op dit
moment nog vrij gelaten. Er zal aan artikel 9 lid 2. sub b. worden toegevoegd
dat detailhandel in principe op het begane-grondniveau moet plaatsvinden.
Parkeeraccommodatie voor het parkeren ten behoeve van de detailhandel zal in
beperkte mate op het begane-grondniveau plaatsvinden.
De
vrijstelling van Burgemeester en Wethouders voor detailhandel in de
bestemmingen Gemengde Doeleinden 2, 3 en 4 blijft gehandhaafd maar is beperkt
tot maximaal resp. 600 m2 en tweemaal 350 m2. In het
nader gememoreerde nader beraad zal ook overleg plaatsvinden over de aard van
de detailhandelsvestigingen welke zullen worden toegelaten.
Met
de Rijksdienst Monumentenzorg is nog een apart onderhoud gevolgd. Een en ander
heeft niet geleid tot wijziging van het ontwerp.
[1] Ministerie V.R.O.M., Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening, deel A: Beleidsvoornemens, Den Haag (1988), pg. 94
[2] Ministerie V.R.O.M., Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening, deel A: Beleidsvoornemens, Den Haag (1988), pg. 48-49
[3] Ministerie V.R.O.M., Structuurschets Stedelijke Gebieden, deel A, Den Haag (1983), pg. 10-11
[4] Ministerie V.R.O.M., Ontwerp Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig, van bouwen naar wonen, Den Haag (1988), pg. 133
[5] Provincie Limburg, Streekplan Zuid-Limburg, Plan, Maastricht (1987), pg. 24
[6] Provincie Limburg, Streekplan Zuid-Limburg, Plan, Maastricht (1987), pg. 28-29
[7] Gemeente Maastricht, Planontwikkeling Sphinx-Céramique-terrein in het stadsdeel Wyck, raadsstuk volgnr. 211-1988, Maastricht (1988), pg. 18-19
[8] Adviesgroep Partners (A.P.) en Stichting Research Instituut Gebouwde Omgeving (R.I.G.O.), Structuurplan Binnenstad Maastricht: tekst, Maastricht (1982), pg. 147-148
[9] Gemeente Maastricht, Hoofdpunten van beleid voor het bestuur van de stad Maastricht in de periode 1986 - 1990, Maastricht (1985), pg. 31
[10] Gemeente Maastricht, Planontwikkeling Sphinx-Céramique-terrein in het stadsdeel Wyck, raadsstuk volgnr. 211-1988, Maastricht (1988), pg. 25-26
[11] Gemeente Maastricht, Planontwikkeling Sphinx-Céramique-terrein in het stadsdeel Wyck, korte samenvatting rapport Marktvisie Wilma Vastgoed B.V., raadsstuk volgnr. 211-1988, Maastricht (1988), pg. 1
[12] Gemeente Maastricht, Planontwikkeling
Sphinx-Céramique-terrein in het stadsdeel Wyck, raadsstuk volgnr.
211-1988, Maastricht (1988), pg. 6-7
[13] A.P./R.I.G.O., Structuurplan Binnenstad Maastricht, Werkboek, Maastricht (1981), pg. 3-15
[14] Projectgroep Historische Structuuranalyse Maastricht, brochure Historische Structuuranalyse Maastricht, onderzoeksproject 1988-1991, Zeist (1988)
[15] Gemeente Maastricht, Ontwerp-samenwerkingsovereenkomst tussen A.B.P. en gemeente, Maastricht (1988), pg. 24
[16] J.F.E. Regout e.a., Jubileumboek ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Sphinx Maastricht, Maastricht (1959), passim
[17] T.N.O./D.G.V., Grondwaterplan Limburg, Heerlen (1985), pg. 12-16
[18] Witteveen en Bos, Nader onderzoek bodemverontreiniging van het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique aan de Hoge Barakken te Maastricht, Maastricht (1988), pg. 3
[19] T.N.O./D.G.V., Grondwaterplan Limburg, Heerlen (1985), pg. 16-19
[20] Witteveen en Bos, Nader onderzoek bodemverontreiniging van het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique aan de Hoge Barakken te Maastricht, Maastricht (1988), pg. 4
[21] Witteveen en Bos, Nader onderzoek bodemverontreiniging van het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique aan de Hoge Barakken te Maastricht, Maastricht (1988), pg. 15-19
[22] P.B.I., Nader bodemonderzoek op het voormalige Lelie-terrein aan de Duitse Poort te Maastricht (1987), pg. 11-21
[23] Adviesgroep Partners b.v., Onderzoek naar kennisniveau en kennisoverdracht tijdens de stedebouwkundige planfase, Maastricht (1985), pg. 68-70
[24] Ministerie V.R.O.M., provincie Limburg en gemeente Maastricht, Convenant inzake de ontwikkeling van het Sphinx-Céramique-terrein, Maastricht (1988)
[25] Ministerie Economische Zaken, provincie Limburg en gemeente Maastricht, Convenant inzake de ontwikkeling van het SphinxCéramique-terrein, Maastricht (1988)
[26] Gemeente Maastricht/Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, Samenwerkingsovereenkomst tussen A.B.P. en gemeente, Maastricht/ Heerlen (1988), pg. 6-8 en 17-18
[27] Gemeente Meerssen, S.A.M. b.v., Structuurschets 1986, Nota Doelstellingen, Maastricht/Meerssen (1985) pg. 1-3
[28] A.P./R.I.G.O., Structuurplan Binnenstad, tekst, Maastricht (1982), pg. 74
[29] Buro prof. Jo Coenen, De Sphinx ontrafeld, Maastricht (1988), pg. 21
[30] Wilma Vastgoed b.v., Marktvisie Sphinx-Céramique-terrein, Utrecht (1987), passim
[31] P. Lukkes, A.J. Krist, P.J.M. van Steen, Kantorenmarkt investeren en ruimte, Zeist (1987), pg. 62
[32] P. Lukkes, A.J. Krist, P.J.M. van Steen, Kantorenmarkt investeren en ruimte, Zeist (1987), pg. 62
[33] Gemeente Maastricht, De Kantorenmarkt in Maastricht, Maastricht (1986), pg. 1-8
[34] E.T.I.N., De effectiviteit van behoefteramingen voor bedrijfsterreinen, studierapport 30, R.P.D., Tilburg (1985)
[35] P. Lukkes, A.J. Krist, P.J.M. van Steen, Kantorenmarkt investeren en ruimte, Zeist (1987), pg. 15
[36] Gemeente Maastricht, Toeristisch Recreatief Beleidsplan Maastricht, verslag fase III, hoofdrapport, Maastricht (1988), pg. 5
[37] Wilma Vastgoed b.v., Marktvisie Sphinx-Céramique-terrein, Utrecht (1987), pg. 7, 11, 14, 23
[38] Gemeente Maastricht, Distributie Planologisch Onderzoek, Maastricht (1987), pg. 9-18, 20-21
[39] Gemeente Maastricht, Toeristisch Recreatief Beleidsplan Maastricht, verslag fase III, hoofdrapport, Maastricht (1988), pg. 26
[40] Buro prof. Jo Coenen, De Sphinx ontrafeld, Maastricht (1988), pg. 8
[41] Buro prof. Jo Coenen, De Sphinx ontrafeld, Maastricht (1988), pg. 15
[42] TNO, Hoofdgroep Maatschappelijke Technologie, Voorstudie Windproblemen, Project Céramique Maastricht (fase 1), (1989), pg. 1-6
[43] Ministerie V.R.O.M., Bestemmen met beleid, nieuwe mogelijkheden voor het bestemmingsplan, De Haag (1989), passim