logo gemMtr klr

Toelichting


 

 

 

 

 

bestemmingsplan

Céramique

 

 

 

 

 

maart 1989

gewijzigd augustus 1989

gewijzigd oktober 1989


 

 

 

 

INHOUD

 

HOOFDSTUK

 

1. Inleiding

1.1.          Opdrachtverlening

1.2.          Planmotivering

1.3.          Planopzet

 

2. Beleidsvisies

2.1.          Inleiding

2.2.          Rijksoverheid

2.3.          Provinciale overheid 2.4. Gemeentelijke overheid

 

3. Karakteristiek van het plangebied

3.1.          Inleiding

3.2.          Ligging, begrenzing en oppervlakte

3.3.          Historische ontwikkeling

3.3.1.       periode voor 1851

3.3.2.       periode na 1851

3.4.          Fysieke toestand van het terrein

3.4.1.       geologie en bodem

3.4.2.       waterstaatkundige situatie

3.5.          Functionele structuur

3.6.          Ruimtelijk landschappelijke structuur

3.6.1.       bebouwing

3.6.2.       groen

3.7.          Milieu

3.7.1.       leidingen

3.7.2.       bodem- en grondwaterverontreiniging

3.7.3.       geluid

3.8.          Ontsluiting

 

4. Randvoorwaarden

4.1.          Inleiding

4.2.          Fysieke randvoorwaarden

4.3.          Randvoorwaarden op grond van overeenkomsten

 

5. Doelstellingen

5.1.          Inleiding

5.2.          Céramique-terrein

 

6. Programmatische aspecten

6.1.          Inleiding

6.2.          Wonen

6.3.          Kantoren

6.4.          Horeca

6.5.          Detailhandel

6.6.          Cultuur

6.7.          Verkeer en parkeren

 

7. Stedebouwkundige visie

7.1.          Inleiding

7.2.          Toetsing van het stedebouwkundig plan aan de Wet geluidhinder

7.2.1.       inleiding

7.2.2.       knelpunten

7.2.3.       conclusie

7.3.          Van stedebouwkundig plan naar bestemmingsplan

 

8. Juridische regeling

8.1.          Algemeen

8.2.          Artikelsgewijs

8.3.          Overige

 

9. Economische uitvoerbaarheid

9.1.          Inleiding

9.2.          Uitgangspunten

9.3.          Bouwgrondexploitatiemodel

 

10. Planuitvoering

 

11. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

12. Overleg

 

 

Bijlage 1: Wiebenga-hallen

Bijlage 2: Akoestisch onderzoek

Bijlage 3: Bouwgrondexploitatie

Bijlage 4: Rapportage inspraak

Bijlage 5: Reacties P.P.C. en artikel 10 B.R.O.-overleg


 

 

 

1.         INLEIDING

 

1.1.      Opdrachtverlening

 

Begin 1989 is door de gemeente Maastricht aan Samenwerkende Adviseurs Maastricht b.v. (S.A.M.) de opdracht verstrekt een bestemmingsplan onder de naam Céramique op te stellen voor het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique. Dit terrein, met een oppervlakte van ca. 23 ha., is gelegen op de zuidoost-oever van de Maas, tussen de oude bebouwing van Wyck en de nieuwbouw van Randwyck. Tot dusverre heeft het terrein een mono-functionele gebruiksvorm - namelijk industrie - gehad. In de nabije toekomst zal dit veranderen. Tussen nu en het jaar 2000 moet er een stedebouwkundig en architectonisch hoogstaande wijk zijn gere­aliseerd, behorende tot de Maastrichtse binnenstad en met een grote uitstraling voor Maastricht en regio. Een toplokatie in Maastricht, met een niet in het stedelijk weefsel passende functie, wordt her­schapen in een wijk waarin functiemenging centraal staat en waarin de functies kwalitatief zeer hoogwaardig zijn.

In verband met de looptijd van het planproces en de daarmee samenhan­gende potentiële veranderingen van stedebouwkundige en maatschappe­lijke denkbeelden is een flexibele regeling van de bestemmingen nood­zakelijk. De hoofdstructuur van het stedebouwkundig ontwerp wordt vastgelegd, maar bepaalde detailleringen dienen tijdens het planpro­ces eventueel aan het tijdsbeeld aangepast te kunnen worden. Daarom is gekozen voor de methode van de globale eindplanning, vastgelegd in de Wet op de Ruimtelijke Ordening 1985. Deze benadering maakt een flexibele interpretatie van de verschillende planonderdelen mogelijk, maar schept tevens een kader om aan te geven waarbinnen de grenzen liggen van de gegeven vrijheidsgraden.

 

1.2.      Planmotivering

 

Toen Wijnand Clermont en Jerôme Chainaye in 1852 een aardewerkfabriek stichtten op het noordelijk deel van het huidige Céramique-terrein, betrof het een gebied gelegen aan de toenmalige rand van het ooste­lijk stadsdeel, ter plekke van de stadsmuren en vestingwerken. Deze waren vanwege technische verbeteringen van het oorlogsmateriëel over­bodig en werden daarom in 1867 geslecht. In de loop der jaren breidt de bebouwing van Maastricht zich bescheiden uit, maar met name na de tweede wereldoorlog vindt er een expansie in vele richtingen plaats. Het Céramique-terrein raakt zeker na het gereedkomen van het Rand­wijk-terrein bijna volledig ingesloten tussen andere stedelijke be­bouwing. De eerst zo logische ligging aan de rand van de stad is ver­anderd in een geïsoleerde ligging, veroorzaakt door de ontwikkeling van diezelfde stad. Een bedrijfsterrein van een dergelijke omvang, gelegen tussen meer hoogwaardige stedelijke functies, past eigenlijk niet meer op die lokatie. Bovendien zijn woningbouwlokaties in of nabij de binnenstad schaars. Op het moment dat de Sphinx-Céramique een aantal produktie-afdelingen verplaatst naar andere lokaties, waardoor het terrein voor een deel niet meer wordt gebruikt, ontstaan er gedachten om het terrein te verwerven en een functie te geven die beter past bij de functies en de structuur van de binnenstad van Maastricht.


In 1987 biedt de N.V. Koninklijke Sphinx het terrein te koop aan. Vanaf dat moment is het licht op groen en kunnen pogingen worden ge­daan om de aankoop en de verdere uitwerking van het plan rond te krijgen. Binnen een jaar is de financiering van de aankoop rond.

Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu­beheer financiert een deel van de aankoop en herstructurering in het kader van de Subsidieregeling Grote Bouwlokaties (S.G.B.). De provin­cie Limburg wijst een deel van de Perspectievennota-gelden (Ministe­rie van Economische Zaken) toe en de gemeente Maastricht stelt een bedrag ter beschikking, samengesteld uit gelden van het Stadsvernieu­wingsfonds, toekomstige verhoogde inkomsten van onroerendgoed-belas­ting en de algemene uitkering en een deel van de gelden bestemd voor de ontsluiting van de noordzijde van Randwyck.

In het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds wordt een partner gevonden om het terrein te verwerven en in overleg met de gemeente als bouw- ­en beleggingsproject voor te bereiden, te doen ontwikkelen en zorg te dragen voor de financiering ervan. De gemeente dient o.a. te zorgen voor een publiek-rechtelijke regeling voor het gebied, die geconcre­tiseerd wordt in het onderhavige bestemmingsplan.

 

1.3.      Planopzet

 

Het bestemmingsplan bestaat uit twee plankaarten (plankaart A bestem­ming en plankaart B functionele en ruimtelijke karakteristiek), de daarbij behorende voorschriften en een toelichting. Op de plankaarten staan de globale mogelijkheden voor de bebouwing en de inrichting, zoals geregeld in de voorschriften, aangegeven. De voorschriften zijn dusdanig flexibel van opzet, dat kan worden ingespeeld op bepaalde veranderingen in het economisch klimaat en de maatschappelijke en stedebouwkundige denkbeelden (globaal eindplan).

 

De voorliggende toelichting bestaat uit:

-        beleidsvisies op de onderscheiden bestuurlijke niveau's;

-        karakteristiek van het plangebied naar verschillende aspecten;

-        randvoorwaarden;

-        programmatische aspecten;

-        specifieke doelstellingen;

-        een toetsing van het voorgaande aan het plan Coenen;

-        de toelichting op de juridische regeling;

-        de economische uitvoerbaarheid;

-        de planuitvoering;

-        de maatschappelijke uitvoerbaarheid

-        en tenslotte de resultaten van het gevoerde overleg.


 

 

2.         BELEIDSVISIES

 

2.1.      Inleiding

 

In de ruimtelijke nota's van de verschillende overheden zijn beleids­lijnen en -voornemens uiteengezet, die betrekking hebben op het plan­gebied. De provinciale en gemeentelijke nota's zijn, vanwege de schaal waarop wordt gewerkt, vanzelfsprekend concreter en nemen een duidelijk standpunt in ten aanzien van de toekomstige bestemming, inrichting en functie van het Céramique-terrein. In het volgende wor­den de standpunten van de verschillende overheden beschouwd; deze vormen een ondersteuning van het plan, zoals het nu voorligt.

 

2.2.      Rijksoverheid

 

In de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (1988) weerspiegelt

zich de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland als geheel en van de verschillende landsdelen. Een be­langrijke rol daarin speelt de benoeming van een aantal steden tot stedelijk knooppunt. Maastricht vormt samen met Heerlen zo een stede­lijk knooppunt. In de nota onderstreept de overheid het beleid zoals eerder geformuleerd in de Structuurschets Stedelijke Gebieden (1985). In deze structuurschets wordt benadrukt dat

 

"het instandhouden en verbeteren van de ruimtelijke voor­waarden voor een goed functioneren van de steden van groot belang is, zowel in ruimtelijke als in sociaal-cultureel en economisch opzicht. Het beleid in de structuurschets is gericht op het streven naar een goed leef- en produktiemi­lieu, op de benutting van de nog aanwezige capaciteiten van het stedelijk gebied voor wonen, werken, recreatie en verzorging en op vernieuwing van deze functies". [1]

 

Uit het oogpunt van stedelijke vernieuwing wordt het als belangrijk beschouwd om stagnatiegebieden via ingrijpende vernieuwingen nieuw leven in te blazen.

 

"Als belangrijkste stagnatiegebieden worden in algemene zin een deel van de bestaande bedrijfsterreinen en een deel van de na-oorlogse woonwijken bedoeld. Marginale bedrijfsacti­viteiten - al of niet over de stad verspreid - kunnen het stadsbeeld ernstig schaden. Alleen al daarom vragen stagne­rende bedrijfsterreinen in het stedelijk gebied de aandacht van de gemeenten. Vanuit het oogpunt van stedelijke ver­nieuwing zijn de ontwikkelingskansen van zeer goed gelegen bestaande bedrijfsterreinen mogelijk nog belangrijker.

Deze ontwikkelingskansen kunnen veelal niet worden benut door een verouderde inrichting, onvoldoende ontsluiting en door het suboptimaal gebruik dat thans van deze bedrijfs­terreinen wordt gemaakt.

Hier zullen de gemeenten zonodig initiatieven moeten nemen en eventueel voorwaarden moeten scheppen die ertoe leiden dat de markt tot een hoogwaardiger benutting van deze ter­reinen kan komen.


Bezien wordt of bij de eventuele wijziging van de sleutel voor de verdeling van de gelden over de stadsver­nieuwingsfondsen met deze (van stad tot stad verschillende) opgave meer rekening kan worden gehouden.

Het tempo en de intensiteit van de stadsvernieuwing zijn er op gericht de kwaliteitsachterstand van het bestaand stede­lijk gebied (van voor 1971) zo spoedig mogelijk weg te wer­ken. Daarbij wordt vooralsnog het accent gelegd op de oude­re stadsdelen. Op termijn zullen de stadsvernieuwingsfond­sen door de gemeenten ook steeds meer worden ingezet voor de gehele bebouwde kom. Ook de middelen voor de uitbreiding van de bestaande woningvoorraad, zoals de Subsidieregeling voor Grote Bouwplaatsen, zullen voor een deel worden inge­zet in bestaand stedelijk gebied". [2]

 

In de Structuurschets Stedelijke Gebieden (1985) is het financiële instrument Subsidieregeling Grote Bouwlokaties (S.G.B.) genoemd. Naast middelen die de provinciale besturen ter beschikking staan om woningbouwlokaties binnen groeigemeenten in uitvoering te nemen, is de mogelijkheid gecreëerd om de ontwikkeling van grote bouwlokaties die vanaf 1990 ter hand genomen zullen worden te steunen met de inzet van extra rijksmiddelen. Met deze regeling wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de versterking van stedelijke structuren door een fi­nanciële injectie aan grote woningbouwprojecten, inclusief de bijbe­horende voorzieningen. Daarbij wordt zoveel mogelijk gestreefd naar een bundeling van nieuwe woon-, werk- en recreatiegebieden. De S.G.B. is van toepassing op uitbreidingslokaties en herstructureringsloka­ties in het stedelijk gebied en is met name bedoeld om de kostprijs van de gronden in dergelijke lokaties op het niveau te brengen van meer perifere lokaties binnen de betrokken gemeente. De provinciale besturen dienen het voortouw te nemen ter verkrijging van de subsi­die. Afwegingen voor een dergelijke aanvraag dienen binnen het kader van het streekplan te geschieden. In het Streekplan Zuid-Limburg (1987) is de grote betekenis van het Céramique-terrein voor de struc­tuur van de stad bevestigd. Het Streekplan spreekt van één van de belangrijkste speerpunten met een bovenregionale uitstraling. Het toetsingskader voor de behandeling van de aanvraag zijn de loka­tiecriteria (waarbij de nadruk ligt op concentratie van stedelijke functies) zoals uiteengezet in de Structuurschets Stedelijke Gebieden (1983). Deze criteria hebben betrekking op:

 

"a.     De relatieve ligging van de lokatie ten opzichte van de centrale stad, of stadscentrum.

-        Het benutten van de mogelijkheden in het stedelijk gebied heeft de voorkeur.

-        De mogelijkheden die grenzen aan het stedelijk ge­bied kunnen daarna worden bekeken.

-        Tenslotte komen als dat nodig is, de verder weg ge­legen mogelijkheden, in aansluiting op bestaande (groei)kernen in aanmerking.


 

b.      Ontsluiting

-        Lokaties worden zoveel mogelijk aangesloten op hal­teplaatsen van openbaar vervoer en op het nationale en provinciale net van hoofdwegen. Daarbij gaat het om het zoveel mogelijk benutten van de (rest)capaci­teit van de bestaande en in voorbereiding zijnde in­frastructuur.

 

c.       Samenhang

-        Lokaties voor wonen, werken en sociaal-culturele voorzieningen worden in onderlinge samenhang ontwik­keld. De lokatie van de bedrijvigheid is meer dan voorheen richtingbepalend voor de lokatie van het wonen.

-        Ook de lokaties voor wonen en recreatie worden in onderlinge samenhang ontwikkeld. Nieuwe woningbouw-lokaties worden bij voorkeur in de nabijheid van recreatief aantrekkelijke gebieden gelokaliseerd. Daarbij zijn de milieuhygiënische situatie, de bo­demgesteldheid, de aard ven het landschap en de mo­gelijkheden voor recreatief medegebruik van belang.

 

d.      Landelijke gebieden

Bij de lokatiekeuze wordt rekening gehouden met het rijksbeleid voor natuur, landschap en openluchtrecrea­tie en met de landbouwstructuur. Open ruimten worden zoveel mogelijk van verstedelijking gevrijwaard.

 

e.      Financiële uitvoerbaarheid

De voorkeur gaat uit naar lokaties, die - na thans reeds gedane investeringen en reeds aangegane harde verplichtingen - de geringste resterende kosten met zich meebrengen. Daarbij wordt zowel gelet op kosten voor de overheid als op kosten voor de individuele bur­ger en het individuele bedrijf. De overheid moet letten op:

 

-        de kosten van de infrastructuur (mede gelet op de aanwezigheid van te overbruggen barrières en van eventueel noodzakelijke geluidwerende voorzienin­gen);

-        de kosten als gevolg van de bodemgesteldheid (bouw­rijp maken, fundering, bodemsanering);

-        de verwervingsprijs van de gronden;

-        een zodanige planflexibiliteit, dat fasering in de
uitvoering zonder veel extra kosten mogelijk is;

-        de exploitatiekosten (in het bijzonder van het open­baar vervoer) en de kosten van onderhoud van wegen en groenvoorzieningen". [3]


 

Een bijkomend criterium voor binnenstedelijke herstructureringsgebie­den is een bouwvolume van tenminste 1.000 woningen, te realiseren in 5 jaar tijd.

 

In binnenstedelijke gebieden is de S.G.B. een aanvulling op een door de gemeente te financieren basisbedrag, omdat grondkostensubsidies reeds via het stadsvernieuwingsfonds zijn verkregen.

Uit dit fonds zal de gemeente tenminste f. 10.000,- per woning die­nen bij te dragen; het rijk geeft een aanvullende subsidie van maxi­maal f. 15.000,- per woning.

 

In de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening (1988) wordt gesteld, dat financiering van stedelijke vernieuwing, niet alleen door de (rijks)overheid kan worden gedragen. In de Nota wordt aangedrongen op het opzetten van samenwerkingsvormen tussen de private en de publieke sector (gemeente en bedrijfsleven), waarbij ook de rijksoverheid een rol kan spelen. De rijksoverheid steunt daarom initiatieven op het terrein van Publiek-Private-Samenwerking (P.P.S.), o.a. door de (me­de)financiering van een aantal voorbeeldprojecten op het gebied van de stedelijke vernieuwing en door logistieke en organisatorische hulp bij het opstellen en de uitvoering ervan.

In een brief van 25 juli 1988 aan het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht en de Tweede Kamer bevestigen de Minister en Staatssecretaris van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimte­lijke Ordening en Milieubeheer dat het Céramique-terrein als eerste voorbeeldproject zal dienen op het gebied van de P.P.S. om zodoende ervaring te kunnen opdoen met verschillende samenwerkingsvormen. Een aantal andere projecten in Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Gronin­gen is in voorbereiding. Met de voorbeeldfunctie van het project doelt de Minister op de samenwerking tussen de publieke- en private sector, de vernieuwende aanpak van een grote bouwlokatie, de hoge kwaliteit van wonen, werken en infrastructuur en het proces van con­crete planvorming binnen een korte tijdsspanne, gebaseerd op een lan­ge termijnvisie en lange termijnovereenstemming.

Het departement van V.R.O.M. staat een aantal instrumenten ter be­schikking, zoals de reeds genoemde S.G.B., de lokatiesubsidie en de hoofdinfrastructuur-subsidieregeling om deze projecten financieel te kunnen steunen. In het Céramique-project wordt gekozen voor de S.G.B. Op 23 september 1988 is dit door de Ministerraad bekrachtigd.

 

In de Ontwerp Nota Volkshuisvesting in de jaren Negentig: van bouwen naar wonen (1988) wordt aangegeven, dat

 

"naast de inzet van deze subsidies in het kader van de pu­bliek-private samenwerking, de subsidie grote bouwlokaties slechts in een aantal gevallen kan worden verleend" daarom zullen, gezien het beschikbare budget, bepaalde prioritei­ten dienen te worden gesteld. "Daarbij zal vooral gekeken worden naar het woningtekort en naar de mate waarin vrije sectorbouw op deze lokaties de doorstroming in de bestaande stedelijke woningvoorraad bevorderd". [4]

 

In de planopzet van het Céramique-terrein is met deze bijkomende voorwaarde rekening gehouden in de kwalitatieve woningprogrammering.

 

2.3.      Provinciale overheid

 

Het provinciale beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening komt o.a. tot uitdrukking in de streekplannen. In het Streekplan Zuid-Lim­burg (1987) worden betreffende de stedelijke gebieden de volgende beleidsvoornemens geformuleerd:

 

"Het beleid legt de nadruk op de versterking van het func­tioneren van de steden, zodat de functionele relaties op het gebied van wonen, werken en verzorging en vrijetijdsbe­steding zich op stadsgewestelijke schaal kunnen afspelen.

 

Voor de binnensteden blijft het nodig de woonfunctie te versterken en economische en culturele activiteiten te be­vorderen, die gebaseerd zijn op veel menselijke contacten en naar verhouding weinig ruimte vragen.

Een goede bereikbaarheid voor personen en goederen is hier­voor een vereiste.

Ruimtelijke en fysieke maatregelen als voorwaarden voor het voortgaande functieherstel van de (binnen)steden bestaan vooral uit:

 

-        het terugdringen van de negatieve verstedelijkingseffec­ten, die hebben geleid tot een verlaging van de kwali­teit van het stedelijk leefmilieu. De verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten, het oplossen van problemen met betrekking tot de verkeersstructuur en het parkeren, het verbeteren van het stedelijk woonklimaat en het bieden van effectieve ruimte aan voorzieningen en werkgelegenheid gelden daarvoor als actiepunten;

-        het verbeteren van verouderde stedelijke bebouwingssitu­aties of het vervangen daarvan door nieuwe stedelijke elementen;

-        het doelmatig en op evenwichtige wijze benutten van de nog aanwezige ruimtelijke mogelijkheden voor stedelijke bebouwing en grondgebruik, waarbij moet worden voorko­men, dat de cultuurhistorische waarden van de binnenste­den en aantasting van openbare ruimten, recreatiegebie­den en groenfuncties negatief worden beïnvloed". [5]

 

De provincie signaleert wat betreft het stedelijk gebied van Maas­tricht vooral ontwikkelingen in het zuidoostelijk deel van de stad. Hier ligt het zwaartepunt van de bebouwingsactiviteiten (Heer-zuid, de Heeg, Randwyck).

 

"Naast ontwikkeling tot woongebied ontstaat in Randwyck een belangrijke concentratie in de kantoren- en dienstensector en andere meer grootschalige stedelijke voorzieningen. Deze gedeeltelijke verschuiving van het zwaartepunt van de stad heeft gevolgen naar twee kanten.

Enerzijds ontstaat er in korte tijd een snel groeiende druk op het in ontwikkeling zijnde gebied. Dit stelt bijzondere eisen aan de inrichting van dit gebied, de samenhang met de omgeving en de infrastructuur (zowel in- als extern).

 

Anderzijds kan een dergelijke verschuiving enig functiever­lies en leegstand voor de binnenstad veroorzaken, zowel door verplaatsing van activiteiten die in de binnenstad de nodige expansieruimte en/of infrastructuur missen als door afvloeiing van bezoekersstromen. De aldus vrijkomende ruim­te dient opgevuld te worden met passende functies die een structuurversterkend effect op de binnenstad hebben; naast de woonfunctie betreft het ook sociaal-economische, cultu­rele en maatschappelijke functies, om aldus het stedelijk zwaartepunt in de binnenstad te handhaven.

Bijzondere eisen dienen hierbij eveneens gesteld te worden aan de samenhang tussen het stadscentrum en Randwyck als "nevencentrum".

Naast de noodzakelijke infrastructurele voorzieningen neemt hierin het Sphinx Céramique-terrein als ruimtelijk verbin­dende schakel een bijzondere positie in. Dit terrein heeft een aantal bijzondere kwaliteiten en moet daarom met uiter­ste zorg gesaneerd en ontwikkeld worden als stedelijk ver­bindingselement van allure tussen het stadscentrum en Rand­wyck. Het spanningsveld tussen het stadscentrum en een nevencentrum in ontwikkeling, de representatieve ligging aan de oever van de Maas in de directe invloedssfeer van het historische stadsdeel, de ruime omvang en de goede ontslui­tingsmogelijkheden voor particulier en openbaar vervoer maken dit terrein van meer dan lokale betekenis. Het ter­rein dient multifunctioneel te worden ingericht. Naast mogelijke handhaving van enige inpasbare bedrijvigheid dient invulling slechts (zonodig gefaseerd) plaats te vin­den door middel van hoogwaardige functies, zoals: gedifferentieerde woonbebouwing met nadruk op de betere kwaliteit, kantoren die grotendeels ook een baliefunctie bezitten, openbare bebouwing, handel, stedelijke recreatieve functies enz". [6]

 

De bijzondere aandacht die in het streekplan is besteed aan het plan­gebied uit zich tevens in de inspanningen die door de provincie zijn getroost ter verkrijging van de S.G.B.-gelden, de ter beschikking stelling van P.N.L.-gelden als bijdrage in de kosten van economische structuurversterkende infrastructuur in het plangebied en een provin­ciale bijdrage in het realiseren van bovenregionale voorzieningen.

 

"Deze infrastructurele voorzieningen zijn onder andere:

-        het aansluiten van de Limburglaan door middel van een hoofdontsluitingsweg (via het Sphinx Céramique-terrein) op de Wilhelminasingel met aansluiting op de te verbreden tunnel Scharnerweg richting A2;

-        ontsluitingsweg vanaf bedoelde avenue met aansluiting op de Duitse Poort respectievelijk de Meerssenerweg;

-        extra openbare ruimten zoals pleinen en passages in de directe nabijheid van economische functies zoals ho­tels, kantoren, winkels en culturele of andere niet commerciële voorzieningen om de noodzakelijke kwali­teit in het plan te verkrijgen;

-        parkeergarages ten behoeve van centrumvoorzieningen om zodoende de huidige parkeerproblematiek van het win­kelcentrum Wyck te verbeteren;

-        overkapping ter plaatse van aansluitingen woonbebou­wing aan winkelgebeuren ten behoeve van het creëren van bijzondere functies (b.v. dagmarkt);

-        fiets-voetgangersbrug ten behoeve van een adequate verbinding tussen de oostelijke binnenstad (Randwyck-Céramique-Akerpoort) en de westelijke binnenstad (City) en het versterken en vergroten van het binnen­stedelijk winkelcircuit;

-        verbreding tunnel om zodoende de verkeersafwikkeling van de nieuwe hoofdontsluitingsweg richting A2 vloei­end te doen verlopen.

 

Bovengenoemde voorzieningen overschrijden ruimschoots de voor de ontwikkeling van het Sphinx Céramique-terrein sec noodzakelijke voorzieningen". [7]

 

Daarnaast is er een belangrijke bijdrage van de provincie aan boven­regionale voorzieningen door het realiseren van culturele- of andere niet commerciële voorzieningen in het zuidelijk plandeel (de Wieben­ga-hallen e.o.).

 

2.4.      Gemeentelijke overheid

 

In het Structuurplan binnenstad (1982) werden veranderingen in de functionele structuur van het Céramique-terrein op korte termijn niet reëel geacht, omdat de Sphinx te kennen gaf op deze lokatie nog voor langere tijd haar produktie-activiteiten te willen uitoefenen.

Voor de langere termijn is in het Structuurplan een aantal doelstel­lingen opgenomen voor het Céramique-terrein, waarvan multifunctionaliteit en behoud en versterking van de woonfunctie de hoofddoelen zijn. [8]

 

In Hoofdpunten van beleid voor het bestuur van de stad Maastricht in de periode 1986 - 1990 (1985) werd door het beleid gesteld, dat er een visie ontwikkeld zou worden voor de aanpak van (een gedeelte van) het Sphinx-Céramique-terrein in Wyck.

 

"Dit gebied vormt een belangrijke schakel tussen Wyck en Randwyck en is gezichtsbepalend voor de oostzijde van de Maaswand. Belangrijke randvoorwaarden daarbij zijn behoud van de werkgelegenheid van het bedrijf in Maastricht en een gevarieerde invulling van het terrein zowel qua functie als qua bebouwing". [9]

 

 

Daarna zijn de ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt. Medio 1987 werd door de N.V. Koninklijke Sphinx aan het gemeentebestuur de mogelijkheid geboden, om het terrein te verwerven en daarmee qua functie beter te kunnen inpassen in de stedelijke structuur.

 

Ruimtelijk gezien wordt het plangebied door de gemeente beschouwd als een van de laatste lokaties van grotere omvang om het proces van (binnen)stedelijke vernieuwing gestalte te geven en als mogelijkheid een binnenstedelijk stadsdeel van hoge kwaliteit met een grote uit­straling voor Maastricht en de regio te realiseren.

De gemeente ziet in de ontwikkeling van het terrein een mogelijkheid om de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening, waarin Maastricht deel uitmaakt van het stedelijk knooppunt Maastricht-Heerlen, op het gebied van de stedelijke vernieuwing, concreet vorm te geven. De eco­nomische potenties en de ligging ten opzichte van het buitenland kun­nen hier optimaal worden benut.

Om de zich aandienende mogelijkheid van aankoop en herinrichting van het terrein van de N.V. Koninklijke Sphinx optimaal te kunnen benut­ten, is een constructie gevonden in de vorm van een publiek-private samenwerking (P.P.S.) met het Algemeen Burgerlijk Pensieonfonds (A.B.P.), (zie par. 2.2.).

De verdeling van het financiële risico is in deze samenwerking zoda­nig geregeld, dat de publieke sector slechts een eenmalige bijdrage levert aan de ontwikkeling van het plangebied. Het A.B.P. - de priva­te partner - draagt in de verdere realisering van het plan de finan­ciële verantwoordelijkheid. Tussen de gemeente en het A.B.P. is een samenwerkingsovereekomst opgesteld, waarin de taken van de onder­scheiden partners zijn geregeld. Voor de inrichting van het plange­bied zijn in deze overeenkomst de volgende punten van belang:

 

*        Principiële aspecten

 

-        partijen A.B.P. en gemeente binden zich aan de stede­bouwkundige visie, het bebouwingsprogramma en het vastgestelde financieel kader (artikel 3);

-        het A.B.P. verplicht zich tot realisering van het plan en bebouwingsprogramma (artikel 4). Een en ander op basis van een overeengekomen planning (artikel 6);

-        het A.B.P. is risicodragende partij met betrekking tot de realisering van de bouwgrondexploitatie (artikel 5);

-        de gemeente verplicht zich tot het aanvragen van de benodigde subsidie en verleent zelf een éénmalige bij­drage van f. 19 mln. (artikel 8);

-        de gemeente verplicht zich tot opstelling en in pro­cedure brengen van het bestemmingsplan met verwerking van de overeengekomen flexibiliteit, zulks na een in­spraakronde en binnen de publiekrechtelijke randvoor­waarden (artikel 9);

-        partijen komen overeen dat aan het plan een bepaalde exclusiviteit dient te worden toegekend voor de func­ties kantoren en (luxe) hotels zodanig dat tijdens de planperiode geen concurrerende planontwikkelingen zul­len worden gestart buiten de reeds bestaande mogelijk­heden (artikel 14);

-        partijen komen overeen dat permanent overleg met vol­doende mandaat noodzakelijk is (artikel 7);

-        de overeenkomst treedt in werking nadat de subsidies zijn toegekend en de koopovereenkomst met de N.V. Ko­ninklijke Sphinx onherroepelijk is geworden (artikel 19);

-        indien het plan wegens publiekrechtelijke aspecten niet tot realisering komt, heeft de gemeente een eer­ste recht van koop (artikel 20).

 

*        Uitvoeringsaspecten

-        aanleg infrastructuur door en voor rekening en risico A.B.P. onder toezicht van gemeente (artikel 7);

-        de gemeente treedt op als makelaar met betrekking tot enige nog te verwerven onroerende goederen en is be­reid een en ander eventueel te effectueren via ontei­gening (artikel 10);

-        de bodemsanering geschiedt door het A.B.P. De gemeente houdt toezicht op de uitvoering publiekrechtelijk en is financiëel participant voor 50% in de kosten van de bodemsanering boven een bedrag van f. 7 mln. (artikel 11);

-        nadere regeling met betrekking tot inschakeling der­den met goedkeuring gemeente o.a. rekening houdende met bevordering van de regionale werkgelegenheid (ar­tikel 12);

-        standaard geschillenregeling (artikel 18). [10]

 

Uit een marktanalyse die de gemeente en het A.B.P. gezamenlijk hebben laten uitvoeren komt het volgende naar voren:

 

"-       dat het Sphinx-Céramique-terrein een strategisch belang heeft voor Maastricht; het terrein vervult een schar­nierfunctie tussen het centrum van Maastricht, Wyck en Randwyck;

-        dat uitgangspunt dient te zijn een stedelijk plan;

-        dat een multifunctionele invulling is gewenst (wonen, kantoren, hotel, beperkte detailhandel);

-        dat niet alle soorten functies op dit terrein moeten worden ondergebracht".[11]

 

De gemeente streeft ernaar het volledige plangebied in de periode 1988 - 2000 te ontwikkelen. Hierbij gelden de volgende hoofduitgangs­punten:

 

"-       Wonen

 

Rekening moet worden gehouden met de demografische ver­anderingen in de bevolking en een duidelijk wervend ka­rakter ten opzichte van de regio.

Dit leidt tot de conclusie, dat als primaire doelgroep de kleine huishoudens en met name ouderen moet worden gekozen. Er moet primair datgene aan de voorraad wonin­gen worden toegevoegd, dat niet elders te vinden is.

Het kwaliteitsniveau moet zodanig zijn, dat aan de wen­sen en eisen in de jaren na 2000 voldaan kan worden.

 

-        Kantoren

 

Voor de werkgelegenheid in Maastricht is een versterking van de zakelijke dienstverlening een absolute voorwaarde. Maastricht moet in deze sector goed be­reikbare en flexibel indeelbare ruimten kunnen aanbie­den, speciaal ook gericht op de kleine en middelgrote gebruiker.

Daarnaast zouden ook één of meerdere instituten met een bovenregionaal belang hier vestiging kunnen vinden. Tot het begin van de negentiger jaren is het huidige aanbod ruim voldoende.

 

Naast Randwyck heeft Maastricht geen typische kantoor-lokaties.

Gezien de beperkte nieuwbouw in de jaren 1970 - 1985 is nog een aanmerkelijk gedeelte van de kantoorbevolking gehuisvest in niet moderne panden.

Derhalve is er een blijvende vraag naar nieuwe moderne ruimten. De nabijheid van winkels en recreatie is een plus mits goede bereikbaarheid via zowel het openbaar vervoer als met de auto wordt gegarandeerd.

Het Sphinx-Céramique-terrein leent zich uitstekend voor een kantoorconcentratie gericht op specifieke zakelijke dienstverlening. Een markante hoofdontsluitingsweg met kantoorbebouwing richting provinciehuis, MECC, zieken­huis, etc. is zowel voor de gebruiker als voor Maas­tricht een prima visitekaartje. Ten opzichte van het plan Randwyck is sprake van een complementaire invul­ling.

 

Gegeven het bebouwingsvolume van beide plannen is het voeren van een restrictief en concentratiegericht beleid voor het welslagen van deze plannen een noodzaak.

 

-        Overige functies

 

Het terrein leent zich voortreffelijk voor de verdere uitbouw van de toeristische functie van Maastricht. Vestigingsmogelijkheden voor twee hotels, met name ge­richt op de zuivere hotelfunctie en beperkt horeca/de­tailhandel, mede gericht op de bezoekers van buiten, zullen de (toeristische) infrastructuur verder kunnen versterken.

Opnemen in het plan van culturele functies wordt sterk aanbevolen.

 

-        Verkeer en parkeren

 

Aan de ontsluiting en de parkeerbehoefte in de jaren na 1990 zal moeten worden voldaan.

 

-        Flexibiliteit

 

Bij de planvorming zal een grote mate van flexibiliteit vereist zijn, daar gedurende de voorziene periode van planrealisatie van tien jaar er ongetwijfeld economische en sociale veranderingen optreden.

Uitwisseling van functies is dan ook een vereiste.

Het kwaliteitsniveau moet gedurende de hele levensduur van het project gewaarborgd blijven.

 

-        Uitstraling

 

Bij een hoogwaardige architectonische invulling van de stedebouwkundige visie kan van een regionale, bovenregi­onale alsook (inter)nationale uitstraling van het project sprake zijn". [12]

 

Voor 6 ha. van het plangebied, aan de noordzijde grenzend aan de Hoogbrugstraat, vigeert het bestemmingsplan Oud-Wyck. Deze 6 ha. wa­ren destijds in het bestemmingsplan opgenomen zonder dat er nog een duidelijk zicht was op het verkrijgen van de gronden. Op dit ogenblik is dit niet alleen in een zekerheid verkeerd, maar is het beeld voor de functionele invulling scherper dan destijds.


 

 

3.         KARAKTERISTIEK VAN HET PLANGEBIED

 

3.1.      Inleiding

 

De natuurlijke gegevens van het terrein en de veranderingen die de mens er in de loop der jaren heeft aangebracht, bepalen het beeld en het karakter van het plangebied. In dit hoofdstuk zal het beeld en karakter worden beschreven, ter informatie en vastlegging van de be­staande toestand. Tevens dient de inventarisatie van de bestaande toestand ter bepaling van de zachte en harde randvoorwaarden, die het terrein stelt en om problemen en knelpunten te signaleren, die van invloed kunnen zijn op de toekomstige inrichting. De randvoorwaarden worden in hoofdstuk 4 beschreven. De problemen en knelpunten zullen in de stedebouwkundige visie worden meegenomen en zo mogelijk opge­lost.

 

3.2. Ligging, begrenzing en oppervlakte

 

Het plangebied is gelegen op de oostelijke oever van de Maas en hoort, ruimtelijk gezien, tot het gebied dat wordt beschouwd als de binnenstad van Maastricht (Structuurplan Binnenstad, 1982). In de huidige situatie is de ligging van het plangebied dusdanig dat een relatie met de westelijke Maasoever van de stad niet aanwezig is. Terwijl de barrièrewerking van de Maas in het verleden werd overbrugd door een oeververbinding tussen de Rechtstraat-zuid en het Onze Lieve Vrouweplein is deze rechtstreekse schakel nu niet meer aanwezig. Zo­wel de absolute als de psychologische afstand tussen het terrein en de city is vrij groot geworden. De St. Servaasbrug is de dichtstbij­zijnde Maasoversteek naar de city. Vanaf de oostelijke Maasoever kan de brug alleen door langzaam verkeer worden benut (éénrichting voor snelverkeer). De Wilhelminabrug en de John F. Kennedybrug vormen de meest nabije verbinding voor het autoverkeer in beide richtingen. Op de oostelijke oever vormt het huidige bedrijfsterrein een obstakel in de vloeiende overgang tussen Wyck, Akerpoort en Randwyck. Het noordelijk van het plangebied gelegen Oud-Wyck kent een menging van stedelijke functies als wonen, werken en voorzieningen. Dominerend in Wyck zijn het N.S.-station, dat op loopafstand van het plangebied ligt, de Wilhelminasingel, welke de autoverkeersroute van Wyck naar de city vormt en de Wyckerbrugstraat, de langzaam verkeersverbinding naar het stadscentrum. De wijk Akerpoort gelegen ten zuidoosten van het plangebied (met bebouwing uit de vijftiger jaren) heeft voorname­lijk een woonfunctie. Het moderne Randwyck ten zuiden van het plange­bied en Akerpoort is opvallend door zijn grootschalige kantoorbouw en de aanwezigheid van openbare gebouwen als het Provinciehuis en het Academisch Ziekenhuis. Het Maastrichts Expositie en Congres Centrum (MECC) heeft in het geheel een dominerende ligging. Aansluitend op de kern Heugem ligt de woonbebouwing van Randwyck. Functioneel gezien is het Céramique-terrein een vreemde (bedrijfs-)eend in een omgeving, bepaald door wonen, kantoren en openbare gebouwen. Ten tijde van de oprichting van de onderneming lag, zoals gesteld, het fa­brieksterrein aan de rand van de stedelijke bebouwing. In de huidige situatie ligt het er middenin.


Een dergelijk mono-functioneel, grootschalig en verouderd industriëel complex vormt een sta-in-de-weg voor een goede stedelijke (infra)­structuur van het oostelijk stadsdeel.

De excentrische ligging van Randwyck ten opzichte van het stadscen­trum wordt door de huidige functie van het plangebied benadrukt. De herinrichting van het terrein kan deze situatie in positieve zin beïnvloeden.

 

Het plangebied wordt in het westen begrensd door de westelijke Maas-oever. De bestemmingsplangrens valt hier samen met de grens van het bestemmingsplan Jekerkwartier.

In het noorden van het plangebied wordt de grens achtereenvolgens gevormd door een denkbeeldige lijn over de Maas getrokken in het ver­lengde van de Hoogbrugstraat, door de perceelsgrenzen van de bebou­wing, gelegen aan de zuidzijde van de Hoogbrugstraat tot aan de Hoge Barakken en door de noordzijde van de Akerstraat. Het bestemmings­plangebied overlapt voor een deel het bestemmingsplan Oud-Wyck.

Aan de oostzijde valt de begrenzing grotendeels samen met de oostzij­de van de Heugemerweg. De bebouwing op de hoek Akerstraat-Heugemerweg valt buiten het plangebied. Een deel van het Lelieterrein valt wel binnen de plangrenzen vanwege de toekomstige verbinding tussen het plangebied en de spoorwegovergang Duitse Poort.

In het zuidoostelijk deel behoort het gebied gelegen rondom de split­sing Jonkheer Ruysstraat-Renier Nafzgerstraat tot het plangebied. De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door de noordzijde van de parkeerplaats van het provinciehuis en de zuidzijde van de John F. Kennedybrug. De bestemmingsplangrens valt hier gedeeltelijk samen met de grens van het bestemmingsplan Randwyck (zie kaart 1).

 

De oppervlakte van het Céramique-terrein sec bedraagt ca. 20 ha. De oppervlakte van het in het kader van de stedebouwkundige visie op­nieuw in te richten gebied is ca. 23,5 ha.

 

3.3.      Historische ontwikkeling

 

3.3.1. periode voor 1851 [13]

 

Vanaf het begin van de jaartelling ontwikkelt zich aan weerszijden van de oversteekplaats van de Maas (Mosam Trajectum), langs de weg van Keulen naar Bavai, een handelsnederzetting. De Romeinse nederzet­ting op de westelijke oever wordt in de 4e eeuw ommuurd, nadat de Rijn niet meer te handhaven bleek als noordelijke grens van de Ro­meinse provincie Gallië. Rondom dit Castellum ontstaan satellieten; de belangrijkste daarvan ligt nabij de huidige Sint Servaaskerk op het Vrijthof. Op de oostelijke Maasoever ontstaat een nederzetting van kooplieden.

In 1229 staat hertog Hendrik I de burgers toe een muur te bouwen rondom de nederzettingen [14], die dan reeds langs de verbindingsstra­ten naar elkaar toe groeien. Het meest westelijke deel van het huidi­ge Wyck valt binnen deze ommuring.

 

 


 

 

Namen als St. Maartenspoort en Wycker Grachtje (er liep een gracht om de ommuring) herinneren nog aan deze eerste ommuring. De waterpoort nabij hotel Maastricht is als enige relict ervan bewaard gebleven. Het zuidelijk deel van de 1ste stadsmuur lag in het noordwesten van het plangebied (ter plaatse van het Wycker Grachtje en de Ruiterij). Reeds kort na het gereedkomen van de 1ste ommuring vindt men de ruim­te binnen de muren te krap en wordt er gedacht aan uitbreiding van het stedelijk grondgebied. De economische expansie in de 13e eeuw veroorzaakt een sterke bevolkingsgroei, die niet meer binnen de be­staande stadsmuren kan worden opgevangen. Reeds in 1294 maakt men een aanvang met de aanleg van een aarden wal. Deze komt rond 1300 gereed. Het beschermde oppervlak van de stad verdubbelde hiermee. Niet alle gebieden binnen deze omwalling werden intensief gebruikt. Bebouwing vindt voornamelijk plaats langs de uitvalswegen vanaf het eerste om­muurde stadsdeel, zoals in Wyck bijvoorbeeld de Hoogbrugstraat.

In de tweede helft van de 14e eeuw wordt op de omwalling de tweede stadsmuur gebouwd. Deze muur penetreerde ter hoogte van de Hoge Ba­rakken het huidige Céramique-terrein en liep van daaruit ± 150 m. in zuid-zuidwestelijke richting. Van hieruit sloot de muur in westelijke richting aan op de (nog bestaande) Maaspunttoren. Naast de Maaspunt­toren is ondergronds nog een poterne van de tweede muur aanwezig. De uitgang hiervan is zichtbaar in de Maaskade, maar is dichtgemetseld.

Gedurende vijf eeuwen blijft de omvang van de stad dan ongewijzigd. De verbeterde oorlogstechniek (grotere draagwijdte van de kanonnen) en veranderde ideeën over oorlogsvoering dwingen de stad tot een uit­breiding van de vestigingswerken, omdat een muur alleen niet meer genoeg bescherming biedt. Tussen 1632 en 1643 worden rondom de stadsmuren hoornwerken en andere versterkingen aangelegd, waardoor het zwaartepunt van de verdediging naar buiten wordt gelegd. Na de belegering van Maastricht in 1673 worden de vestingwerken verbeterd en aangevuld met Lunetten en Bastions (bijv. het Lunet Enghien dat nog als restant aanwezig is op het Céramique-terrein). De straatnamen Lage Barakken en Hoge Barakken geven de plaats aan waar ten tijde van de vestingwerken de onderkomens van de soldaten stonden. De vesting­werken besloegen een groot deel van het Céramique-terrein (behalve het zuidoosten). De opeenvolgende fasen van de verdedigingswerken hebben alle voor een deel plaatsgevonden binnen het plangebied (de eerste ommuring loopt langs de rand van het Céramique-terrein). Met uitzondering van de Waterpoort en de Maaspunttoren zijn bovengronds geen relicten meer aanwezig (zie kaart 2).

Ondergronds zijn wellicht plaatselijk restanten aanwezig (poterne, Lunet Enghien). In de samenwerkingsovereenkomst tussen het A.B.P. en de gemeente Maastricht zijn afspraken gemaakt over de manier waarop met deze restanten dient te worden omgesprongen.

 

"Indien er aanwijzigingen zijn, dat er binnen het plange­bied oudheidkundige opgravingen gewenst zijn, dan zal hier­voor door de gemeente een opgravingsplan worden vastge­steld. De tijdsduur van deze opgravingen zal zodanig worden beperkt, dat de uitvoering van de bouw hiervan geen vertra­ging ondervindt. Het opgravingsplan dient zoveel als moge­lijk parallel te lopen met de sloop en bodemsaneringswer­ken". [15]


 


 

Als in de negentiende eeuw de verbetering van het oorlogsmaterieel de handhaving van de vestingwerken overbodig maakt en de ruimte bin­nen de muren steeds krapper wordt - mede door de vestiging van am­bacht en industrie in de binnenstedelijke periferie - wordt het steeds duidelijker dat de vestingwerken een sta in de weg zijn voor een verdere uitbreiding van Maastricht. Zo wordt de aardewerkfabriek in Wyck door de zuidelijke stadsmuur in zijn mogelijkheden beperkt. De slechting van de stadsmuren en -wallen in 1867 maakt een verdere ontwikkeling van de stad en de industriële activiteiten (waaronder de uitbreiding van de Société Céramique) mogelijk. In de volgende para­graaf wordt op de ontwikkeling van deze aardewerkfabriek ingegaan.

 

3.3.2. periode na 1851

 

De oprichting van de onderneming, die in 1989 deel uitmaakt van N.V. Koninklijke Sphinx, vindt in 1851 plaats door Wijnand Clermont en Jerôme Chainaye [16]. Via aankoop en ruiling van percelen wordt in 1852 een aaneengesloten terrein verkregen ten zuiden van Oud-Wyck, waarop men later begint met de bouw van een aardewerkfabriek. Een gunstige vestigingsfactor vormt de aanwezigheid van een los- en laadplaats langs de Maas bij de Waterpoort. In 1852 is het aantal arbeiders reeds gestegen tot 107, terwijl er al in 1855 een hoogtepunt wordt bereikt met 243 arbeiders. Tijdens de crisis van 1857 lijdt de onder­neming zware verliezen, waardoor een van de twee oprichters, Jerôme Chainaye, zijn vermogen kwijtraakt en korte tijd later overlijdt; zijn zoon Charles volgt hem op. In 1859 wordt het bedrijf verkocht aan de "Societé pour la fabrication des faiences et produits cérami­ques de toute espèce sous la raison sociale de Guillaume Lambert et Compagnie", kortweg "La Societé Céramique" genoemd. Vier jaar na de overdracht wordt de commanditaire vennootschap omgezet in een naamlo­ze vennootschap. Directeur van het bedrijf wordt Guillaume Lambert, die enkele jaren later wordt opgevolgd door Victor Jaunez, die zich in de daarop volgende jaren tot de grote inspirator van het bedrijf ontwikkelt. In de beginjaren na de overdracht loopt het bedrijf moei­lijk, maar onder leiding van Jaunez expandeert het bedrijf, zowel qua omzet als qua ruimte. De slechting van de vestingswallen in 1867 speelt het bedrijf in de kaart. De Societé Céramique koopt grote per­celen grond aan. Tot 1878 ontwikkelt het bedrijf zich, ondanks de eenzijdige vrijhandelspolitiek van Nederland, gestaag. De fabriek wordt uitgebreid met een aantal gebouwen en ovens. De technologische vernieuwingen worden op de voet gevolgd. Een goed beeld van de voor­spoedige ontwikkeling van het bedrijf geeft de toename van de werkge­legenheid:

 

1866: 229 werknemers       1871: 325 werknemers       1887: 764 werknemers

 

Het laatste decennium van de vorige eeuw was voor het Maastrichtse bedrijfsleven in het algemeen, vanwege de vrijhandelspolitiek van de overheid, niet erg rooskleurig. De Céramique weet zich echter rede­lijk door deze periode heen te slaan.

 

In de periode tussen de eeuwwisseling en de eerste wereldoorlog groeit het bedrijf verder. Onder leiding van Victor Jaunez, die tot 1916 directeur blijft, wordt een aantal diepte-investeringen gedaan. In 1912 vindt er een belangrijke uitbreiding van het bedrijf plaats.

Naast de divisie huishoudelijk aardewerk, komt er een divisie sani­tair aardewerk. Deze ontwikkeling loopt parallel met de maatschappe­lijke verbeteringen die zich onder andere uiten in een verbeterde hygiëne. In 1916 wordt er nog een nieuwe sanitair-fabriek gebouwd. Architect van deze, nu als industriëel-architectonisch waardevol ge­achte gebouwen, is Wiebenga. Het uitbreken van de eerste wereldoorlog brengt het bedrijf in moeilijkheden. De grondstoffenvoorziening stag­neert in 1915. Aan het einde van deze oorlog is het aantal arbeiders teruggelopen van 2.200 tot 850.

 

In 1919 treedt er een herstel op, maar het begin van de twintiger jaren is voor de Maastrichtse aardewerkfabriek een sombere periode. De Nederlandse regering blijft vasthouden aan haar vrijhandelspoli­tiek, terwijl de tariefmuren in de omliggende landen steeds hoger worden. Buitenlandse produkten kunnen tegen lage prijzen op de Neder­landse markt worden afgezet, terwijl de Nederlandse export vrijwel stagneert.

Behalve de export gaat door de import van goedkope buitenlandse pro­dukten tevens de binnenlandse markt grotendeels verloren. Ondanks pogingen daartoe lukt het niet om de vrijhandelspolitiek van de rege­ring volledig om te buigen. De Céramique reageert daarop door haar sanitair-afdeling in 1927 uit te breiden omdat deze sector minder gevoelig was voor buitenlandse concurrentie.

Door de toenemende vraag naar sanitair is 1928 een jaar van toenemen­de bedrijvigheid. In 1929 wordt gestart met de bouw van een nieuwe produktieruimte voor sanitair. In 1930 zet de crisis echter door en komt aan de korte opleving abrupt een einde.

In de daarop volgende jaren gaat het het bedrijf steeds minder voor de wind. De werkgelegenheidscijfers uit die periode markeren de ge­schetste ontwikkeling:

 

1923: 1.400 werknemers    1926: 1.203 werknemers    1927: 1.193 werknemers

1930: 1.443 werknemers    1931:  931 werknemers

 

Het dieptepunt van de bedrijfsvoering is in 1931. De export blijft daarna nog steeds het zorgenkind van de onderneming, maar door de contingentering van buitenlandse produkten in 1933 en de devaluatie van de gulden in 1936 krijgt men weer enigszins vaste voet op de bin­nenlandse markt. De produktie bereikt echter niet meer de omvang van voor de eerste wereldoorlog. Het bedrijf probeert met de ingebruikne­ming van een afdeling vuurklei en de produktie van serviesgoed en hotelporcelein de markt te verbreden.

De tweede wereldoorlog maakt aan de opleving weer een einde. De pro­blemen die zich tijdens de eerste wereldoorlog voordeden, met name het tekort aan grond- en hulpstoffen, steken weer de kop op. De ex­port gaat opnieuw verloren.

Na de tweede wereldoorlog wordt snel een aanvang gemaakt met de we­deropbouw van Nederland. De onderneming wordt in de algemene economi­sche vooruitgang meegetrokken en weet in 1949 het produktiepeil van 1939 te realiseren. De stijgende lijn zet zich door, omdat vanuit de bouwmarkt de inhaalvraag naar sanitair een grote vlucht neemt. Tege­lijkertijd neemt de vraag naar huishoudelijk sanitair toe en komt de export weer op gang. De produktie wordt zelfs zodanig opgevoerd dat er een tekort ontstaat aan arbeidskrachten.


In 1956 verandert de Societé Céramique haar naam in "N.V. Keramische Industrie genaamd Céramique Maastricht". In 1958 komt er, met het oog op vergroting van de kansen voor beide bedrijven op de Europese markt, een fusie tot stand tussen de Céramique Maastricht en de Sphinx. De nieuwe naam van het bedrijf wordt nu "N.V. Sphinx-Cérami­que".

 

Rond 1960 begint de Sphinx op de onderhavige lokatie met de produktie van technische vuurvaste hulpmaterialen voor de keramische industrie. De produktie van aardewerk beëindigt men in 1969. De bedrijfshallen die nog in gebruik blijven, worden bezet door nieuwe geïntegreerde divisies als Filtropa b.v. en Randwyck n.v. De Sphinx-Céramique con­centreert zich op de produktie van sanitair, vuurvaste materialen en huishoudelijke artikelen als filterzakjes (Filtropa b.v.), glaswerk (ontwerp, decoratie en assemblage). Enkele jaren geleden is de sani­tair divisie volledig overgeplaatst naar de vestiging van de Sphinx in de Boschstraat.

 

3.4.      Fysieke toestand van het terrein

 

3.4.1. geologie en bodem

 

-           Geologie

 

De basis van het geologisch systeem wordt ter hoogte van het plange­bied gevormd door het Carboon [17]. Nabij Maastricht komen aan de top van het Paleozoïcum kalksteenafzettingen van het Onder-Carboon voor, dat ter plekke wordt aangetroffen op een diepte van 65 - 120 meter. De afzettingen welke zich boven het Carboon bevinden behoren tot de formaties van Aken en Vaals. De Formatie van Aken bestaat uit zandige kleien en kleihoudende zanden. Afzettingen van de Formatie van Vaals zijn in het algemeen vrij homogeen. Ze bestaan in hoofdzaak uit een afwisseling van zeer fijn glauconiet-houdend zand en zandige leem.

De Formaties van Aken en Vaals hebben samen een dikte van 40 - 60 meter. De bovenliggende laag behoort tot de Formatie van Maastricht met kalksteenafzettingen uit het Boven-Krijt. De Maas heeft een bepa­lende invloed gehad op de op één na bovenste laag. Hier bevinden zich de pleistocene afzettingen uit het kwartair, de grindrijke Maalafzet­tingen, ook wel terrasgrinden genoemd. Ter hoogte van het plangebied maken ze deel uit van de Formatie van Oost-Maarland. Het pakket heeft een dikte van 8 - 10 meter. De oorspronkelijke bovenste laag van het plangebied bestaat uit löss, dat in het laat pleistoceen is afgezet in heel Zuid-Limburg. Op het terrein is de laag vrij dun (max. ± 1 meter). In de bovenste laag wordt de löss hier en daar afgewisseld door klei- en veenafzettingen, welke in de perioden dat de Maas bui­ten haar oevers is getreden, zijn gevormd (zie kaart 3).

 

 


 

 

-           Bodem

 

De bodem is de oppervlakkige laag, opgebouwd uit materiaal dat grond wordt genoemd. Terwijl het materiaal grond met de tijd weinig veran­dert, is de bodem veel sterker aan veranderingen onderhevig. Deze veranderingen kunnen o.m. veroorzaakt worden door wisselende grondwa­terstand, doorsijpelend water, invloed van flora en fauna en ingrij­pen van de mens (bijv. diepploegen, bemesting, irrigatie). De bodem in het plangebied bestond oorspronkelijk uit hier en daar af­gewisseld door dunne laagjes klei en veen.

Uit de bodemkaart van Nederland, kaart 9, is af te leiden dat de on­dergrond van het plangebied bestaat uit matig zandige- en lichte klei, met een ondergrond van kalkarme zware klei. Deze löss-laag (hoogte N.A.P. + 45 meter) is tijdens de periode dat het bedrijfster­rein als zodanig dienst heeft gedaan, steeds opgehoogd met keramisch-en ander produktie-afval en puin, dat ten dele is vermengd met de oorspronkelijke löss-laag. Hierdoor is het terrein 2,00 tot 5,00 me­ter hoger komen te liggen [18].

 

3.4.2. waterstaatkundige situatie

 

-           Grondwater

 

Het schalierijke, zeer slecht doorlatende gesteente van het Boven-Carboon is als basis van het geohydrologisch systeem te beschouwen. Alleen de hier en daar aanwezige gespleten zandsteenbanken hebben een goede doorlatendheid. Rond Maastricht komt onder de Formaties van Aken en Vaals in de spleten watervoerende kolenkalk voor, maar juist daar is de bovenste zone van de Onder-Carbonische laag verweerd en verkiezeld tot een zacht, fijn korrelig en slecht doorlatend gesteen­te [19].

 

De Formaties van Aken en Vaals vormen in het algemeen en zeker ter hoogte van het plangebied een pakket met een beperkte doorlatendheid. De Formatie van Maastricht (kalksteen) vormt het belangrijkste water­voerende pakket in het gebied. De poreusheid van dit gesteente is vrij hoog ( 35 à 40%). In de regio is geen derde watervoerend pakket aanwezig. Het tweede watervoerend pakket dagzoomt c.q. vormt een hy­drologische eenheid met het eerste watervoerend pakket.

De kalksteen van de afzetting van Maastricht vormt de geohydrologi­sche basis van het eerste watervoerend pakket, bestaande uit de grindrijke Maasafzettingen en bevat tevens het tweede watervoerend pakket. Omdat er geen ondoorlatende laag en dus geohydrologisch ge­zien geen scheiding bestaat tussen de terrasgrinden en de kalksteen, is er in het plangebied en omgeving slechts sprake van één watervoe­rende laag. Vrijwel alle afvoer van grondwater richting Maas vindt plaats via de Maasafzettingen, die ter plaatse een zeer hoog water­doorlatend vermogen hebben van 5.000 m2/dag. Door de hoge doorlatend­heid kan de transportsnelheid oplopen tot 1 m/d. Regionaal gezien vindt er globaal een af stroming plaats in ongeveer westelijke rich­ting.


De stromingsrichting in het plangebied is globaal noordwestelijk. Deze (geringe) afwijking van de stromingsrichting in de regio vindt waarschijnlijk zijn oorzaak in de grondwateronttrekking in de noord­west-hoek van het terrein. De N.V. Koninklijke Sphinx onttrok in 1984 ca. 180.000 m3 water uit het watervoerend pakket, gevormd door de Maasafzetting [20]. (zie kaart 4 en 5).

 

Wat de invloed van de puttenvelden in de regio op de stromingsrich­ting in het plangebied is, is moeilijk na te gaan. De grondwaterspie­gel bevindt zich op ca.    44 m.+N.A.P. Het grondwater maakt niet of nauwelijks contact met de löss-laag en geen contact met de opgehoogde bovenlaag.

 

-        De Maas

 

Het niveau van de grondwaterspiegel komt ongeveer overeen met het normale niveau van de Maas.

De waterstand in de Maas, in belangrijke mate bepaald door neerslag, is aan schommelingen onderhevig. Het normale niveau van de Maas ligt ter hoogte van Maastricht op ca. 44 m.+N.A.P. Het oorspronkelijke maaiveld lag op 45 m.+ N.A.P. (overschrijdingskans van gemiddeld ± 1 dag per jaar). Door de ophoging van het terrein in de loop der tijd en de bouw van een muur rondom het terrein is de overstromingskans vrijwel nihil geworden. Het plangebied ligt door de ophoging van het Céramique-terrein buiten het bergend- en stroomvoerend gebied van de Maas. Alleen het plangebied gelegen ten zuiden van de J.F. Kennedy-brug valt gedeeltelijk binnen het stroomvoerend gebied en gedeelte­lijk binnen het bergend gebied. Behalve in de genoemde gebieden is de Maas nauwelijks bepalend voor de bebouwingsmogelijkheden van het ter­rein (alleen ten zuiden van de J.F. Kennedybrug). De grondwaterstand heeft wat dat betreft meer invloed.

 

3.5.      Functionele structuur

 

Vrijwel vanaf het ontstaan van de onderneming heeft het Céramique-terrein een monofunctionele structuur gehad.

Op enige bebouwing langs het Wycker Grachtje en de Hoge Barakken na, had het terrein een industriële bestemming en benutting. Tot op heden is er in deze situatie niets veranderd. Alleen intern heeft een aan­tal structurele verschuivingen plaatsgevonden. Vanaf de oprichting lag de nadruk op de produktie van aardewerk. In 1912 gaat men ook sanitair aardewerk maken. In 1969 is men gestopt met de produktie van aardewerk. Vanaf die tijd concentreert men zich op de produktie van sanitiar, vuurvaste hulpmaterialen en huishoudelijke artikelen als filterzakjes en glaswerk. Enkele jaren geleden is men ter plaatse gestopt met de produktie van sanitair.

Globaal gezien valt het plangebied uiteen in twee deelgebieden. Het noordelijk deelgebied omvat een aantal centrale diensten, waaronder de administratie en de technische dienst en de oudere produktie-ge­bouwen die nu deels een andere functie hebben. Op het zuidelijk deel van het terrein liggen de gebouwen van de voormalige divisies 2 en 3, waaronder de zgn. Wiebengahal. Delen van deze produktiehallen en loodsen staan leeg of hebben een andere functie gekregen. Op het zui­delijk deel van het terrein is de laatste nieuwbouw gerealiseerd ten behoeve van de sanitairproduktie.

 

 

 


 

 

 

 

De functies van de bebouwing langs de Hoogbrugstraat en het zuidelijk deel van de Akerstraat zijn reeds geregeld in het nu vigerende be­stemmingsplan Oud-Wyck. In het bestemmingsplan Céramique is deze be­bouwing, mede om deze reden, niet opgenomen. De functie van de gebou­wen in de genoemde straten is globaal aan te duiden als gemengde doeleinden (wonen, winkels, kantoren, hotels, bijzondere doeleinden). De overheersende functie van de bebouwing langs de Heugemerweg, Duitse Poort en Akerpoort is wonen. Aan de noordwestzijde van de Heu­gemerweg wordt de woonbebouwing afgewisseld door andere stedelijke functies (zie kaart 6).

 

3.6.      Ruimtelijk landschappelijke structuur

 

3.6.1. bebouwing

 

Uit de ruimtelijke situering van de gebouwen op het Céramique-terrein en de architectonische vormgeving is de historische ontwikkeling van het complex enigermate af te leiden. Enkele gebouwen langs de Maas in het noordwesten van het terrein (nabij de woning van de voormalige directeur Jaunez) stammen uit de beginperiode van de aarde­werkfabriek (waaronder bijv. een molengebouw met opvallende architec­tuur). De ingang van de fabriek lag ten tijde van de oprichting in deze hoek, namelijk aan het Wycker Grachtje. De bebouwing in de noordwesthoek is gedeeltelijk vervangen door nieuwe bebouwing (bijv. Filtropa). De situering van het relatief nieuwe, in metselwerk opge­trokken hoofdgebouw aan de Hoge Barakken, had een (logische) ver­plaatsing van de hoofdingang tot gevolg. De uitbreidingen uit de ne­gentiende eeuw liggen ten noorden van het voormalig spoorwegtracé, hier en daar afgewisseld met bebouwing van meer recente datum. De kantine westelijk van het hoofdgebouw en de opslagloodsen ten zuiden ervan hebben een voor een fabrieksgebouw niet ongewone shed-dakcon­structie (ten behoeve van de lichtinval). Dit is ook zo bij de voor­malige timmerwerkplaats. De overige bebouwing op het noordelijk deel van het terrein heeft in het algemeen een normale zadeldakconstruc­tie. De gebouwen op het noordelijk deel van het Céramique-terrein zijn vrij laag; 1 à 2, maximaal 3 bouwlagen (met uitzondering van het hoofdgebouw). Ten zuiden van het voormalig spoorwegtracé is de bebou­wing qua architectuur, dakconstructie (schaaldaken, platte daken, zadeldaken) en bouwhoogte vrij afwisselend en totaal verschillend van het noordelijk deel van het terrein. Het meest opvallend zijn de zo­genaamde Wiegenga-hallen (bijlage 1) uit het begin van deze eeuw. Het oorspronkelijke ontwerp bestaat uit een hoofdgebouw met vijf vleu­gels, waarvan 2 even hoog zijn als het hoofdgebouw en 3 met 1 verdie­ping. Van de oorspronkelijk gedachte 5 vleugels zijn er slechts 3 gerealiseerd. Het in deze hallen toegepaste betonskelet en de con­structie van de betonnen schaaldaken behoort tot een van de eerste toepassingen van prefab betonbouw in Nederland. In deze hallen bevond zich tot 1969 de afdeling sanitair.

Oostelijk van de Wiebenga-hallen staat de produktiehal van de vuur­vast-afdeling. Een deel van de dakconstructie doet sterk denken aan de Wiebenga-hallen en is waarschijnlijk onder diens leiding gebouwd.


 


 

 

Bouwkundig opvallend is wellicht het houten schaaldak van de voorma­lige kleiloods in het oosten van het gebied. Overigens is de bebou­wing op het zuidelijk deel van het complex, zoals deze kan worden verwacht op een fabrieksterrein. De villa's aan de noordwestzijde, de noordzijde en de zuidoostzijde van het complex hebben een bouwstijl kenmerkend voor eind vorige eeuw, begin deze eeuw. In de omgeving zijn het markante, karakteristieke gebouwen, echter zonder monumenta­le waarde.

Kenmerkend voor veel oudere industrieterreinen in Maastricht is de gebiedsafbakening met een muur. Zo ook rond het Céramique-terrein. Deze in baksteen opgetrokken muur, die vrijwel rondom het hele ter­rein staat (behalve aan de zuidzijde) is beeldbepalend in de omgeving en benadrukt de geïsoleerde ligging en de afwijkende functie van het terrein ten opzichte van de omliggende gebieden. Langs de Maaspuntweg en de noordzijde van de Heugemerweg is de muur dominant aanwezig en is vrijwel ononderbroken. De hardheid van de muur langs de Maaspunt­weg wordt enigszins doorbroken door de laanbeplanting. Vanaf de wes­telijke Maasoever is de muur (in de zomer) daardoor minder zichtbaar. Aan de noordzijde wordt de muur grotendeels aan het zicht onttrokken door stedelijke bebouwing en groen. Alleen komend vanuit het noorden via de Wilhelminasingel wordt men rechtstreeks geconfronteerd met de muur en daarmee met de ondoordringbaarheid van het terrein.

Aan de zuid- en zuidoostzijde is het Céramique-terrein afgezet met een hekwerk. Een beperkt deel van de muur langs de Heugemerweg zal, voor zover inpasbaar in de planopzet, wellicht worden gehandhaafd. De keuze voor de te behouden delen zal zodanig dienen te zijn, dat de restanten van de muur een vloeiende overgang tussen de Céramique en Akerpoort niet in de weg staan (zie inspraakverslag). De muur heeft wel een beeldbepalende, karakteristieke waarde, maar is niet als mo­numentaal te beschouwen.

De bebouwing langs de noordzijde van het plangebied, aan het Wycker Grachtje, de Ruiterij en de Hoogbrugstraat is van uitzonderlijke kwa­liteit. Het betreft hoofdzakelijk recentelijk gerenoveerde 18e eeuwse panden, afgewisseld met bebouwing van latere datum. Duidelijk zicht­baar is de voor Maastricht zo kenmerkende afwisseling van goothoogten en dakhellingen. Aan de westzijde van de Hoogbrugstraat, langs de Maaspuntweg en het Wycker Grachtje, ligt de met zorg ingepaste bebou­wing van hotel Maastricht. De bebouwing aan de zuidzijde van de Hoog-brugstraat markeert de grens tussen de oudere stedelijke bebouwing van Oud-Wyck en de industriële bebouwing van het Céramique-terrein. In het verlengde hiervan, vanaf de Hoge Barakken, richting Akerstraat wordt de grens gevormd door de fabrieksmuur. De enige doorgang naar het Céramique-terrein aan de noordkant wordt gevormd door de Hoge Barakken en het Wycker Grachtje.

De bebouwing aan de Hoge Barakken is van mindere kwaliteit dan in de Hoogbrugstraat. Op de hoek Wilhelminasingel/Akerstraat wordt de fa­brieksmuur voortgezet, maar op geringere hoogte, vanwege de ligging van de voormalige directeurswoning.

De twee aaneengebouwde villa's aan de Akerstraat, ten oosten van deze directeurswoning, liggen buiten de fabrieksmuren en dateren uit het begin van deze eeuw. Op de hoek van de Akerstraat/Heugemerweg ligt vooroorlogse bebouwing. Hetzelfde geldt voor de bebouwing aan weerzijde van het noordelijk deel van de Heugemerweg, afgewisseld met gestapelde meergezinswoningen uit de tachtiger jaren.


Het terrein van de voormalige chemische wasserij De Lelie ligt momen­teel braak. Een deel van dit terrein zal worden gebruikt voor de aan­sluiting tussen het Céramique-terrein en de Duitse Poort. Achter de lintbebouwing in het noordoostelijk deel van de Heugemerweg ligt het nieuwe woongebied Raccordement, bestaande uit gestapelde meergezins­woningen in 4 bouwlagen. Deels ligt deze nieuwe bebouwing langs de Heugemerweg. Achter de bebouwing aan de oostzijde van de Heugemerweg ligt de woonwijk Akerpoort. Een woonuitbreidingsgebied uit de vijfti­ger jaren met overwegend laagbouw. Ten zuiden van deze wijk, langs de J.F. Kennedysingel, ligt een drietal meergezinsflats in 5 bouwlagen. In de directe omgeving van het plangebied is dit de enige flatbouw. Ten zuiden van de J.F. Kennedysingel sluit het Céramique-terrein aan op de zeer moderne hoogbouw van Randwyck.

 

3.6.2. groen

 

Binnen de muren van het Céramique-complex bevindt zich vrij veel groen, dat zich concentreert in het noorden en noordoosten van het terrein en ten zuiden en zuidwesten van de Wiebenga-hal. In het gehe­le gebied komen verspreide boomgroepjes, struiken en laaggroeiende vegetatie voor. Het noordwestelijk deel van het fabrieksterrein en het gebied ten noorden van de Wiebenga-hal is stenig. De vrij dichte bedrijfsbebouwing en de verhardingen maken deze zone vrijwel groenvrij.

 

De hoogopgaande beplanting aan de noordzijde sluit aan bij de beplan­ting rondom de villa's aan de Akerstraat. Karakteristiek zijn enkele kastanjebomen, die wellicht reeds dateren uit de beginperiode van de bedrijfsactiviteiten. Het geheel aan groen aan de noord- en noord­oostzijde van het terrein maakt een weinig onderhouden indruk. Een deel van de beplanting wordt overwoekerd met klimplanten. De onderbegroeiing staat dicht opeen.

Beeldbepalend aan de noordzijde van het terrein is de grote, goed onderhouden solitair staande kastanjeboom bij de ingang van het ter­rein.

 

De begroeiing aan de oostzijde van het terrein is slecht onderhouden en vrij ruig. De bosschages bestaan grotendeels uit jonge bomen (es), struiken (vlier) en laaggroeiende vegetatie.

Kwalitatief gezien is deze begroeiing in het oosten van het Cérami­que-complex niet erg waardevol. Een bomengroep van een goede kwali­teit, met enkele oudere essen en een kastanje, is hier beeldbepalend. Individueel komen vaak jonge beuken, berken, essen en wilgen voor.

 

Ten zuiden van de Wiebenga-hal staan populieren, die volgroeid zijn en op termijn gekapt zouden moeten worden.

Ten behoeve van de sanering van de op deze lokatie gelegen verontrei­nigde grond zullen deze populieren verwijderd worden. In de huidige situatie zijn ze (gezien vanaf de J.F. Kennedybrug) beeldbepalend voor het zuidelijk deel van het Céramique-terrein.


Een markante boomgroep bestaande uit kastanjes staat in het midden van het gebied. In het kader van de doortrekking van de Limburglaan naar de Wilhelminasingel zal hoogstwaarschijnlijk geen van deze bomen behouden kunnen worden. Door hoge en onvakkundige opsnoeiïng zijn ze esthetisch gezien niet erg waardevol.

De relatie van het groen binnen de muren van het Céramique-complex met de omgeving is, behalve aan de noordzijde van het terrein, nihil. De muur rondom het terrein en de situering van opgaande beplanting langs de binnenkant van deze muur geven een gesloten karakter. Een connectie met de Maas en met het op de westoever gelegen stadspark wordt alleen gelegd door de laanbeplanting langs de Maaspuntweg, die de lengterichting van de Maas volgt. Dit is een bij uitstek belang­rijk en zeer karakteristiek gegeven.

 

Samenvattend kan worden gesteld, dat het groen op het Céramique-com­plex een beperkte relatie met de omgeving heeft. In het algemeen is het groen kwalitatief gezien van lage waarde, op een aantal kastanjes na, die al vrij oud en vaak tevens beeldbepalend zijn. Aan de hand van de toekomstige stedebouwkundige structuur dient bekeken te wor­den, of het behoud en de inpassing van een aantal bomen en boomgroe­pen mogelijk is. Het merendeel van het groen is echter niet waarde­vol, of zo jong, dat behoud ervan niet zinvol is. In de toekomstige inrichting wordt het verlies aan groen meer dan alleen gecompenseerd. Het bureau van Prof. Gunner Martinson zal zorgdragen voor de plannen voor de vervangende groenstructuur.

De karakteristieke laanbeplanting (linden en moeraseiken) langs de Maaspuntweg blijft binnen de toekomstige stedebouwkundige structuur in principe behouden (zie kaart 7).

 

3.7.      Milieu

 

3.7.1. leidingen

 

-        P.L.E.M.-kabel

De ondergrondse hoogspanningskabel (50 kv) van de P.L.E.M. aan de oostzijde van het plangebied (naar de ENCI) blijft bestaan en er dient een veiligheidszone in acht te worden genomen, welke in de voorschriften is geregeld.

 

-        Hogedruk gastransportleiding (Gasunie)

Langs de west- en zuidzijde van het Céramique-terrein liggen leidin­gen van de Gasunie, die ongeveer ter hoogte van het molengebouw het Céramique-terrein penetreren. Deze leidingen worden geamoveerd en vervangen door leidingen van het gemeentelijk gasbedrijf. Zij zijn niet in het bestemmingsplan geregeld.

 

-        P.T.T.-kabels

De kabels van de P.T.T. behoeven geen regeling binnen het kader van het bestemmingsplan.

 

 


 

 

-        Riolering

De riolering die nu bedrijfsmatig in gebruik is, zal volledig geamo­veerd worden.

 

-        Leidingen van nutsbedrijven

De leidingen van de nutsbedrijven Maastricht, waaronder CAI, gas, water en electra behoeven in het onderhavige bestemmingsplan niet geregeld te worden. Het betreft slechts woonhuisaansluitingen.

 

-        Straalverbinding P.T.T. (zie kaart 8)

De noordoosthoek van het Céramique-terrein wordt gekruist door een straalverbinding van de P.T.T., welke op een hoogte ligt van 184 m. +N.A.P. met een beschermingszone van 100 m. ter weerszijden van het straalpad. Aangezien geen van de geprojecteerde gebouwen de hoogte van 184 m. +N.A.P. ook maar enigszins benadert, heeft deze straalver­binding geen invloed op de inrichting van het plangebied en is daarom niet geregeld in de voorschriften.

 

3.7.2. bodem- en grondwaterverontreiniging

 

-        Sphinx-Céramique-terrein [21]

 

De resultaten van een bodemonderzoek dat de N.V. Koninklijke Sphinx in 1984 heeft laten uitvoeren waren de aanleiding om het terrein aan een nader onderzoek te onderwerpen. Dit tweede onderzoek is aanvang 1988 verricht. De resultaten van dit onderzoek worden in het volgende verkort weergegeven:

 

Het Céramique-terrein is gedurende de lange periode dat het bedrijf in produktie is geweest, voortdurend opgehoogd met afval dat tijdens het produktieproces is vrijgekomen, zoals keramisch materiaal, puin, slakken, sintels en kolengruis. Afvalslib uit het keramisch proces dat in bezinkputten is gesedimenteerd, heeft men gestort in daarvoor speciaal gegraven slibputten, met name in het zuiden van het terrein, nabij de J.F. Kennedybrug.

Het ophoogmateriaal heeft een gemiddelde dikte van 2 - 5 meter en bevat lood- en bariumgehalten variërend van lager dan de A-waarde tot maximaal de C-waarde* en plaatselijk daarboven. De gehalten aan ande­re zware metalen als zink, cobalt en tin liggen onder de B-waarde. Opgemerkt dient te worden dat deze waarden voor een lokatie in een stedelijk gebied niet ongewoon hoeven te zijn. In de zuidhoek van het terrein liggen enkele grotere stortplaatsen van afvalslib. Stort­plaatsen komen tevens voor langs de Heugemerweg, ongeveer in het mid­den van het terrein. De verontreinigde grond in de zuidhoek bevat de grootste gehalten zware metalen (tussen de C-waarde en de WCA-norm, of hoger dan de WCA-norm).

 

*        Voor de beoordeling van de concentratieniveau's van diverse ver­ontreinigde stoffen in de bodem wordt in het kader van de Interim­wet Bodemsanering (IBS) een toetsingstabel met indicatieve richt­waarden gehanteerd. Volgens deze normering zijn er 3 klassen te onderscheiden:

 

 

 


 

 

-        A = referentiewaarde voor onverdachte lokaties;

-        B = toetsingswaarde voor nader onderzoek;

-        C = toetsingswaarde voor sanering.

 

In het kader van de Afvalstoffenwet (A.W.) kan een Wet Chemische Afvalstoffen- (WCA) norm van belang zijn. De WCA-norm voor veront­reiniging met zware metalen is in het algemeen hoger dan de C-toetsingswaarde van de Interimwet Bodemsanering (I.B.S.).

 

Op basis van de resultaten van het in 1988 uitgevoerde onderzoek kan worden gesteld dat:

 

-        op het hele terrein een laag ophoogmateriaal ligt met een dikte van 2 - 5 meter en met een totaalvolume van 700.000 m3, bestaande uit puin, keramisch afval, sintels, slakken, kolengruis en afvalslib. Dit ophoogmateriaal heeft vrijwel overal een loodgehalte boven de A-waarde maar beneden de  C-waarde. Plaatselijk worden concentraties aangetroffen die de C-waarde overschrijden. De gehalten aan zink, cobalt en tin liggen onder de B-waarde;

 

-        de hoeveelheid afvalslib met een loodgehalte tussen de B en de C-waarde wordt geraamd op circa 6.000 m3;

 

-        de hoeveelheid afvalslib met een loodconcentratie tussen de C-waar­de en de WCA-norm wordt geraamd op 3.000 m3;

 

-        de hoeveelheid afvalslib met een loodconcentratie boven de WCA-norm wordt geraamd op 1.000 m3;

 

-        de oorspronkelijke niet geroerde ondergrond (onder het ophoogmate­riaal) niet of nauwelijks verontreinigd blijkt te zijn;

 

-        bij de huidige bestemming en het gebruik van het terrein geen ri­sico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn;

 

-        bij wijziging van de bestemming of het gebruik van het terrein er risico's zijn voor de volksgezondheid en het milieu;

 

-        afhankelijk van het toekomstige gebruik (bijvoorbeeld woningbouw) saneringsmaatregelen nodig zijn.

 

Bij het onderzoek dat op het Céramique-terrein heeft plaatsgevonden, dient de kanttekening geplaatst te worden dat alleen de goed toegan­kelijke, onbebouwde en onverharde terreingedeelten met weinig of geen funderingen, kabels en leidingen in beschouwing zijn genomen.

Bestaande gebouwen en verhardingen van het terrein zijn niet in het onderzoek betrokken. Over verontreinigingen die zich daar mogelijk op genoemde plaatsen zouden kunnen bevinden, doet het onderzoeksbureau geen uitspraken. Onder diepe kelders verwacht men in elk geval geen verontreinigingen aan te treffen.


Door het onderzoeksbureau Witteveen en Bos is gefiltreerd grondwater van het Céramique-terrein onderzocht (zonder gesuspendeerde deeltjes) op zware metalen en een aantal organische verontreinigingen. Op één lokatie na (bij de Technische Dienst) zijn geen verontreinigingen met zware metalen boven de B-waarde in het grondwater aanwezig. Bij het ketelhuis waar een aantal bovengrondse olietanks is verwijderd, is een oliegehalte vastgesteld van even boven de B-waarde. Wegens de immobiliteit van zware metalen in de bodem is het niet waarschijnlijk dat verontreinigingen in het grondwater terecht zullen komen. Er heeft zelfs geen uitspoeling plaatsgevonden vanuit de meest met zware metalen verontreinigde lokaties (slibstortplaatsen).

 

In eerder verricht onderzoek is geconstateerd dat het grondwater in het noordelijk deel van het plangebied is verontreinigd met per-chlooretheen. In put A, waar grondwater wordt gewonnen voor het pro­duktieproces, is in 1985 een verontreiniging geconstateerd boven de B-waarde. In put B zelfs boven de C-waarde.

Deze verontreiniging is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk­heid veroorzaakt door de chemische wasserijen die ten noordoosten van het Céramique-terrein hebben gelegen (Lelie-terrein).

 

-        Lelie-terrein [22]

 

Op grond van de resultaten van een oriënterend onderzoek (1984) op het terrein van de voormalige chemische wasserij "De Lelie" - voor een deel gelegen in het noordoostelijk deel van het plangebied - is eind 1986 een nader onderzoek uitgevoerd in het kader van het provin­ciaal bodemsaneringsprogramma 1985 - 1987. Vanaf het begin van deze eeuw tot 1978 is de wasserij op de lokatie Duitse Poort in bedrijf geweest.

De wasserij bevond zich in die periode ten noorden van het voormalige bedrijfsspoor van Sphinx-Céramique. Ten zuiden van de spoorlijn was een garage met werkplaats (en later verfspuiterij). Tot 1950 is in het wasproces gebruik gemaakt van trichlooretheen (Tri). Na 1950 is men overgeschakeld op perchlooretheen (Per).

Het produktieproces heeft geleid tot verontreiniging van het be­drijfsterrein en de onmiddellijke omgeving ervan met zware metalen en organische stoffen.

 

In het algemeen kan gesteld worden dat de concentraties zware metalen in de bodem van het Lelie-terrein niet bijzonder afwijken van de nor­male concentraties, zoals deze in de regio Maastricht in de bodem worden aangetroffen. De concentratiegehalten liggen hoofdzakelijk tussen de A- en B-waarde en tussen de B- en C-waarde. Alleen op het zuidelijk deel van het terrein zijn enkele puntverontreinigingen ge­constateerd met gehaltes aan Arceen (As) en Zink (Zn) boven de C-waarde. De zwaarst verontreinigde terreindelen behoren niet tot het bestemmingsplangebied. Ongeveer hetzelfde geldt voor de verontreini­ging van de bodem met trichlooretheen en perchlooretheen. De veront­reiniging van de bodem met Tri is op het noordelijk deel van het ter­rein zeer gering en op het zuidelijk deel nihil. In de bodemmonsters van het noordelijk deel van het Lelie-terrein is plaatselijk een ver­ontreiniging van de bodem met Per vastgesteld boven de C-waarde.

De gehaltes Per variëren overigens van lager dan de A-waarde tot bo­ven de B-waarde.

 

Op een aantal plaatsen op het noordelijk deel van het Lelie-terrein komen verhoogde concentraties extraheerbaar organisch chloor (eocl) voor boven de C-waarde.

Verontreiniging met olie en alifaten wordt alleen aangetroffen op het zuidelijk deel van het terrein (voormalige autowerkplaats). Het be­treft enkele kleine puntlokaties met concentraties die liggen tussen de A- en de B-waarde.

 

Samenvattend kan worden gesteld dat de bodem van het Lelie-terrein op enkele puntlokaties is verontreinigd tot boven de C-waarde met zware metalen Zink (Zn) en Arseen (As) en met de organische stoffen per-chlooretheen (Per) en extraheerbaar organisch chloor (Eocl). Geen van deze vastgestelde hoge verontreinigingen komt voor op het deel van het Lelie-terrein behorende tot het plangebied. Verontreinigingen van het Lelie-terrein binnen het plangebied variëren voor zowel zware metalen als organische stoffen tot boven de A-waarde of boven de B-waarde.

 

Vanwege de immobiliteit van zware metalen in de bodem komt verontrei­niging hiermee van het grondwater op het Lelie-terrein en de omgeving niet of nauwelijks voor.

Organische verontreiniging met Tri boven de C-waarde komt voor op het Lelie-terrein zelf. In de omgeving van het terrein nemen de gehaltes af tot boven de B-waarde en op iets grotere afstand boven de A-waar­de. Vanwege de globaal noordwest gerichte stroming van het grondwater komt verontreiniging met name in afnemende mate in deze richting voor.

Het gehalte aan Per ligt op het Lelie-terrein en omgeving in alle grondwatermonsters (behalve bij de St. Servaasbrug) boven de C-waar­de (grondwatermonsters 1986). De verontreiniging van het grondwater op het Lelie-terrein en in de directe omgeving ervan heeft zich zeker tot op de basis van het grindpakket verspreid. Op grotere afstand en diepte is het grondwater ook met Per verontreinigd, maar in mindere mate. Naast de verontreiniging van het grondwater met Tri en Per in de stromingsrichting heeft er tevens bovenstrooms verontreiniging plaatsgevonden. De oorzaak is niet geheel duidelijk, maar kan liggen in onttrekkingen van grondwater of het gevolg zijn van andere veront­reinigde lokaties bovenstrooms.

Theoretisch is beïnvloeding van de drinkwaterkwaliteit door de aanwe­zigheid van de organische verontreinigingen mogelijk, afhankelijk van de permeabiliteit van de drinkwaterleidingen (zie kaart 9).

 

Uitgangspunt voor de sanering van de bodem op het Céramique-terrein is het wegnemen van de verontreinigingen van de bodem tot de B-waarde uit de Leidraad bodemsanering. In delen van het plan waar geen gevoe­lige bestemmingen liggen, is het acceptabel dat in een beperkt aantal monsteroverschrijdingen van de B-waarde tot maximaal de C-waarde wordt toegestaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

3.7.3. geluid

 

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van een aantal belangrij­ke transportassen. Het verkeer dat gebruik maakt van deze assen ver­oorzaakt een relatief hoge geluidbelasting binnen het gebied.

 

De J.F. Kennedybrug en de J.F. Kennedysingel hebben door hun hoge verkeersintensiteit en verhoogde ligging ten opzichte van het plange­bied, met name in het zuidelijk plandeel, een sterke invloed. Tot 350 m. uit de as van deze wegen wordt een geluidniveau van 50 dB(A) of meer aangetroffen (dagniveau) en tot 550 m. in een geluidniveau van 40 dB(A) (nachtniveau).

De intensiteit van de Heugemerweg (9.400 mvt. per etmaal) geeft een geluidniveau van 68-70 dB(A) aan de gevel van aangrenzende woonbebou­wing, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) met 18-20 dB(A) wordt overschreden. Ook aan de noordzijde van het plangebied wordt deze grenswaarde, onder invloed van het verkeer op de Wilhelminasin­gel en de Akerstraat ruim overschreden 65 dB(A) resp. 67 dB(A) (hoek Wilhelminasingel/Akerstraat).

 

Naast wegverkeerslawaai speelt ook railverkeerslawaai, zij het in een meer bescheiden mate, een rol. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn Maastricht-Luik. De ruimtelijke situatie ter plaatse is momenteel echter zodanig, dat de bestaande bebouwing het plange­bied in belangrijke mate afschermt. De 60 dB(A) ligt op ± 55 m. van­uit de as van de spoorweg.

Wijziging in deze situatie zal echter direct van invloed zijn op het geluidniveau binnen het plangebied.

 

Behalve deze specifieke vormen van geluid kent het plangebied door zijn ligging binnen het stedelijk gebied een relatief hoog achter­grond geluidniveau (40 à 45 dB(A)) dat ook 's avonds hoog blijkt on­der invloed van de verschillende omringende stedelijke (uitgaans-)ac­tiviteiten.

 

3.8.      Ontsluiting

 

.         (Inter-)nationale verbindingen

 

Het oostelijk stadsdeel heeft ten opzichte van de grotere (inter-)na­tionale verkeers- en vervoersassen een betere ligging dan het weste­lijk stadsdeel. De afstand tussen het plangebied en de A2/E25 is zo­wel absoluut (maximaal 1 à 1,5 km.) als relatief gezien (maximaal ± 5 minuten) niet erg groot.

Vanuit het zuidelijk deel van het plangebied is de autosnelweg te bereiken via de Heugemmerweg en de John F. Kennedysingel. Via de au­tosnelweg zijn verbindingen mogelijk in zuidelijke richting (Luik, Luxemburg), in noordelijke richting (Eindhoven en overig Nederland), in oostelijke richting via de A2 en de A79 (Heerlen, Aken en overig Duitsland) en in westelijke richting via de A2 en de E314 (Brussel, Antwerpen) of via de A2 en de E40 (Brussel).

De afstand tot het station Maastricht is vanaf het noordelijk deel van het plangebied t 250 meter en vanaf het zuidelijk deel ± 750 me­ter. Van hieruit is er een verbinding richting Heerlen en een verbin­ding richting Eindhoven en overig Nederland mogelijk. In zuidelijke richting is er een verbinding richting Luik.

 

Via de A2 is de luchthaven Maastricht Airport in ± 15 minuten te be­reiken.

 

.         Regionale verbindingen

 

Behalve de autosnelwegen A2 en de daarop aansluitende A79 - welke deels ook door regionaal verkeer worden gebruikt - zijn er vanaf het plangebied tevens rechtstreeks aansluitende verbindingswegen met de omliggende regio.

In oostelijke richting zijn met name de N278 (Maastricht - Vaals - Aken) en de provinciale weg Maastricht - Valkenburg - Heerlen van belang.

In westelijke richting is er via dezelfde N278 een verbinding rich­ting Tongeren en via de daarop aansluitende N2 naar Hasselt.

Eijsden en Meerssen kan men rechtstreeks bereiken via de Limburglaan en de Meerssenerweg.

Het regionaal openbaar vervoer heeft een vrij dicht netwerk. Het bus­station is gelegen naast het N.S.-station. Via het railvervoer zijn er regionale verbindingen (stoptreinen) richting Sittard, Heerlen en Visé. De verbinding richting Aken (miljoenenlijn) is onlangs opgehe­ven. De grotere kernen in de regio die niet via railvervoer zijn te bereiken, zijn dit wel met busvervoer, rechtstreeks of indirect.

 

.         Lokale verbindingen

 

Het Céramique-terrein is vrij centraal gelegen in Maastricht, zowel ten opzichte van het oostelijk - als het westelijk stadsdeel. De Maas werkt als een barrière tussen het plangebied en het westelijk stads­deel. Door de goede verbindingen vanaf het plangebied richting weste­lijk stadsdeel is deze barrière niet onoverkomelijk. De John F. Ken­nedysingel en -brug, de Wilhelminasingel, de Akerstraat en de Lim­burglaan vormen voor het autoverkeer de belangrijkste verbindingwe­gen met de rest van de stad. Via deze wegen zijn de volgende stadsde­len te bereiken:

 

Op de oostelijke Maasoever:

 

noordoostelijk stadsdeel :

Akerstraat - Meerssenerweg;

oostelijk stadsdeel :

Akerstraat - Scharnerweg;

zuidoostelijk stadsdeel :

J.F. Kennedysingel - Dorpsstraat (Heer) ‑ Rijksweg;

zuidelijk stadsdeel :

Limburglaan.

 

Op de westelijke Maasoever:

 

Centrum :

Wilhelminasingel

 J.F. Kennedysingel - Maasboulevard;

noordwestelijk stadsdeel:

J.F. Kennedysingel - Pr. Bisschopsingel ‑

Hertogsingel - Sint Annalaan - Via Regia

en/of Brusselseweg;

westelijk stadsdeel :

J.F. Kennedysingel - Pr. Bisschopsingel‑ Tongerseweg of Hertogsingel - Sint Annalaan - Via Regia;

zuidwestelijk stadsdeel :

J.F. Kennedysingel, Maasboulevard of

Pr. Bisschopsingel - Luikerweg of Tongerseweg.


Voor het voetgangers- en fietsverkeer is de route via de Maaspuntweg of (oud) Wyck richting binnenstad het belangrijkste en via de Wilhel­minasingel en Stationsstraat richting bus- en treinstation. In de huidige situatie speelt het voetgangers- en fietsverkeer van en naar het Céramique-terrein maar een kleine rol.

 

Het lokale openbaar vervoer is in Maastricht volledig geregeld via stads- en regionale busdiensten. Het busstation ligt vrij dichtbij het plangebied (bij N.S.-station). Via de bushalte op de Wilhelmina­singel zijn tevens de meeste lokale bestemmingen te bereiken. De bus­frequentie binnen het stedelijk gebied is hoog (zie kaart 10).

 

.         Verkeersintensiteiten

 

De verkeersaders met de hoogste intensiteit in de directe omgeving van het plangebied zijn de J.F. Kennedybrug (intensiteit 44.700 mvt./etm.) en in het verlengde daarvan de J.F. Kennedysingel (41.200 mvt./etm.). Deze route vormt de zuidelijke verbinding tussen de wes­telijke en oostelijke Maasoever en maakt deel uit van de rondweg om de binnenstad. De op- en afritten van deze route, ten zuiden van de brug hebben een intensiteit van 13.200 mvt./etm., ten noorden van de brug van 8.500 mvt./etm. De Heugemerweg vervult een duidelijke func­tie voor het noord-zuid en zuid-noord verkeer (9.400 mvt./etm.). Tot aan de Spoorweglaan (vanuit het zuiden) neemt de intensiteit nauwe­lijks af. De Wilhelminasingel heeft een intensiteit van 8.000 mvt./etm. Het verkeer dat vanuit de Akerstraat komt vervolgt groten­deels zijn weg via de Wilhelminasingel. Verkeer vanaf de Wilhelmina­singel vervolgt zijn weg voor een groot deel via de Akerstraat, voor een deel via de ventweg richting Spoorweglaan (en eventueel spoorweg­overgang Duitse Poort). De Akerstraat heeft een intensiteit van 7.000 mvt./etm. De laagste intensiteit heeft de Hoogbrugstraat, omdat deze weg geen doorgaande functie heeft, maar grotendeels wordt gebruikt door bestemmingsverkeer (2.500 mvt./etm.) (zie kaart 10).

 

 

 


 

 

 

 

4.         RANDVOORWAARDEN

 

4.1.      Inleiding [23]

 

Zonder inzicht in de mate waarin nieuwe ontwikkelingen kunnen worden geïnitieerd en bestaande ontwikkelingen stopgezet, van richting ver­anderd en/of gestimuleerd kunnen worden, is geen ruimtelijke planning mogelijk.

Hierbij is kennis van randvoorwaarden en instrumentarium noodzake­lijk.

Randvoorwaarden zijn gericht op die onderdelen van de aangetroffen uitgangssituatie m.b.t. de ruimtelijke inrichting, die als niet of als slechts gedeeltelijk veranderbaar moeten worden beschouwd. In de meeste gevallen bestaat wel eenstemmigheid over welke onderdelen het gaat. Die eenstemmigheid kan ook een afgeleide zijn, d.w.z. men kan van oordeel zijn dat iets veranderbaar zou moeten zijn, maar tegelij­kertijd weten dat het niet veranderbaar is.

Iets dat niet veranderbaar is, kan dat om verschillende redenen zijn. In beginsel zijn deze redenen te herleiden tot vier, al dan niet in combinatie voorkomende, aspecten te weten maatschappelijke, financiële, technische en ruimtelijke. In de ruimtelijke planning, en niet alleen daar, verschilt de wens iets te veranderen en het inzicht in de mogelijkheden dat ook feitelijk te kunnen doen bij de verschillen­de bij de planning betrokken groepen.

 

4.2.      Fysieke randvoorwaarden

 

.         Historische bebouwing

 

De zuidzijde van de Hoogbrugstraat, tussen de Hoge Barakken en hotel Maastricht, bestaat grotendeels uit gerenoveerde monumentale gebou­wen, stammend uit de tweede helft van de 18e eeuw. De bebouwing maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht ex artikel 20 van de Monumen­tenwet en behoort tot de gebieden "die van belang zijn vanwege het patroon van straten en wateren in samenhang met de profilering en inrichting van de openbare ruimte en de afmetingen van de bebouwing, waaronder concentraties van monumenten." Deze bebouwing is weliswaar niet opgenomen in het juridische plan, maar het vormt met het overig aanpalende gebied van Oud-Wyck een randvoorwaarde voor de planontwik­keling op het Céramique-terrein.

De wellicht nog op het terrein ondergronds aan te treffen relicten van de tweede omwalling (14e eeuw) en de vestingwerken (17e en 18e eeuw) zullen, indien deze tijdens sloop of bouwwerkzaamheden worden aangetroffen, door de stadsarcheoloog kunnen worden geïnventariseerd. Op de voortgang van de bouwwerkzaamheden mag dit echter geen al te grote invloed uitoefenen.

Vooraf is reeds bepaald, dat de Wiebenga-hal als een industriëel-ar­chitectonisch waardevol element is te beschouwen. In de stedebouwkun­dige structuur wordt getracht deze hal daarom gedeeltelijk op te ne­men. Een culturele bestemming zal dan tot de mogelijkheden behoren.

Behalve een deel van de Wiebenga-hal zal geen van de gebouwen binnen het fabrieksterrein overeind blijven. De karakteristieke, maar niet monumentale villa's binnen en buiten de fabrieksmuren, zullen in de stedebouwkundige structuur niet behouden kunnen blijven.


De aansluiting van de Wilhelminasingel op de Limburglaan is zowel uit stedebouwkundig/ruimtelijk (nader omschreven in hoofdstukken 5 en 7), verkeerskundig als programmatisch oogpunt in de huidige vorm noodza­kelijk. De voormalige directeurswoning op de hoek Wilhelminasingel-Akerstraat zal om die reden geamoveerd dienen te worden.

De fabrieksmuren om het terrein zullen grotendeels verdwijnen. Langs de Heugemerweg zullen wellicht beperkte delen van de muren behouden blijven. Voor de inrichting van het terrein vormt de aanwezigheid van resterende delen van de muur niet direct een harde randvoorwaarde, omdat de te behouden delen worden aangepast aan de stedebouwkundige en ruimtelijke structuur en niet andersom. De lokatie van de te be­houden delen is belangrijk in verband met de overgang tussen het Cé­ramique-terrein en Akerpoort (zie inspraakverslag).

 

.         Infrastructuur en groen

 

De omringende wegen zullen eventueel in veranderde vorm worden ge­handhaafd. Aan het beloop van de Maas en Maasoevers zal in principe geen wijziging worden aangebracht.

De bomenrij langs de Maaspuntweg blijft grotendeels intact. Het ove­rige groen binnen het plangebied, met name in het noordoostelijk deel, kan naar verwachting in de toekomstige stedebouwkundige struc­tuur van het plangebied niet worden gehandhaafd.

Om dezelfde reden waarom de voormalige directeurswoning aan de Aker­straat-zuid geamoveerd moet worden, is het niet mogelijk om de be­stemming bijzondere doeleinden en park langs de zuidzijde van de Akerstraat, zoals geregeld in het bestemmingsplan Oud-Wyck (met maxi­maal 20% bebouwing met een maximale hoogte van 15,00 m.) in dit plan over te nemen. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de 6 ha. terrein van de Sphinx-Céramique destijds in het bestemmingsplan Oud-Wyck zijn opgenomen, zonder dat er een integrale visie was voor de invulling van de gronden zoals deze in het voorliggende plan zijn opgenomen.

 

.         Civiel-technische infrastructuur

 

De P.T.T. straalverbinding die over het noordoostelijk deel van het plangebied gaat, stelt eisen aan de hoogte van de bebouwing. Gezien de marge tussen de hoogte van het maaiveld (max. 49 m.) en de hoogte van de straalverbinding (184 m.) is er geen sprake van een harde randvoorwaarde.

De leiding van de Gasunie zal, indien de bestaande bebouwing ver­dwijnt, worden verwijderd, zodat de beschermingszone op termijn niet in acht behoeft te worden genomen en als zodanig ook niet juridisch is geregeld.

Voor de hoogspanningsleiding van de P.L.E.M. die door het oostelijk deel van het plangebied loopt (Limburglaan-Heugemerweg), dient de van toepassing zijnde beschermingszone in acht te worden genomen. De overige bestaande civiel-technische infrastructuur is geen rand­voorwaarde.

De hoogte van de grondwaterspiegel dwingt tot het nemen van maatrege­len bij de aanleg van ondergrondse parkeergarages en de fundering van gebouwen.


De J.F. Kennedybrug/-singel vormt een onderdeel van de route gevaar­lijke stoffen door de stad. Ten opzichte van deze route dient een bebouwingsvrije afstand van 20,00 m. te worden aangehouden ten op­zichte van het hart van de meest nabij gelegen rijstrook.

 

.         Waterbergend gebied

 

Het gebied tussen het Provinciehuis en de J.F. Kennedybrug, dat de bestemming gemengde doeleinden 5 heeft gekregen, valt waterstaatkun­dig gezien binnen het waterbergend gebied van de Maas. Het verlies van het waterbergend vermogen van dit gebied voor de bouw van een toren ten behoeve van de bovengenoemde doeleinden, dient gecompen­seerd te worden. Daarbij wordt aan een oplossing zoals bijvoorbeeld bij de parkeergarage van het Provinciehuis gedacht.

 

.         Milieu

 

Bodemonderzoek heeft uitgewezen dat enkele lokaties binnen het plan­gebied verontreinigd zijn met zware metalen. Voor zover de normen overschreden worden, dienen deze lokaties gesaneerd te worden, welke sanering functiegericht zal plaatsvinden. Er bestaat nog onduidelijk­heid over de verontreiniging onder gebouwen en verhardingen.

Verwacht wordt, dat hier geen verontreiniging van betekenis wordt aangetroffen. De verontreinigde grond (boven de B-waarde) wordt afge­voerd en verder verwerkt.

Vanwege de immobiliteit van zware metalen heeft er geen uitspoeling plaats gevonden naar het grondwater. Wel is er verontreiniging gecon­stateerd met gechloreerde koolwaterstoffen. Een nader onderzoek naar de invloed hiervan op de volksgezondheid heeft nog niet plaatsgevon­den. Op het terrein vindt geen onttrekking plaats van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening en er zal ook voor de toekomsti­ge functies geen grondwater worden onttrokken.

 

Het drukke verkeer op de J.F. Kennedybrug, de Heugemerweg en de Akerstraat veroorzaakt geluidhinder, welke invloed zal hebben op de be­bouwing in het plangebied. Door de stedebouwkundige opzet van het plangebied zal het verkeer op de Heugemerweg afnemen en het verkeer op de Akerstraat toenemen. De hoeveelheid verkeer op de J.F. Kennedy­singel en -brug zal onder invloed van een aantal externe factoren toenemen. Wel zal hier de geluidproduktie afnemen, doordat de snel­heid van het verkeer op de brug zal teruglopen van 70 naar 50 km. per uur.

Bij de inrichting van het plangebied dient, door het aanhouden van een juiste bebouwingsafstand en door geluidwerende maatregelen, reke­ning te worden gehouden met de geluidproduktie van de genoemde wegen.

 

4.3.      Randvoorwaarden op grond van overeenkomsten

 

Voor er door de gemeente Maastricht adequaat gereageerd kon worden op het aanbod van de N.V. Koninklijke Sphinx, zijn de mogelijkheden voor inschakeling van marktpartijen onderzocht.

Er is voor het project, zoals gesteld, een publiek-private samenwer­king met het A.B.P. ontwikkeld.


Op grond van de verrichte marktverkenning door Wilma Vastgoed b.v. en de stedebouwkundige visie van prof. ir. J. Coenen is een eerste ra­ming van de financiëel-economische uitvoerbaarheid van de bouwgrond­exploitatie opgesteld. Hierbij is de financiële steun van de overhe­den in de vorm van éénmalige bijdragen essentiëel gebleken.

Zowel de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst tussen A.B.P. en gemeente als die van de convenanten met de financiëel participerende overheden beperkt de vrije beleidsruimte, of met andere woorden stelt randvoorwaarden.

Voor een goed inzicht worden de relevante onderdelen uit de overeen­komsten in extenso vermeld.

 

.         Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieube­heer, provincie Limburg, gemeente Maastricht [24]

 

Tegenover de rijksbijdrage draagt de gemeente Maastricht zorg voor de realisering van het plan conform het volgende:

 

"1.1. Het plan voor de herstructurering van het Sphinx­Céramique-terrein te Maastricht, is verwoord in de subsidieaanvragen van de gemeente Maastricht van 23 maart en 9 mei 1988 aan de Minister van Volkshuisves­ting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en in de voorgenomen planuitvoering conform de planomschrij­ving raadsstuk nummer 211-1988, vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 6 september 1988 en goedgekeurd door het College van Gedeputeerde Staten bij besluit van 27 september 1988.

 

1.2.   Programma

 

Het programma, waarop de prestatie-eisen zijn geba­seerd, omvat de volgende te realiseren planonderde­len:

 

A.      1.600 woningen; het aandeel ongesubsidieerde vrije sector hierin bedraagt minimaal 50%. De woning­bouwfasering is minimaal 200 woningen per jaar.

B.      70.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. kantoren en instituten.

C.     20.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. hotelaccom­modatie.

D.     20.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. culturele doeleinden of andere niet-commerciële bovenregio­nale voorzieningen.

E.      5.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. winkels.

F.      De in de planopzet opgenomen economische struc­tuurversterkende, infrastructurele en kwalitatieve planelementen, zoals hieronder zijn weergegeven.


Economische structuurversterkende elementen

 

De economische structuurversterkende planelementen zijn de avenue, de ontsluitingsweg naar het Lelie­terrein, de overkapping van het marktterrein, de ver­breding van een gedeelte van de spoorwegtunnel en de keer- en kademuren.

 

Infrastructurele en kwalitatieve planelementen

 

De kwalitatieve planelementen zijn m.n. een winkel­voorziening, een culturele of andere niet-commerciële bovenregionale voorziening, het marktterrein en een parkeergarage.

De infrastructurele elementen zijn een fiets/voetgan­gersbrug over de Maas en een brug evenwijdig aan de Maasroute/Maaspuntweg.

 

Planperiode

 

De planperiode is hierbij vastgelegd als lopend van 1989 tot en met 1999. De periode 1989 tot en met 1 juli 1992 dient te worden gebruikt om de Sphinx-fa­brieken over te plaatsen en het omschreven gebied te ontruimen en de bodem te saneren.

Het plan wordt tot ontwikkeling gebracht volgens het tijdschema behorende bij de planomschrijving.

 

3.5.   Ten aanzien van het programma, (zie 1.2.), en onder verwijzing naar het in 1.1. genoemd raadsbesluit, waarin wordt uitgegaan van flexibiliteit, gelden de volgende prestatie-eisen:

 

A.               Geen afwijkingen worden toegestaan anders dan een verhoging van het aantal woningen.

B. t/m E.    Afwijkingen tot maximaal 10% per onderdeel worden toegestaan. Afwijkingen groter dan genoemde 10% zijn toegestaan, voor zover deze worden gecompenseerd door woningbouw.

F.               Afwijkingen kunnen worden toegestaan, met inachtneming van het gestelde in artikel 3.6.

 

3.6.   De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Orde­ning en Milieubeheer kan, na overleg met de gemeente Maastricht besluiten het convenant aan te passen, in­dien:

 

-        in strijd wordt gehandeld met de bepalingen van par. 10 van de voorgenomen Locatiesubsidieregeling 1989;

-        in strijd wordt gehandeld met de bepalingen van het convenant;


-        bij een afwijking van meer dan 10% van de program­ma-onderdelen B. tot en met E., voor zover niet gecompenseerd door woningbouw, of bij een afwijking van de programma-onderdelen onder F. er naar het oordeel van de Minister sprake is van een aanzien­lijke of kenmerkende afwijking, binnen het kader van de flexibiliteit zoals aangegeven in voornoemd raadsbesluit."

 

.         Ministerie van Economische Zaken, provincie Limburg, gemeente Maastricht [25]

 

Het convenant tussen bovengenoemde partijen houdt in hoofdzaak het volgende in:

 

"1.     Planopzet en prestatie-eisen

 

1.1.   Het plan voor de herstructurering van het Sphinx­Céramique-terrein te Maastricht, zoals dat is ver­woord in de subsidieaanvrage van de provincie Limburg van 31 mei 1988 aan de Minister van Economische Za­ken, wordt in zijn totaliteit gerealiseerd, uitgaande van de in 1.2. genoemde planuitvoering conform bijbe­horende planomschrijving kenmerk 211-1988 d.d. 15 augustus 1988, zonder aanzienlijke of kenmerkende afwijkingen, conform het raadsbesluit ter zake (nr. 211-1988 d.d. 16 augustus 1988), alsmede de samenwer­kingsovereenkomst gemeente-A.B.P. d.d. 16 augustus 1988.

 

1.2.   Programma

 

Het programma omvat de volgende planonderdelen:

 

A.      1.600 woningen; het aandeel ongesubsidieerde vrije sector hierin bedraagt minimaal 50%. De woning­bouwfasering is minimaal 200 woningen per jaar.

B.      70.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. kantoren en instituten.

C.     20.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. hotelaccom­modatie.

D.     20.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. culturele doeleinden of andere niet-commerciële bovenregio­nale voorzieningen.

E.      5.000 m2 bruto vloeroppervlak t.b.v. winkels.

F.      De in de planopzet opgenomen economische struc­tuurversterkende, infrastructurele en kwalitatieve planelementen, zoals hieronder zijn weergegeven.


 

Economische structuurversterkende elementen

 

De economische structuurversterkende planelementen zijn de avenue, de ontsluitingsweg naar het Lelie­terrein, de overkapping van het marktterrein, de ver­breding van een gedeelte van de spoorwegtunnel en de keer- en kademuren.

 

Infrastructurele en kwalitatieve planelementen

 

De kwalitatieve planelementen zijn m.n. een winkel­voorziening, een culturele of andere niet-commerciële bovenregionale voorziening, het marktterrein en een parkeergarage.

De infrastructurele elementen zijn een fiets/voetgan­gersbrug over de Maas en een brug evenwijdig aan de Maasroute/Maaspuntweg.

 

De planperiode

 

De planperiode is hierbij vastgelegd als lopend van 1989 tot en met 1999. De periode 1989 tot en met 1 juli 1992 dient te worden gebruikt om de Sphinx-fa­brieken over te plaatsen en het omschreven gebied te ontruimen en de bodem te saneren.

Het plan wordt tot ontwikkeling gebracht volgens het tijdschema behorende bij de planomschrijving.

 

1.3.   Prestatie-eisen

 

De prestatie-eisen waaraan de gemeente Maastricht dient te voldoen, omvat de realisering van de bij 1.2. onder F. genoemde economische structuurverster­kende elementen.

Indien er bij de uitvoering wijzigingen worden aange­bracht in de als economisch structuurversterkende aangeduide planelementen, dient het provinciaal be­stuur van Limburg reeds bij de bespreking hierover betrokken te worden. Alvorens deze wijzigingen worden doorgevoerd, dient overeenstemming te bestaan met het provinciaal bestuur.

Ten aanzien van de overige onder 1.2. genoemde plan­onderdelen dient de gemeente er naar te streven dat genoemde planonderdelen daadwerkelijk worden gereali­seerd.

 

1.5.   Ten aanzien van het in 1.2. onder D. genoemde, zijn de provincie Limburg en de gemeente Maastricht over­eengekomen, dat de 20.000 m2 bruto vloeroppervlak als maximum moet worden beschouwd.

 

De bijdrage op grond van de Regeling Perspectievenno­ta Zuid-Limburg is gekoppeld aan realisering van de volgende economische structuur-versterkende planele­menten: de avenue, ontsluitingsweg naar het Lelie­terrein, overkapping van het marktterrein, de verbre­ding van een gedeelte van de spoorwegtunnel en de keer- en kademuren."

 

.         Samenwerkingsovereenkomst gemeente Maastricht-A.B.P. [26]

 

In de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Maastricht en het A.B.P. zijn de volgende elementen van belang in het kader van de randvoorwaarden.

 

"Artikel 3 Stedebouwkundige planopzet

 

Basis voor de verdere ontwikkeling en realisering van de Doelstelling van partijen is het door prof. ir. J. Coenen, in opdracht van partijen, opgestelde Plan.

Partijen erkennen dat voornoemd Plan een opzet in hoofd­lijnen is dat in goed onderling overleg dient te worden uitgewerkt en dat daarbij aanpassingen kunnen plaatsvinden. Een én ander binnen het kader van het in artikel 4 genoemde Bebouwingsprogramma, de in artikel 5 vermelde bouwgrondex­ploitatie en de in artikel 9 vermelde bestemmingsplanproce­dure zulks met behoud van de door partijen overeengekomen afspraken en nagestreefde hoge kwaliteitseisen zowel in stedebouwkundige, architectonische als functionele zin.

 

Artikel 4 Bebouwingsprogramma

 

4.1.   A.B.P. verplicht zich in samenwerking met derden navolgend bebouwingsprogramma te (doen) realiseren. Dit programma dient te worden gelezen met inachtname van het gestelde in artikel 6 en 9.

 

- woningen (1.600)

160.000 m2 BVO

(br. vloeropp.)

- kantoren

70.000 m2 BVO

 

- winkels

5.000 m2 BVO

 

- hotels

20.000 m2 BVO

 

- parkeercap. (bebouwd)

90.000 m2 BVO

 

 

345.000 m2 BVO

 

- cultuur of ander niet

 

 

  commerciële functie

 

 

  (niet voor rekening

 

 

  en risico ABP!)

20.000 m2 BVO

 

 

365.000 m2 BVO

 


Het hierboven genoemde woningbouwprogramma is globaal op navolgende wijze te differentiëren:

 

a.

luxe vrije sector koop

20%

b.

luxe vrije sector huur of koop

30%

c.

huursector

45%

d.

huurwoningen met niveau gelijk

 

 

aan woningwet

5%

 

 

100%

 

Van de onder b., c. en d. genoemde woningen worden circa 750 stuks door het ABP gerealiseerd in de pre­miehuursector.

De genoemde parkeercapaciteit is in relatie tot de realiseringsverplichting van het ABP in aantal par­keerplaatsen (p.p.) onder te verdelen in:

 

- woningen (overdekt)

1.600

tot 2.000

- woningen semi-openbaar (niet overdekt)

320

+ P.M.

- kantoren

1.400

 

- parkeergarage incl. winkel- en hoteluitbr.

400

 

- hotel bij brug 140 dubbelfunctie 50% (wel/niet overdekt)

70

 

 

3.790

p.p. tot 4.190 p.p. + p.m.

 

 

 

- cultuur of andere niet commerciële functie            -op eigen terrein‑            (niet voor rekening en risico van ABP!)

200

 

 

3.990

p.p. tot 4.390 p.p. + p.m.

 

 

 

 

 

4.2.   Het Bebouwingsprogramma is te realiseren volgens na­der overeen te komen deelprojecten. Omtrent de invul­ling en capaciteit per deelproject zullen partijen in onderling overleg een schema opstellen.

 

4.3.   Het ABP verbindt zich, zo hiertoe door marktomstan­digheden aanleiding gaat ontstaan, in afwijking van voornoemde differentiatie in het woningbouwprogramma binnen de planperiode en fasering als genoemd in ar­tikel 6 de geplande 1.600 woningen te (doen) realise­ren als beleggingsproject.

 

Zo aan het einde van de planperiode nog niet ingevuld bouwvolume ingevolge het bebouwingsprogramma resteert zal dit, met gebruikmaking van de flexibiliteitregeling als genoemd in artikel 9, door het ABP vervol­gens worden ingevuld en gerealiseerd met minimaal 200 woningen per jaar in een nader overeen te komen dif­ferentiatie.

 

4.4.   In verband met de in het Rekenmodel opgenomen stelpost "nog te concretiseren opbrengst bouwterreinen" groot f. 3.800.000,-- komen partijen overeen dat deze opbrengst dient te worden gerealiseerd door middel van wijzigingen van de differentiatie koop/huur als genoemd onder lid 1. in samenhang met verhoging van het bebouwingsprogramma van de in lid 1. genoemde categorieën a en b.

 

4.5.   Binnen een bepaald deel van het Plan, zoals aangege­ven op bijlage III., zal met het oog op realisering van P.N.L.-doeleinden binnen het kader van het Reken­model ruimte gereserveerd worden voor culturele of andere niet commerciële bovenregionale voorzieningen met als maximaal grondoppervlak van ca. 8.500 m2 ten behoeve van maximaal 20.000 m2 BVO. Het ABP zal onder nader tussen partijen te bepalen condities en conform de criteria van het Rekenmodel de betreffende grond op afroep aan de Provincie te koop aanbieden.

De beoogde functie zal in samenhang met de overige functies in de directe omgeving gerealiseerd worden.

 

Artikel 9 Bestemmingsplan

 

9.1.   De gemeente verplicht zich tegenover het ABP met in­achtneming en op basis van de in artikelen 4. en 6. respectievelijk genoemde programma en fasering zorg te dragen voor het tijdig en correct opstellen en na inspraak in procedure brengen en begeleiden tot het onherroepelijk worden van het benodigde bestemmings­plan op zodanige wijze, dat de door partijen geformu­leerde Doelstelling tijdig kan worden verwezenlijkt, voor zover de Wet op de Ruimtelijke Ordening haar dit mogelijk maakt. Zonodig met gebruikmaking van een anticipatie-procedure.

 

9.2.   De onderscheiden bestemmingen van het Plan zullen, voor zover mogelijk binnen de wettelijke mogelijkhe­den, in het ontwerp-bestemmingsplan zodanig worden geformuleerd dat een bepaalde, hierna te noemen flexibiliteit ontstaat:

-        van bestemming "kantoren" naar "wonen" (indien ten opzichte van de fasering/planning als genoemd in artikel 6 lid 1. een voorraad terreinen ten behoeve van 25.000 m2 BVO kantoren beschikbaar is;

-        van bestemming "winkels" naar "wonen" (indien de eerstgenoemde bestemming aan het einde van de plan­periode niet volledig is gerealiseerd);

-        van bestemming "hotel" naar "kantoren" of "wonen" (indien in 1996 is gebleken dat deze functie in het plan niet kan worden gerealiseerd);

-        omzetting van koop- naar huurwoningen en omgekeerd.


9.3.   Indien, naar mening van het ABP, de marktomstandighe­den tijdens de realisatieperiode zich zodanig ontwik­kelen dat het Bebouwingsprogramma niet verantwoord kan worden gerealiseerd, bestaat de mogelijkheid, voor zover niet passend binnen de genoemde flexibili­teit, op basis van gezamenlijk overleg, binnen het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, navol­gende bestemmingswijzigingen door te voeren:

 

-        van bestemming "wonen" naar "andere bestemmingen" wijzigen is mogelijk in onderling overleg, waarbij evenwel een aantal van 1.600 woningen als minimum geldt;

-        van "cultureel of een andere niet commerciële functie" naar "wonen" of "kantoren" indien het gesteld in artikel 4 lid 5. niet leidt tot een realisering door of via de Provincie.

Alle wijzigingen in dezen dienen afgestemd te zijn op en realiseerbaar te zijn in het bouwproces.

 

9.4.   De gemeente zal het ABP regelmatig op de hoogte hou­den van de voortgang van de bestemmingsplan-procedu­re.

 

Artikel 14 Exclusiviteit

 

14.1. Partijen verbinden zich, tot afzet van het Plan ver­zekerd is, over en weer geen enkele nieuwe concurre­rende planontwikkelingen ten aanzien van kantoren met een b.v.o. van meer dan 500 m2 en luxe-hotels, te starten, te bevorderen of te honoreren binnen de ge­meente Maastricht die naar mening van een van de par­tijen een nadelige invloed kunnen hebben op de in het contractgebied te realiseren bestemmingen.

Tenzij door de andere partij gemotiveerd kan worden aangetoond dat betreffende planontwikkeling niet in het contractgebied gerealiseerd kan worden en daar­door geen concurrerende invloed met zich meebrengt.

De hieronder te noemen projecten vallen niet onder deze regeling:

-        Randwyck-Noord/Zuid;

-        Geusselt (vallende onder het voorbereidingsbesluit d.d. 7 juli 1987);

-        Blekerij 3e fase;

-        Boschstraat-Oost (L3 vlek/bassin/terrein landbouw­belang);

-        Stationsplein (NS);

-        Lelie-terrein;

-        Oostermaas-Zuid, incl. Darley-Vliegen;

-        Scharn-Noord;

-        Sibema-terrein;

-        kantoorfuncties in per 1 september 1988 vastgestel­de bestemmingsplannen en thans lopende procedures en de rechten van derden op basis van overgangsrecht.


14.2 De gemeente verplicht zich jegens het A.B.P. om aan het Plan de eerste urgentie toe te kennen binnen de gemeentelijke contingent-verdeling, onderdeel premie­huur-profit. Dit tot een maximum van 100 premiehuur-contingenten per jaar met een maximum van 750 contin­genten voor de totale planperiode. Indien de gemeen­te, door toedoen van de overheid, niet kan voldoen aan voornoemde verplichting, zal zij meewerken aan de verkrijging van in de plaats komende regelingen.

 

Samenvattend op hoofdlijnen kan qua randvoorwaarden op grond van de overeenkomsten het volgende worden gesteld:

 

-        Algemeen:

 

.         een gevarieerde invulling van het terrein, zowel wat betreft bebouwing als functies, staat voorop.

Daarbij dient in de bebouwing een bepaalde flexibiliteit te zijn met betrekking tot de uitwisseling van functies;

.         er moet worden voldaan aan de criteria zoals gesteld in de S.G.B.

 

-        Wonen (1.600 woningen):

 

.         er moet worden voldaan aan een minimum-omvang van 1.000 woningen in het kader van de Subsidieregeling Grote Bouwlokaties (S.G.B.) en van minimaal 1.600 uit overeenkomsten c.q. exploitatieve overwegingen;

.         gebouwd dient te worden voor één- en tweepersoons huishoudens, waardoor de doorstroming in de rest van de stad wordt bevorderd.

 

-        Kantoren (70.000 m2 b.v.o.):

 

.         het merendeel van de kantoorruimte dient ter versterking van de zakelijke dienstverlening, complementair aan de kantoorruimte in Randwyck en de binnenstad;

.         daarnaast dient er ruimte te zijn voor één of meerdere institu­ten van bovenregionaal belang.

 

-        Hotels (1 of 2 hotels, 20.000 m2 b.v.o.):

.         ter opvang van de toename van de behoefte vanuit de zakelijke en andere dienstverlening;

.         ter versterking van de toeristische infrastructuur.

 

-        Detailhandel/horeca (5.000 m2 b.v.o.):

 

.         de detailhandel dient niet concurrerend te zijn met winkels in de binnenstad;

.         er dient (gedeeltelijk) afstemming plaats te vinden op de toe­komstige bewoners van het plangebied;

.         er dient een overdekte markthal te worden gerealiseerd.


 

-        Verkeer:

 

.         met betrekking tot de verkeerskundige en stedebouwkundige situ­atie in en rondom het plangebied is het creëren van een ontslui­tingsweg tussen de Wilhelminasingel en de Limburglaan en tussen de Duitse Poort en deze hoofdontsluitingsweg een primaire ver­eiste.

Randvoorwaarde voor de opvang van het toenemende verkeer in de spoortunnel is het verbreden van de aanloop naar de tunnelbak. De hoofdontsluitingsweg van het plangebied, de verbinding met de Duitse Poort en de Akerstraat zullen een grotere verkeersstroom te verwerken krijgen dan thans het geval is. Bij de invulling van het plangebied dient met deze toename van het verkeer en daarmee van de geluidsemissie rekening te worden gehouden;

.         ten aanzien van openbaar vervoerhaltes in het plangebied geldt een loopafstand van ± 250 meter tot aan de halte;

.         het parkeren in het plangebied dient vanwege de benodigde ruimte (4.000 p.p.) grotendeels ondergronds te gebeuren.


 

 

 

5.         DOELSTELLINGEN

 

5.1.      Inleiding [27]

 

De in de beginjaren zeventig in de ruimtelijke planning in zwang ge­raakte doelstellingenbenadering kan gezien worden als een reactie op de ondoorzichtige wijze waarop tot die tijd plannen tot stand kwamen. De bedoeling van de doelstellingenbenadering was helderheid te bren­gen in de planvorming: na gesteld te hebben wat de feitelijke situa­tie is, stelt men vast welke richting men uit wil en hoe die richting te bereiken is.

De doelstellingenbenadering bleef in haar goede opzet steken. Doel­stellingen waren over het algemeen vage intentieverklaringen zonder uitgewerkt te zijn in praktische toepasbare regels. Men trachtte op­vattingen over menselijk welzijn, het economisch functioneren en de culturele en historische continuïteit in hun relatie tot de gebouwde omgeving vast te leggen. Men was echter bang en/of niet in staat die opvattingen ook toetsbaar in een plan op te nemen. De feitelijke planvorming ging achter die intentieverklaringen op de oude voet ver­der.

Als reactie daarop ontstond een aanpak die gericht was op concrete problemen. Doelstellingen werden aan specifieke gebieden gehecht, problemen werden gekozen als zijnde urgent, aangesloten werd bij het lopend beleid. Deze strategisch-probleemgerichte benadering vond in de tweede helft van de jaren zeventig ingang. Met het verminderen van de economische mogelijkheden ging de financiële haalbaarheid van be­paalde oplossingen de boventoon voeren.

Tegelijkertijd is de zogenaamde onderhandelingsplanning ontstaan. Hierbij vindt in een gesloten circuit uitruil plaats van sectorale eisen, zowel op horizontaal planningsniveau als tussen de plannings­niveaus onderling.

De laatste tijd klinkt weer de roep om een planvorm, waarin de toe­komstvisie opnieuw een grotere plaats krijgt en waarin een plan met een onorthodoxe aanpak, meer kansen krijgt. Aan deze roep wordt in de praktijk nu ook veel gehoor gegeven; plannen met een hoge stedebouw­kundige/architectonische kwaliteit zijn veelal het gevolg. Toch zijn doelstellingen niet overbodig. Ze dwingen bestuurders en andere plan­nenmakers tot eenstemmigheid. Op een lager abstratie-niveau zijn ze praktisch onmisbaar omdat ze noodzakelijk zijn bij de toetsing van actieprogramma's of uitwerking. Ze dienen dan wel in een toetsbare vorm te zijn geformuleerd.

 

Zoals dat ook voor andere delen van een planproces geldt is een aan­tal criteria te formuleren waaraan planvorming en plan in ieder geval moet voldoen:

-        planvorming en plan moeten overzichtelijk en helder zijn:

-        een plan moet probleem-oplossend en uitvoeringsgericht zijn;

-        een plan moet gebaseerd zijn op een betrokkenheid van de partici­panten;

-        een plan moet nieuwe perspectieven openen.


 

5.2.      Céramique-terrein

 

Op de verschillende bestuursniveau's zijn doelstellingen voor het Céramique-terrein geformuleerd. In hoofdstuk 2 is dit reeds weergege­ven.

Van al deze doelstellingen is die op het gemeentelijk niveau verwoord in het Structuurplan Binnenstad 1982 het meest aansprekend en uit­gangspunt voor verdere activiteiten:

 

"Wanneer er geen behoefte meer blijkt te bestaan aan conti­nuering van het bestaande gebruik voor industriële doelein­den, dient te worden gestreefd naar een multifunctioneel gebruik van het Sphinx-Céramique-terrein". [28]

 

Toen zich de omstandigheden voor deden, zoals reeds elders is be­schreven, om het onderhavige terrein te kopen, is deze gelegenheid weloverwogen benut.

Bij de gedachtenvorming over de invulling van het Céramique-terrein is de bovengenoemde doelstelling richting gevend geweest.

Naast een verkenning van de markt, waarover elders verslag wordt ge­daan, is gekozen voor een onorthodoxe aanpak door aan prof. ir. J. Coenen de opdracht te verstrekken om een stedebouwkundige visie te ontwikkelen. Deze is in maart 1988 verschenen onder de titel "De Sphinx ontrafeld". Umberto S. Barbieri stelt in deze publikatie:

 

"Het is geen toeval dat de gemeente niet de traditionele weg heeft gevolgd maar gedacht heeft aan een architectoni­sche benadering van dit ruimtelijk vraagstuk: het gaat niet alleen om functies, rooilijnen, vlekken en zonering maar om een beeld, een beeld dat het vermogen moet bezitten om zo­wel structurele als ruimtelijke aspecten op te vangen en op te lossen.

Een beeld tenslotte dat niet aan het toeval is overgelaten maar beantwoordt aan het verlangen de stedelijke kwaliteiten van Maastricht te versterken en completeren". [29]

 

De situatie is na de marktverkenning in grote lijnen duidelijk:

 

-        de intentie van het gemeentelijk beleid is, in het verlengde van de eerder en ook op andere beleidsniveau's geformuleerde doelstellin­gen, een multifunctioneel gebruik te maken van het terrein, waarop functies worden gepland die als speerpunt kunnen dienen voor verde­re ontwikkelingen in stad en regio;

-        in de komende 10 jaren dient een stedebouwkundig en architectonisch hoogstaande wijk te worden gerealiseerd, behorende tot de Maas­trichtse binnenstad en met grote uitstraling voor Maastricht en de regio;

-        het beleid wordt integraal ontwikkeld met vrij harde middellange termijn doelstellingen (periode 1989-1999);

-        er zal gezocht moeten worden naar een partner in de private sfeer om het plan te ontwikkelen;

-        het programma moet financieel haalbaar zijn;

-        de financiële risico's voor de gemeente moeten beperkt zijn;


-        er zal naar subsidiënten worden gezocht, die onvermijdelijk eisen zullen stellen aan het te realiseren programma en de tijd waarbin­nen dit moet plaatsvinden;

-        er zal naast een aansprekend en financieel haalbaar programma een aansprekende vorm moeten worden gekozen;

-        de participanten moeten een duidelijke plaats in het planningspro­ces krijgen;

-        door de vorm en inhoud van het gekozen planproces met de daaraan verbonden consequenties is de ruimte voor inspraak door burgers over het ontwerp beperkter dan in de gemeente Maastricht gebruikelijk is.

 

De nieuwe methode van aanpak, zich bewegend tussen experimentele ver­nieuwing en financiële zekerheid, heeft ertoe geleid, dat de uitwer­king van de doelstellingen in een concreet programma en van dit pro­gramma in een feitelijke vorm reeds in een vroeg stadium is vastge­legd.


 

 

 

6.         PROGRAMMATISCHE ASPECTEN

 

6.1.      Inleiding

 

Het programma ter invulling van het plangebied met een aantal stede­lijke functies, ruimtelijk vervat in de stedebouwkundige visie, is gebaseerd op een onderzoek, dat door Wilma Vastgoed b.v. is inge­steld. [30]

Deze zogenaamde Marktvisie Sphinx-Céramique-terrein geeft aan in wel­ke omvang bepaalde stedelijke functies binnen het plangebied dienen te worden ingepast en de ruimte die hiervoor benodigd is.

De samenstellers van de Marktvisie baseren zich hierbij op trends, die zich (inter-) nationaal voordoen en de invloed en gevolgen hiervan op de Maastrichtse situatie. Daarnaast is een aantal deel-onderzoeken verwerkt, dat toekomstverwachtingen en prognoses geeft over de ont­wikkeling van elk van de stedelijke functies in Maastricht. Er wordt aangegeven op welke manier Maastricht hier adequaat op kan inspelen. In het navolgende wordt een onderbouwing van de programmatische as­pecten van de inrichting van het plangebied gegeven en per stedelijke functie besproken (zie kaart 11).

 

6.2.      Wonen

 

Alhoewel bevolkingsprognoses niet altijd uitkomen, is er een aantal demografische ontwikkelingen waarneembaar, dat in de nabije toekomst vrijwel zeker weerslag heeft op de woningmarkt. Tot 2005 zal de groei van de bevolking afnemen. Na dit omslagpunt vindt er een daling van de bevolking plaats. In de Maastrichtse situatie vindt er tussen 1995 en 2000 een stabilisatie plaats en na 2000 naar verwachting een da­ling. De bevolking zal in Maastricht in 2000 globaal uit 120.000 per­sonen bestaan. De daling gaat gepaard met een sterke z.g. vergrijzing en ontgroening. De vergrijzing en ontgroening zijn in Maastricht relatief sterker dan in Nederland en zullen ten opzichte van de lan­delijke situatie ook toenemen.

 

In de periode tot 2000 vindt naast de lichte groei van de bevolking een grotere stijging van het aantal huishoudens plaats. De huishou­dens worden kleiner (o.m. onder invloed van gezinsverdunning, echt­scheiding en toenemende vraag naar zelfstandige woonruimte bij jonge­ren) en wisselen relatief vaak van samenstelling. In Noord-Brabant en Limburg is er wat dat betreft nog sprake van een inhaaleffect ten op­zichte van overig Nederland. Van de Maastrichtse bevolking voert nu reeds 40% een één- of tweepersoons huishouden. De verwachting is dat dit percentage in de nabije toekomst hoger zal worden. Anticiperend op de te verwachten afnemende groei van het aantal huishoudens na 2000, zal reeds na 1990 worden begonnen (landelijk beleid) met het terugschroeven van de woningbouwprogramma's. Regionaal zullen daar echter grote verschillen in bestaan.

 

 

 


 

 

In binnenstedelijke gebieden is het effect van het kleiner worden van de huishoudens, het meest merkbaar. Gezinnen met kinderen geven in het algemeen de voorkeur aan laagbouwwoningen, liefst met tuin. Zij trekken om die reden naar de buitenwijken. De vrijgekomen plaatsen worden ingenomen door kleine huishoudens. Zij geven de voorkeur aan de nabijheid van stedelijke voorzieningen.

 

Door de ontgroening neemt het aantal starters op de woningmarkt en daarmee de vraag naar goedkope huurwoningen af. Het aantal senioren neemt toe. De senior van de toekomst is echter hoger opgeleid, actie­ver, gezonder en welvarender dan de senior van nu. Hij (zij) beschikt vaker over een koopwoning met relatief lage lasten. Een andere fac­tor, die de vraag naar koopwoningen kan laten toenemen ten koste van de huurwoningen, is het herstel van de economie. Bij een economische groei van 1% is de verhouding huur : koop ongeveer 60 : 40. Bij een economische groei van 2% is dit al 40 : 60.

 

In het algemeen is er sprake van een relatieve toename van de woon­lasten. Door de bezuinigingen van de overheid - in het kader van het terugdringen van het begrotingstekort - zal dit gepaard gaan met af­nemende premies en subsidies, behalve voor de allerlaagste inkomens­groepen. Wat de invloed hiervan op de verhouding koop - huur is, valt moeilijk in te schatten.

 

Volgens het Streekplan Zuid-Limburg (1987) is er in het stedelijk gebied van Maastricht een tekort aan ontwikkelingsmogelijkheden voor woningbouw. Uit een recente woningbehoefteraming van de provincie Limburg blijkt, dat er tot 2000 een globale behoefte bestaat aan 9.500 woningen, waarvan 4.200 voor de opvang van het actuele woning­tekort en 5.300 voor de opvang van de additionele woningbehoefte.

Voor de toekomstige huisvesting van studenten zijn daarnaast 1.500 woningen nodig, terwijl op grond van het ruimtelijke ordeningsbeleid van rijk en provincie (compacte stad, i.p.v. suburbanisatie in stadsrandkernen, opvang van de overloop uit het landelijk gebied) 300 wo­ningen nodig zijn.

 

In totaal is er tot 2000 een behoefte van globaal 8.000 woningen. De restcapaciteit aan woningbouwlokaties, exclusief het Céramique-ter­rein en enkele andere aanvullende lokaties in het stedelijk gebied bedraagt ± 4.400.

De bouw van 1.600 woningen op het Céramique-terrein voorziet duide­lijk in een behoefte.

 

Kwalitatief gezien dient volgens de marktvisie te worden ingespeeld op de trendverwachtingen, zoals deze in het voorgaande zijn beschre­ven. De prioriteit dient gegeven te worden aan kwalitatief zeer hoog­waardige woningen voor kleine huishoudens, zoals één- of tweeverdie­ners met een goed betaalde baan en senioren. De bebouwing is stede­lijk - dus gestapeld - en daarom gericht op huishoudens met weinig of geen kinderen.


De menging van de genoemde subgroepen staat centraal in de inrichting van het plangebied. De nadruk ligt op 3-4 kamer woningen zowel in de (duurdere) huursector als in de koopsector. Daarbij moet de mogelijk­heid bestaan om huurwoningen te kunnen verkopen. De woonruimtes zijn ruim gedimensioneerd, uitgerust met een uitgebreid voorzieningenpak­ket, voldoende parkeerruimte (overdekt) en met veel privacy (zo wei­nig mogelijk overlast van medebewoners en andere stedelijke func­ties).

 

Naast deze meest architectonische hoedanigheden, die dienen om het woongenot te verhogen, is bij de stedebouwkundige inrichting van het gebied, hieraan reeds aandacht besteed. Zo worden de binnenterreinen van de circussen en de andere bouwblokken ruimschoots voorzien van groen en is rekening gehouden met de invloed van geluid.

Waar nodig zullen geluidwerende maatregelen worden getroffen.

 

Verwacht wordt dat de Céramique-lokatie zowel regionaal als bovenre­gionaal een bepaalde uitstraling zal hebben. Regionaal gezien is de lokatie zeer sterk concurrerend met andere potentiële bouwlokaties. Voor de aangegeven subgroepen kan op andere plaatsen in de stad niet of minder worden gebouwd. Daar zal men zich meer dienen te richten op andere categorieën woningzoekenden. Door de nieuwbouw op het Cérami­que-terrein zal er een doorstroming plaatsvinden, voornamelijk binnen de koopsector van de bestaande woningvoorraad.

Slechts voor de duurste sector koop- en huurwoningen wordt verwacht dat ook bewoners van buiten de regio aangetrokken zullen worden. Deze is geprojecteerd langs de Maas. Verwacht wordt dat dit ± 40% van het aantal bewoners zal zijn. Verwacht wordt dat de markt per jaar 150 - 200 woningen kan opnemen, gericht op de genoemde subgroepen (een- en tweeverdieners met hoge inkomens, senioren).

De Marktvisie geeft hiervoor globaal de volgende onderverdeling:

 

aantal won.

per jaar

sector

type

perc.

30 - 40

luxe vrije sector

koop

luxe appartement met

zicht op de Maas,

130 - 200 m2

20

50 - 60

luxe vrije sector

huur of koop

luxe appartement

3/4 kamers, 120 m2

30

69 - 90

premie huur of

koop

appartement

3 kamers, 90 m2

45

± 15

niveau woningwet

huur of koop

townhouses

5

 

In het te realiseren woningbouwprogramma is de mogelijkheid opgenomen 90 woningen te bouwen met een huur vergelijkbaar met die van de soci­ale huursector. Er zal getracht worden dit aantal nog te verhogen.


 

6.3.      Kantoren

 

Bij de keuze van de lokatie voor de vestiging van nieuwe kantoren spelen bepaalde vestigingsplaatsfactoren een grote rol. Een goede bereikbaarheid, zowel met de auto als met het openbaar vervoer, de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen en een representatie­ve omgeving hebben vaak een bepalende invloed. Steeds minder belang­rijk zijn ligging t.o.v. toeleveranciers, afnemers, andere kantoren, winkels en recreatiemogelijkheden. De laatste jaren heeft er in de steden een spreiding van kantoorvestigingen plaatsgevonden, waarbij lokaties aan de rand van de binnensteden, in de buurt van openbaar vervoerstations en nabij uitvalswegen favoriet zijn. Aan de kantoor­gebouwen zelf worden andere voorwaarden gesteld dan een aantal jaren geleden. Kleinschaligheid behoort door technische ontwikkelingen m.n. in de communicatiemiddelen tot de mogelijkheden. Daarbij worden wel eisen gesteld aan representativiteit, indeelbaarheid en flexibiliteit van de gebouwen. Het aantal bruto m2 vloeroppervlak per werknemer neemt hierdoor echter niet toe.

De kantoortechnologie dient het administratieve en communicatieve werk en het beheerssysteem van kantoren beter te laten functioneren. De laatste jaren worden nieuwgebouwde kantoorpanden aangepast aan en uitgerust met een groot aantal technologische voorzieningen. Kantoor­panden die op een dergelijke manier zijn uitgerust worden wel als "intelligent" of als "smart building" aangeduid. De verwachting is, dat de met moderne faciliteiten uitgeruste kantoorpanden zeer goed in de markt zullen liggen. Het verzamelkantoor zal daarbij in de belang­stelling komen, omdat het gebruik van gezamenlijke technologische faciliteiten (shared tenant services) voor de afzonderlijke gebrui­kers kostenbesparend werkt. [31]

Vanaf 1982 heeft zich een herstel van de kantoormarkt voorgedaan. De tabel geeft de ontwikkelingen aan tussen 1982 en 1985. Na 1985 heeft dit herstel zich voortgezet.

 

Overzicht van nieuwbouw van kantoorruimte in Nederland in de periode  1982 t/m 1985 op grond van verleende bouwvergunningen [32]

 

 

aantal

werken

bouwsom

x f.       106

inhoud*

x 1000 m3

oppervlakte*

x 1000 m2

1982

1611

1155

3145

918

1983

1649

1715

4192

984

1984

1935

1474

3985

1202

1985

2284

1669

5584

1365

* tevens herbouw- en uitbreidingsprojecten


 

 

De toename doet zich vooral voor in de handel en de verkeerssector, in de publieke sector (overheidsgebouwen) en de nijverheid. Kantoorgebouwen vormen met name een stedelijk verschijnsel. Het zal duidelijk zijn, dat de meeste bouwactiviteiten in de kantorensfeer in de randstad zullen plaatsvinden. Naarmate de gemeenten kleiner worden is er duidelijk sprake van een geringere bouwactiviteit.

 

Aantal verleende bouwvergunningen naar gemeente-grootte 1985

 

gemeenten met

aantal inwoners

aantal

gemeen-

ten

aantal werken waarvoor een bouw‑

vergunning is verleend

 

 

 

 

herstel en

nieuw- en herbouw

 

 

verbouw

en uitbreiding

 

 

totaal

gem. per

gemeente

totaal

gem. per

gemeente

> 200.000

4

216

54

113

28

100.000-200.000

13

128

10

133

10

60.000-100.000

22

117

5

162

7

40.000- 60.000

28

121

4

152

5

30.000- 40.000

37

77

2

126

3

< 30.000

637

271

0,4

667

1

Bron: C.B.S.

 

Maastricht valt in de categorie gemeenten, die na de randstad de grootste activiteit kent in de nieuw- en herbouw en uitbreiding van kantoren.

 

De werkgelegenheid in Maastricht wordt vooral in de industrie en dienstverlening gevonden. Met name in de sector dienstverlening ver­wacht men in de komende jaren een groei van de werkgelegenheid, die groter zal zijn dan het landelijk gemiddelde. Het MECC en de RL ver­vullen hierbij een voortrekkersrol. De werkgelegenheid in de dienst­verlening bedraagt op het moment 41% van de totale werkgelegenheid, terwijl het aantal vestigingen in deze sector 37% van het totaal is.

 

Het merendeel van het kantoorvloeroppervlak in Maastricht is gecon­centreerd in de binnenstad (64%) en Randwyck (22%). Het verschil tus­sen de vestigingen in beide gebieden betreft het gemiddelde vloerop­pervlak per vestiging. In de binnenstad is dat 630 m2 per vestiging; in Randwyck is dat ± 11.000 m2. De verdeling van de werkgelegenheid in de kantorensector levert ongeveer hetzelfde beeld op als de sprei­ding van het vloeroppervlak. [33]

 

Om de toekomstige behoefte aan kantoorruimte te kunnen bepalen is de methode van een eenvoudige doortrekking van de trend van de laatste jaren (zoals de E.T.I.N. dit ook doet bij bedrijfsterreinen [34]) aan­gevuld met enige extra kantoorruimte ten behoeve van de frictieleeg­stand en de reserve- en acquisitiecapaciteit in het algemeen net zo doeltreffend als het gebruik van meer ingewikkelde rekenmethoden.

 

Op basis van cijfers van de afgelopen jaren wordt in Maastricht een opnamecapaciteit van 6.000 m2 vrije markt-kantoorruimte per jaar rea­listisch geacht. De Marktvisie ziet door grote marketing- en promo­tie-activiteiten van de gemeente en op basis van trendverwachting 10.000 m2 per jaar als haalbaar. Een onderdeel van de promotionele activiteiten vormt de voorverhuur of -koop, zonder dat de kantoorpan­den gebouwd zijn. Projectontwikkelaars, makelaars en tal van anderen gaan op zoek naar huurders of kopers van een pand. Met deze methode werd in 1986 in Nederland 120.000 m2 voorverhuurd. [35]

De 70.000 m2 kantooroppervlakte die is geprojecteerd op het Cérami­que-terrein betekent per jaar een opname-capaciteit van t 7 à 8.000 m2 (70-80% van de totale geprognotiseerde opname-capaciteit volgens de Marktvisie).

 

De verwachting wordt ondersteund door:

 

-        de benoeming van Maastricht als stedelijk knooppunt in de Vierde Nota R.O., de trendverwachtingen door de gunstige cijfers van de afgelopen jaren en de opleving van de economie;

-        dat zowel qua bereikbaarheid (zowel auto als openbaar vervoer) als representativiteit het Céramique-terrein een toplokatie in Maas­tricht en de omliggende regio is;

-        dat er gedeeltelijk sprake zal zijn van vervangende nieuwbouw voor oude panden in de binnenstad.

 

Om de genoemde opnamecapaciteit te bereiken is het nodig om een aan­tal maatregelen te nemen. De gemeente kan de kantorenbouw in het plangebied stimuleren. Ontwikkelingen elders zullen om die reden die­nen te worden afgeremd zoals in de samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente en A.B.P. is overeengekomen.

Gezien de lokatievoordelen van het Céramique-terrein en de mogelijk­heden tot clustering is een bevoordeling van deze lokatie ten opzich­te van andere lokaties in het stedelijk gebied te verdedigen en nodig om binnen de periode van de planuitvoering het totale gewenste vloer­oppervlak te kunnen realiseren. Tevens dient aan eisen van represen­tativiteit (bv. architectuur, parkeervoorzieningen, ligging) en func­tionaliteit (flexibele indeelbaarheid in kleine en grotere units) te worden voldaan. Om flexibel te kunnen inspringen op veranderingen in de trend, wordt in de juridische regeling de mogelijkheid geschapen om, indien verkoop van kantoorruimte minder goed loopt dan verwacht, deze te substitueren door woningen, een en ander in overeenstemming met de gesloten convenanten (zie 4.3.).

Door fasering tijdens de bouw kan de hoeveelheid kantoorruimte, die op de markt wordt gebracht, worden afgestemd op het absorptievermogen van de markt. Het risico van leegstand kan daarmee worden verlaagd en de flexibiliteit worden verhoogd, omdat, indien ontwikkelingen in een andere richting gaan, substitutie kan plaatsvinden door andere stedelijke functies.


 

6.4.      Horeca

 

In de huidige situatie zijn er in het stedelijk gebied van Maastricht 17 hotels. De bezetting is vrij goed. Per jaar worden er ± 130.000 overnachtingen geregistreerd. Het toeristische deel van de overnach­tingen is relatief klein. De meeste overnachtingen vinden plaats in het kader van zakelijke doeleinden.

 

Volgens het Toeristisch Recreatief Beleidsplan Maastricht, 1988 [36] (T.R.B.) is er in Maastricht ruimte voor uitbreiding van de hotelac­commodatie, mede in het kader van de verbetering van de toeristische infrastructuur.

Het Céramique-terrein wordt in dit plan genoemd als uitstekende loka­tie voor de bouw van hotelaccommodatie(s).

 

Daarvoor kan een aantal argumenten worden aangedragen:

 

-        het Céramique-terrein ligt op zeer korte afstand van Randwyck, waarin naast de dominante aanwezigheid van het Maastrichts Exposi­tie en Congres Centrum (MECC) de kantoren van een aantal publieke instellingen en particuliere ondernemingen in de zakelijke dienst­verlening zijn gesitueerd;

-        hetzelfde geldt met betrekking tot de afstand ten opzichte van de binnenstad van Maastricht, welke een uitstekende naam heeft als toeristisch en recreatief gebied;

-        tenslotte zal het Céramique-terrein zelf een speerpunt vormen in het kader van sociaal-culturele en museale functies met een boven­regionale reikwijdte.

 

Onder andere op basis van deze argumenten zien de samenstellers van de Marktvisie mogelijkheden voor de bouw van één of twee luxe hotels, met een bruto vloeroppervlak van 20.000 m2 (oftewel ± 200 bedden). Een lokatie direct langs de Maas wordt geprefereerd. Daarnaast is er ruimte voor uitbreiding van hotel Maastricht gereserveerd.

 

Ongeveer dezelfde argumentatie als voor de vestiging van hotels kan worden gebruikt met betrekking tot de vestiging van cafés en restau­rant. Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de stijging van inko­mens, grotere mobiliteit, toename van de vrije tijd en behoefte aan recreatief winkelen (winkelen in combinatie met bezoek aan een hore­cagelegenheid) versterken deze argumenten. Het aantal cafés in Maas­tricht schommelt rond de 400. Het aantal restaurants rond de 100. In de afgelopen jaren is het aantal restaurants toegenomen met 10 à 20%, met name de eethuizen. In het plangebied wordt een - zij het beperkte vestiging - voorgestaan van cafés en restaurants in alle zones. Dit ter verlevendiging van het gebied en om te voldoen aan de behoeften van de toekomstige bewoners. Een ander deel van de bezoekers zal naar verwachting afkomstig zijn uit het dienstencentrum Randwyck, of een bezoek hebben gebracht aan de sociaal-culturele- en museale functies van het Céramique-terrein zelf.


 

6.5.      Detailhandel

 

In het marktonderzoek van Wilma Vastgoed b.v. [37] worden veranderingen in het consumptieve gedrags- en bestedingspatroon gesignaleerd, welke afhankelijk zijn van maatschappelijke en economische ontwikkelingen en welke hun invloed zullen hebben op de Maastrichtse situatie.

Er vindt een verschuiving plaats van massaconsumptie, naar individu­ele consumptie, veroorzaakt door de steeds meer op het individu ge­richte samenleving. Afhankelijk van de economische groei - die in Nederland weer redelijk op niveau is - en de toekomstige samenstel­ling van de bevolking (vergrijzing, ontgroening en toename van de beroepsbevolking tot 2005) is er een stijging van de consumptie moge­lijk van 10 - 15%. De groep 55+'ers zal welvarender en koopkrachtiger zijn dan de huidige groep. Hetzelfde geldt voor de beroepsbevolking die door krapte op de arbeidsmarkt een hoger inkomen zal genieten.

De consumptieve bestedingen zullen tevens stijgen door een toename van de vrije tijd en de invulling daarvan. Voor wat betreft de de­tailhandel en de horeca zullen er verschuivingen plaatsvinden. De genoemde ontwikkelingen als toename van de vrije tijd en een verdere individualisering verhogen in combinatie met een grotere mobiliteit de behoefte aan recreatief winkelen. Hiervoor is een goede routing, concentratie en menging met horeca en cultuur van groot belang.

De vergrijzing van de bevolking vraagt aanpassingen op het gebied van bereikbaarheid en assortiment en aangepaste dienstverlening (bijv. bezorgen thuis).

Binnen het stedebouwkundig concept en het bestemmingsplankader worden mogelijkheden gezien voor ± 5.000 m2 b.v.o. detailhandelruimte, gele­gen in de noordwesthoek van het Céramique-terrein. Naast deze 5.000 m2 b.v.o. in de noordwesthoek van het terrein is in de voorschriften een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen van 600 m2 b.v.o. in het ge­bied met de bestemming gemengde doeleinden 2, 350 m2 b.v.o. in ge­mengde doeleinden 3 en eveneens 350 m2 b.v.o. in gemengde doeleinden 4, dit ter verlevendiging van de woonomgeving. De feitelijke invul­ling van deze gronden valt buiten het bestemmingsplankader, maar is middels een branche-commissie, waarin deskundigen op het gebied van de (Maastrichtse) detailhandel en detailhandelstructuur zullen plaatsnemen, op een goede manier te sturen c.q. te begeleiden.

De plaats binnen de hiërarchische detailhandelstructuur, zoals deze in Maastricht is ontstaan, c.q. gecreëerd voor de maximaal 5.000 m2 winkelvloeroppervlak, is als volgt te schetsen. In Maastricht wordt het regionale hoofdwinkelcentrum gevormd door het kernwinkelapparaat in de city. De wijkwinkelcentra Heer en Brusselse Poort liggen op enige afstand ten oosten en ten westen van het stadscentrum. De buurtwinkelcentra dragen met name zorg voor de voorziening van dage­lijkse goederen. In deze hiërarchische opbouw neemt het winkelcentrum van Wyck een aparte plaats in. Een duidelijke definiëring en positionering is moeilijk te geven. Het winkelcentrum in Wyck mist de allure van het kernwinkelapparaat, maar is tegelijkertijd meer dan een wijk­winkelcentrum. Door de aanwezigheid van een aantal kwalitatief hoog­waardige speciaalzaken wordt Wyck gedeeltelijk omhoog getild tot re­gionaal niveau.


Voor de toekomstige inrichting van het winkelgebied op het Céramique-terrein wordt ervan uitgegaan, dat de winkels niet concurrerend zijn ten opzichte van de winkels in het kernwinkelapparaat en in Wyck, noch met die van de wijkwinkelcentra Heer en Brusselse Poort en de buurtwinkelcentra. Eén buurtwinkelcentrum is binnen een straal van ± 700 meter (loopafstand) van het winkelgebied van de Céramique gele­gen (Akerpoort). Voor de nieuwe winkelconcentratie wordt aansluiting gezocht bij het winkelcentrum van Wyck en niet bij het kernwinkelap­paraat in de city. De voetgangersbrug over de Maas zal de barrièrewerking van de Maas niet voldoende overbruggen om zo een innige win­kelrelatie met de westelijke binnenstad te leggen, waardoor één win­kelcircuit zou kunnen ontstaan.

De aansluiting bij het winkelgebied Wyck dient positief te worden benaderd, dat wil zeggen niet als concurrerend, maar als complemen­tair. Het winkelcentrum van Wyck heeft, zoals gesteld, een duidelijk regionale functie, maar in mindere mate dan de city.

 

Volgens het Distributie Planologisch Onderzoek [38] van de gemeente Maastricht (1987) functioneert het winkelgebied Wyck niet optimaal en ligt het qua vloerproduktiviteit duidelijk onder het Maastrichts ge­middelde. De Wyckerbrugstraat is goed geoutilleerd, in de Stations­straat en de zijstraten van de Wyckerbrugstraat is dat minder het geval. De laatste jaren is er een verschuiving merkbaar van de dage­lijkse artikelen naar de niet-dagelijkse artikelen.

In het Wyckse winkelgebied is geen trekker aanwezig in de sector da­gelijkse artikelen. Desondanks is de oriëntatie op Wyck in deze sec­tor in de afgelopen jaren toegenomen. Complementair aan de ontwikke­lingen in Wyck kan wat betreft het Céramique-winkelgebied worden ge­dacht aan uitbreidingen in de food-sector, liefst met enkele pu­bliekstrekkers. Hierbij kan de nadruk liggen op hoogwaardige levens­middelenzaken en kan worden ingespeeld op het type inwoners dat naar verwachting de nieuwe wijk zal bevolken. Deze ontwikkelingen in de food-sector op het Céramique-terrein zullen geen functieverlies ver­oorzaken voor de buurtwinkelcentra. Een echt winkelcircuit met een food-pool op het Céramique-terrein en een non-food-pool in Wyck zal moeilijk te realiseren zijn, maar een versterking van tenminste de Rechtstraat is mogelijk. Een goede aansluiting van Oud-Wyck op het Céramique-gebied is noodzakelijk. De wederzijdse ondersteuning van de winkelgebieden, zowel ruimtelijk-visueel, als functioneel zal tot uiting worden gebracht. Een dergelijke ontwikkeling ondersteunt de regionale functie van Wyck en geeft een aanzet tot een evenwichtige ontwikkeling van de winkelgebieden op beide Maasoevers. De stadsver­nieuwing en de woningbouwprogrammering op het Céramique-terrein zul­len ongetwijfeld tevens een positieve invloed hebben op het bestaande winkelareaal in Wyck.

 

Naast een regionale functie kan het nieuwe winkelgebied tevens een functie hebben als buurt- en winkelcentrum voor het Céramique-gebied en Akerpoort. De oriëntatie van de bewoners van Akerpoort op de win­kelvoorzieningen binnen de eigen wijk is afgenomen, wellicht omdat de winkels geen volledige lokale verzorging bieden. Het toekomstige win­kelgebied van Céramique ligt binnen loopafstand van Akerpoort (loop­afstand is maximaal 700 m.).


Tegengegaan wordt, dat grote supermarkten zich solitair, d.w.z. bui­ten het winkelgebied (zogenaamde perifere detailhandel) zullen vesti­gen, dit om ongewenste ontwikkelingen zoals langs de Franciscus Roma­nusweg te voorkomen.

Binnen het plangebied zal het winkelgebeuren op een zodanige lokatie worden gesitueerd (noordwestelijk deel van het terrein) dat een goede herkenbaarheid, zichtbaar vanaf de allée, gewaarborgd is. In combina­tie met de horecavoorzieningen wordt recreatief winkelen mogelijk.

Het beeld van een sfeervol winkelgebied wordt gecompleteerd door de aanwezigheid van een overdekt marktterrein, dat een meer multifuncti­oneel gebruik kan hebben (vergelijkbaar met de Dominicanerkerk), in combinatie met de aanwezige winkels en/of horeca.

 

6.6.      Cultuur

 

In de planvorming is in ruime mate aandacht geschonken aan de cultu­rele functie die het Céramique-terrein in Maastricht kan vervullen. Volgens het Toeristisch Recreatief Beleidsplan Maastricht (T.R.B.) [39] nemen er per jaar 600.000 à 700.000 personen deel aan culturele voorzieningen en bezoeken evenementen.

Groeipotenties zijn met name aanwezig bij evenementen (t.b.v. ver­schillende doelgroepen), musea en attracties. Voor het verder ontwik­kelen van Maastricht als cultuurstad wordt door het T.R.B. een aantal argumenten aangevoerd:

 

-        het internationale karakter van de stad, de geografische ligging en de bereikbaarheid;

-        een sfeervolle, relatief compacte stad met voornamelijk kleinscha­lige accommodaties in het centrum geconcentreerd;

-        de omvang en kwaliteit van horeca-voorzieningen;

-        het nieuwe muziektheater op het Vrijthof;

-        het MECC om zowel voor exposities als podiumkunsten grootschalige produkties te kunnen organiseren;

-        de aanwezigheid van een "voorhoede" uit het circuit van universi­teit en hogeschool;

-        een behoefte van provinciaal- en gemeentebestuur om de kwaliteiten van Maastricht optimaal te benutten.

 

Volgens het T.R.B. is Maastricht een uitstekende stad om culturele manifestaties, zowel klein- als grootschalig op te zetten en om at­tracties toe te voegen met een cultureel-educatief karakter, passend bij het totaalbeeld van de stad. Voor (inter-) nationale musea en in­stellingen is een lokatie aan de Maas zeer aantrekkelijk. In het plangebied is 20.000 m2 opgenomen voor culturele functies. De provin­cie heeft als belangrijke inspanningsverplichting op zich genomen om een deel daarvan te benutten ten hoeve van boven-regionale culturele en/of andere niet-commerciële voorzieningen.

Daartoe is een terrein van 8.500 m2 gereserveerd, gelegen rondom de Wiebenga-hallen. Voor zover mogelijk zal (een deel van) de Wiebenga­hal een plaats krijgen in deze culturele invulling. Culturele func­ties zullen in relatie met de ligging ten opzichte van Randwyck en de voetgangersverbinding richting city in het zuidwestelijk plandeel worden gerealiseerd.

Bestudeerd wordt of de realisering van een theater voor langlopende produkties tot de mogelijkheden behoort.

 

6.7.      Verkeer en parkeren

-        Autoverkeer

 

De verkeersstructuur in het plangebied wordt in bijzondere mate be­paald door de nieuwe hoofdontsluitingsweg die vanuit het zuiden in het verlengde van de Limburglaan in een rechte lijn naar het noorden is doorgetrokken om via een kwart cirkelboog aan te sluiten op de Wilhelminasingel. Op deze wijze ontstaat een optimale rechtstreekse verbinding tussen Heugem/Randwyck, het Céramique-terrein en de bin­nenstad.

De hoofdontsluitingsweg is direct gekoppeld aan het Maastrichtse hoofdwegennet: in het zuiden via de bestaande op- en afritten aan de J.F. Kennedybrug en -singel en in het noorden via de tunnel Aker­straat-Scharnerweg aan de A2. Een andere belangrijke ontsluitingsweg wordt gevormd door de verbinding tussen de hoofdontsluitingsweg en, via een te maken doorsteek over het Lelie-terrein, de Duitse Poort, de daar aanwezige overweg en de Meerssenerweg. Beide genoemde wegen krijgen niet alleen een belangrijke functie voor de afwikkeling van het autoverkeer dat zijn herkomst en bestemming binnen het plangebied vindt, maar vormen ook een essentiële schakel in het wegenpatroon van Wyck en Akerspoort. Op alle overige wegen, straten en pleinen is de (auto)verkeersfunctie van geringer belang. Voor zover nodig zijn deze opengesteld voor het verkeer naar de aanliggende bestemmingen zoals kantoren, bedrijven, wooncomplexen en parkeervoorzieningen. Het ac­cent zal komen te liggen op de verblijfsfunctie met zo weinig moge­lijk, en langzaam rijdend, verkeer. Bij de inrichting van deze stra­ten en pleinen zal hieraan gestalte worden gegeven.

De functie van de Heugemerweg zal ingrijpend wijzigen. Deze nu nog belangrijke en drukke verbinding tussen enerzijds de kruising Kenne­dysingel-Limburglaan en anderzijds de Duitse Poort-Spoorweglaan zal veel van zijn verkeer verliezen aan de nieuwe hoofdontsluiting. Be­halve als buurtontsluiting voor de naaste omgeving blijft deze weg ook enige betekenis houden in de relatie Kennedysingel-station e.o. Op grond hiervan en rekening houdend met de aanliggende woonbebouwing dient de Heugemerweg meer verblijfskwaliteit te krijgen.

In het kader van de planontwikkeling zal de maximum-snelheid op de J.F. Kennedybrug teruggebracht worden van 70 km/uur tot 50 km/uur. Het gaat hierbij om het weggedeelte gelegen tussen de westelijke open afrit van de brug en de oostelijke op- en afrit.

De directe aanleiding wordt gevormd door de verkeersgevaarlijke situ­atie die bij de huidige verkeerssnelheid aanwezig is, doordat met name de oostelijke oprit te kort is om voldoende ruimte te bieden voor het invoegende verkeer en om snelheid te vermeerderen.

Er zijn ter plaatse geen mogelijkheden aanwezig om de oprit (en af­rit) te verlengen, zodat een verbetering van deze situatie vooral gezocht zal moeten worden in snelheidsverlaging.

Daarnaast vormt het veelvuldig gebruik van de brug door langzaam landbouwverkeer tevens een reden om de toegestane snelheid te verla­gen zodat de snelheidsverschillen tussen langzaam- en snelverkeer worden verkleind en het risico op kop-staartbotsingen wordt vermin­derd.


De beoogde snelheidsvermindering zal o.a. worden verkregen door de stedebouwkundige vormgeving ter plaatse. Door het situeren van twee torenvormige bouwmassa's ter weerszijde van de brug zal een visuele versmalling van het wegprofiel ontstaan die verwantschap vertoont met een poortconstructie.

Daarnaast speelt de verwachte autonome groei van het autoverkeer een rol waardoor voorondersteld mag worden dat het J.F. Kennedy-tracé nog binnen de planperiode tot aan zijn maximumcapaciteit benut zal wor­den.

Reeds tijdens de planperiode zal de verkeersintensiteit op de J.F. Kennedybrug toenemen, o.m. door het woon-werkverkeer tengevolge van de bebouwing van het Céramique-terrein.

Snelheden beneden de 50 km./uur zullen niet alleen tijdens de spitsuren maar ook daarbuiten het resultaat zijn, zodat een gemiddel­de snelheid van 50 km./uur of lager door de dag als reëel dient te worden beschouwd.

Akoestisch gezien ontstaat een verbetering doordat door deze snel­heidsvermindering tevens een geluidreductie wordt verkregen.

 

-        Verkeersintensiteiten

 

Op basis van het hierboven omschreven ontsluitingssysteem is een intensiteits-berekening door de gemeente Maastricht gemaakt in het kader van een verkeersmilieustudie voor het jaar 1998 voor de binnen en aangrenzend aan het plangebied gelegen wegen (zie kaart 12).

Uit deze berekening valt af te leiden dat de centrale hoofdas een verkeersintensiteit van minimaal 14.000 tot maximaal 16.500 motor­voertuigen per etmaal zal krijgen. De Heugemerweg zal van 9.400 mo­torvoertuigen (huidige situatie) dalen naar 4.000 à 6.500 motorvoer­tuigen per etmaal, afhankelijk van de verkeersverdeling na realisatie van het plan. De overige wegen rond het plangebied zullen iets in intensiteit toenemen, niet alleen door de ontwikkeling van het plan­gebied, maar ook door de algemeen verwachte toename van het autobezit en -gebruik.

Daarnaast dient in meer algemene zin rekening gehouden te worden met het feit dat door de reconstructie van de A2/E25, tussen de Geusselt en het Europaplein en de verbetering van de hoofdontsluiting van Randwyck de verkeersdruk op het plangebied zal afnemen. Verwacht mag worden dat de gezamenlijke intensiteiten van de verlengde Limburglaan en de Heugemerweg onder invloed hiervan met 15 à 20% terug kunnen lopen.

 

-        Openbaar vervoer

 

De ligging van de nieuwe wijk t.o.v. het centrale N.S.-station is ideaal. De afstand tussen het station en het geografische zwaartepunt van de nieuwe wijk is met 600 meter - hemelsbreed gemeten - even groot als de afstand tussen het station en de St. Servaasbrug. Dit betekent dat voor de meeste bewoners en werkenden in de nieuwe wijk de afstand naar het station goed beloopbaar is.

 

 

 


 

 

Het lijnennet van het lokale openbare busvervoer en van de streekbus loopt in de huidige situatie vanaf het station via de Spoorweglaan over de Heugemerweg en deels door Akerpoort. Ten behoeve van het nieuwe uitbreidingsplan zal de lijnvoering vanaf het station aange­past worden via de Stationstraat en Wilhelminasingel naar de nieuwe hoofdontsluitingsweg en vervolgens naar de Limburglaan. Bushalte-plaatsen zijn zodanig gesitueerd, dat de loopafstand naar deze haltes zich binnen de geldende norm van maximaal 250 meter bevindt.

 

-        Langzaam verkeer

 

De huidige belangrijke fietsroute vanuit de binnenstad via de St. Servaasbrug, het Corversplein, de Stenenwal en de Maaspuntweg naar Randwyck en de zuidoostelijke woonwijken blijft gehandhaafd. Wel zal t.g.v. de stedebouwkundige invulling van het terrein ten noorden van het Provinciehuis de bestaande aansluiting van de Maaspuntweg op de Limburglaan enigszins in noordelijke richting verschuiven.

De hier genoemde route is van even groot belang voor wandelaars.

In de nieuwe stedebouwkundige opzet wordt een extra element toege­voegd in de vorm van een brug voor langzaam verkeer over de Maas (waarvan de exacte ligging nog niet vaststaat), die aansluit op het huidige tracé, tussen de Waterpoort en de Maaspunttoren.

Vanaf de Maaspunttoren is een route mogelijk via een verbinding over de aangelegde waterpartij - die overigens geen verbinding met de Maas heeft - en de Maaspuntweg, of langs de Stoa, die iets ten noorden van de Wiebenga-hal aansluit op de Maaspuntweg. De aansluiting van de Maaspuntweg ter hoogte van de parkeergarage van het Provinciehuis op het Gouvernementspad wordt gehandhaafd, waardoor de continuïteit van de wandelroute langs de Maas richting Heugem blijft bestaan.

Langs de hoofdontsluitingsweg zullen in het verlengde van de Limburg­laan vrijliggende fietspaden worden aangelegd.

Het overige plangebied is goed toegankelijk voor fietsers en ander langzaam verkeer, zonder dat daarvoor specifieke voorzieningen nood­zakelijk zijn.

 

In het kader van de voorliggende planontwikkeling zijn aanpassingen van bestaande voorzieningen buiten het plangebied gewenst. Het is wenselijk de bestaande fietstunnel vanaf de Scharnerweg onder de spoorbaan door en ondergronds naar het noorden afbuigend richting station ter plaatse van de afbuiging als nieuwe tunnel rechtdoor te trekken, om uit te komen op de Akerstraat (parallelweg) ter hoogte van de Alexander Battalaan. Op deze wijze ontstaat een rechtstreekse, veilige verbinding tussen het oostelijk stadsdeel en het zuidelijk deel van Wyck alsmede het Céramique-terrein. Omdat de retourbeweging via de fietstunnel in west-oostrichting al aanwezig is, ontstaat door de aanleg van het nieuwe tunnelgedeelte tevens een duidelijk geheel. Van eminent belang is de geprojecteerde voetgangersbrug over de Maas. Hierdoor ontstaat een directe verbinding tussen, aan de ene zijde, het plangebied en, aan de andere zijde, het stadspark, het Jekerkwar­tier en het hart van de stad. De exacte situering van de brug is nog onderwerp van nadere studie.


De fijnmazigheid van voetgangersverbindingen tussen Oud Wyck en het plangebied wordt geëffectueerd door aan de nu reeds aanwezige vier doorgangen (Stenenwal, Ruiterij 2x, Hoge Barakken) nog twee doorgan­gen toe te voegen. Een hiervan kan worden gerealiseerd d.m.v. een doorbraak in de bebouwing van de Hoogbrugstraat tegenover de Rechtstraat, de andere door een onderdoorgang te maken in dezelfde straat ongeveer tegenover de uitgang van het Bourgogneplein.

 

-        Verkeersveiligheid

 

Uit oogpunt van verkeersveiligheid vormt de hoofdontsluitingsweg een probleem. Het langgerekte tracé en brede profiel nodigt ongetwijfeld uit tot hoge snelheid van het autoverkeer. Op een tweetal punten langs deze weg is voorzien in een verkeersregeling. Op die plaatsen zal het kruisende verkeer, en m.n. de fietser en voetganger, de gele­genheid worden geboden veilig over te steken. De kruispunten langs de verlengde Limburglaan en de aansluitingen op de Heugemerweg en de Akerstraat dienen dermate overzichtelijk te zijn, dat misverstanden als gevolg van slecht uitzicht of vreemde verkeerssituaties zoveel mogelijk worden uitgesloten.

Op de verlengde Limburglaan wordt een scheiding aangebracht tussen snelverkeer en langzaam verkeer, door de aanleg van vrijliggende fietspaden. De veiligheid van beide categorieën verkeersdeelnemers wordt hierdoor voldoende gegarandeerd. Met voetgangers zal rekening worden gehouden door voldoende breedte van de trottoirs en veilige oversteekpunten in het gebied.

 

-        Sociale veiligheid en voorzieningen voor gehandicapten

 

In de stedebouwkundige opzet van het plangebied zit een aantal ele­menten dat de sociale veiligheid van fysiek zwakkere groepen als be­jaarden, vrouwen en gehandicapten verhoogt. Zo is gekozen voor een vrij ruime wegenstructuur, waardoor overzicht van de omgeving moge­lijk is en een minimale scheiding van loop- en verkeersroutes. Op de onderdoorgangen van de circussen en de Stoa wordt door de omliggende woningen uitgezien. Hetzelfde geldt voor de groenstructuur binnen de circussen. De lokatie van de commerciële functies langs de drukke allée draagt er zorg voor dat dit 's avonds geen stiltegebied wordt. Binnen de woongebieden, die op iets grotere afstand van de allée lig­gen is de sociale controle als vanzelf hoger. De situering van de halteplaatsen van het openbaar vervoer is langs de goed verlichte allée nabij wooncomplexen. De veiligheid van de Maaspuntweg, die in de huidige situatie langs een blinde muur ligt, wordt verhoogd door de verwijdering van die muur en de toevoeging van woonbebouwing.

Bij het ontwerp van zowel de omgeving als de individuele gebouwen zal er nauwlettend op worden toegezien dat voorzieningen voor gehandicap­ten in voldoende mate worden aangebracht, opdat het Céramique-terrein ook voor hen gewoon toegankelijk zal zijn.


 

-        Parkeren

 

Binnen het plangebied is voorzien in ruime parkeermogelijkheden. De globaal 4.000 te realiseren plaatsen worden ruim voldoende geacht om te voldoen aan de parkeervraag. Met dit aantal is, op basis van de huidige normen, zelfs enige overcapaciteit ingebouwd ter afdekking van het parkeertekort in Wyck.

Een omvangrijk deel van de parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in ondergrondse- of anderszins overdekte garages, steeds in een logische relatie met de bebouwing of functie waarvoor zij is bestemd. Langs de hoofdontsluitingsweg en ontsluitingsweg is over de volle lengte voorzien in parkeerstroken voor (semi)kort-parkeren. Voor de winkelfunctie in de bestemming Gemengde doeleinden 1 is hier ook voor beperkt kort parkeren op maaiveld plaats ingeruimd.

 

Gerelateerd aan de verschillende functies geeft het plan de volgende parkeerbalans:

 

- wonen

1.600

320

tot 2.000 parkeerplaatsen (overdekt) (+p.m.) parkeerplaatsen (niet overdekt)

 

 

 

- kantoren

1.400

parkeerplaatsen

 

 

 

- winkel- en hotel‑ uitbreiding(dubbelfunctie)

400

parkeerplaatsen (overdekt in garage)

 

 

 

 

 

 

- hotel (nieuw) (dubbelfunctie)

140

parkeerplaatsen (wel/niet overdekt)

 

 

 

- culturele functies

200

parkeerplaatsen (wel/niet overdekt)

 

4.060

 

parkeerplaatsen tot 4.460 (+ p.m.)

parkeerplaatsen


 

 

7.         STEDEBOUWKUNDIGE VISIE

 

7.1.      Inleiding

 

In opdracht van het gemeentebestuur heeft prof. ir. J. Coenen een stedebouwkundig plan gemaakt voor het Céramique-terrein (zie kaart 13 en 14). Als voornaamste taak van het plan wordt gezien

 

"de verzoening van de twee invloedssferen die elkaar in het gebied van de Sphinx-Céramique overlappen." [40]

 

De bouwstenen van het plan worden als volgt omschreven:

 

"Een verzoening is pas werkelijk bestendig wanneer ze niet alleen de lijnen van het bestaande verbindt maar deze in een nieuw geheel overstijgt. We beschrijven hier het plan in zijn eigen samenhang, aan de hand van de belangrijkste ingrediënten.

 

Ontsluitingen. Het plan bevat vier ontsluitingen:

-        Het reeds bestaande bovenstedelijke net van verkeerswegen is onmiddellijk in het plan verweven. De aansluiting aan het eind van de afrit van de J.F. Kennedybrug wordt door middel van een kruispunt verbeterd.

-        Door de schakeling van de "Allee" tussen de Hoge Weerd en Wilhelminasingel ontstaat een heldere en snelle doorgangsroute voor het autoverkeer, zowel van en naar de binnenstad als van en naar Randwyck.

-        De verbinding met de gebieden ten oosten van de spoorlijn wordt verbeterd door een verbreding van de bestaande tunnelbak en een rechtstreekse aansluiting op de A2/E9. De overweg wordt op logische wijze in het plan opgenomen.

-        Een korte en pittoreske route voor fietsers en voetgan­gers ontstaat "binnendoor" via de reeds genoemde voetgan­gersbrug bij de Maaspunttoren en verder via de waterkant en de "Stoa".

 

Pleinen. De diverse ontsluitingen in het plan lopen uit in een weefsel van pleinen. Deze maken het Sphinx-Céramiqueterrein tot meer dan enkel een doorgangsgebied, nodigen uit tot verblijf, activiteit en verpozing in een typisch steed­se omgeving. Het eigen karakter van de binnenstad wordt hier via nieuwe tekens bevestigd. De uiteenlopende grondfi­guren en ruimtelijke gestalten van de pleinen onderstrepen de verbondenheid, anderzijds de individualiteit van de lo­katie en de gebouwen binnen het gebied.

 

Groen en Water. De wederzijdse onmisbaarheid van artificiële constructie en natuurlijke momenten die in de histori­sche ontwikkeling van de steden tot zo grote vormenrijkdommen aanleiding heeft gegeven, is in dit plan uitdrukkelijk erkend.

 

 

 


 

 

 

 

Een geordende reeks bomen aan de "Allee", meebuigend met de bocht in de "Winkelhaak" tot aan de bomenrij van de Wil­helminasingel verbindt de noord-zuid punten van het plan. Lagere groenpartijen in de pleinen ademen rust, scheppen een parkachtige woonsfeer (vgl. de Engelse Crescents). Het groen langs de Maasoever, waaronder de bestaande bomenrij, weerspiegelt het groen aan de historische overzijde en be­middelt tussen de beweeglijke watervlakte van de rivier en de gefixeerde en geconstrueerde bouwsels van de stad. Bij de Maaspunttoren wordt een nieuwe waterpartij ingevoegd ter gedeeltelijk herstel van de gracht langs de vroegere ves­tingswerken: deze wordt verder symbolisch en ten dele let­terlijk aangeduid door de ruimtes rond de "Winkelhaak". De oorspronkelijke begrenzing van Wyck wordt hierdoor opnieuw leesbaar.

 

Bouwblokken. De voornaamste bouwblokken zijn al aan de orde gekomen. Hier worden ze terwille van de overzichtelijkheid nog eens opgesomd. Voor de specifieke invullingen wordt verwezen naar de functiekaartjes.

 

.         De "Winkelhaak" en het "Scharnierpunt".

.         De "Stoa" met aangrenzend het zuidelijk eindplein.

.         De twee "Circussen": "Minor" en "Major".

.         De "Band", een reeks gebouwen tussen "Allee" en Maasoe­ver.

 

Polen. Het totale plangebied wordt opgespannen tussen twee polen, aan de zuid- en de noordpunt van het Céramique-ter­rein. Beide zijn bedoeld als verdichtingsplaatsen van acti­viteit, in de stijl van de grote pleinen in de binnenstad.

De noordelijke pool (m.n. gelokaliseerd in de "Winkelhaak") heeft een commercieel karakter en bestaat uit een markt, winkels en hotels. De zuidelijke pool dient vooral culture­le doelen en geeft ruimte voor een museum, ontspanningscen­trum, sportaccommodaties en hotels. Een voorplein verleent het gebied hier een open afronding. De twee polen fungeren beide als scharnier, oriëntatie en knooppunt.

 

Bijzondere karakteristieken. De eigenheid van het gebied wordt mede gerealiseerd door de volgende speciale kenmer­ken:

 

.         de afwisseling van stilte, rust en beweging;

.         de oriëntatiepunten op diverse plaatsen in het gebied;

.         het silhouet;

.         de hoogte van de bebouwing, die zich naar het verheven karakter van de Maastrichtse singels voegt;

.         de arcades, de plint onder de bebouwing en de verticale gevelstructuur;

.         de eenheid van de stads- en industriële archeologie, ge­realiseerd in het hernieuwd oproepen van stadswallen, het behoud van de basisrichting van het fabrieksterrein en het behoud van het meest karakteristieke fabrieksgebouw (een monument van constructeur J.G. Wiebenga);


.         het gebruik en de accentuering van de natuurlijke hoogte­verschillen in het terrein;

.         drie woon-torens, die samen met de Maaspunttoren een
reeks vormen (dit element staat nog ter discussie)." [41]

 

Sedert de presentatie van het ontwerp (1988) en heden zijn door dis­cussies deze torens uit het nu voorliggende plan verdwenen. Het ste­debouwkundig ritme wordt door nieuwe bebouwing in de gehele westelij­ke begrenzing, van hotel Maastricht tot het Provinciehuis, overgeno­men. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt deze bebouwingsreeks beëindigd met een cilindervormige woon-/kantorentoren, direct ten zuiden van de J.F. Kennedybrug.

In hoogte heeft de woontoren aan de noordzijde, in de as van de ver­lengde Limburglaan het primaat (ruim 50). Daarnaast zijn er andere hogere elementen in de bebouwing middels de voorschriften toegestaan. Te vermelden zijn: de bovengenoemde woon-/kantorentoren ten zuiden van de J.F. Kennedybrug (max. 35,00 m.), woontoren in de Stoa (max. 30,00 m.), woontoren bij hotel Maastricht (max. 27,00 m.), woontorens langs de Heugemerweg (max. 27,00 m.), het hotelbeddenhuis bij de Wie­bengahal (max. 45,00 m.) en de bijzondere doeleinden direct ten noor­den van de J.F. kennedybrug (max. 35,00 m.).

Het stedebouwkundig plan is o.m. nader onderzocht i.v.m. eventuele windhinder.

Voor zeven onderdelen van het Céramique-project is door de Hoofdgroep Maatschappelijke Technologie van T.N.O. een studie uitgevoerd, om de mate van eventuele windhinder vast te stellen [42]. Uit het onderzoek is gebleken dat in het binnengebied van het terrein bij de voorlig­gende stedebouwkundige opzet weinig windhinder zal voorkomen. Een hinderlijk tot zeer hinderlijk klimaat wordt verwacht in de Stoa, in de markthal en ten noorden en ten oosten van de 50,00 m. hoge woonto­ren. In mindere mate zal dit het geval zijn voor de 30,00 m. hoge woontorens. Door het onderzoeksinstituut wordt aangegeven dat wind­hinder mogelijk kan worden voorkomen door het aanbrengen van windaf­schermende voorzieningen, waarvan de vorm en afmetingen in nader overleg kunnen worden vastgesteld.

 

7.2. Toetsing van het stedebouwkundig plan aan de Wet geluidhinder

 

7.2.1. inleiding

 

In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het stedebouw-kundig plan in zijn finale fase nogmaals getoetst aan de Wet geluidhinder.

Daar waar nog afwijkingen of probleempunten aanwezig waren, zijn deze voorzien van oplossingen die vervolgens in het plan verwerkt zijn.


.         Het onderzoek

 

Binnen het ontwerp-plan, zoals dat nu voorligt, komt een aantal wegen voor, waarlangs zich een zone bevindt, als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh.). Voor die gebieden binnen het bestemmings­plan, die liggen binnen een dergelijke zone, gelden eisen ten aanzien van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer. In verband hiermee is een akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) verricht naar de te verwach­ten geluidbelastingen. Op grond hiervan zijn de knelpunten geïnventa­riseerd en wordt aangegeven, welke consequenties hieraan verbonden zijn.

In onderstaande tabel zijn de zoneplichtige wegen weergegeven alsmede de breedte, die de betreffende zone heeft ter weerszijde van de weg.

Zoneplichtige wegen en hun zonebreedte (in m.)

 

Naam weg

zonebreedte

verlengde Limburglaan

350

m.

"Verbindingsweg" *)

200

m.

Akerstraat

200

m.

Heugemerweg

200

m.

Toe- en afrit Kennedybrug

200

m.

J.F.Kennedybrug

400

m.

 

*) Verbindingsweg tussen de verlengde Limburglaan en de spoorweg­overgang.

 

7.2.2. knelpunten

 

.         Algemeen

 

In de Wet geluidhinder wordt een algemene voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) gesteld aan de geluidbelasting vanwege wegverkeer, waar het geluidgevoelige bestemmingen betreft. In het onderhavige bestemmings­plan komt als zodanig voornamelijk de functie "wonen" voor. Overal waar nu de grenswaarde overschreden wordt en de functie wonen is voorzien, doet zich in principe een knelpunt voor.

Dat wil echter niet zeggen, dat wonen op die plek niet mogelijk is. Onder bepaalde, nauwkeurig omschreven voorwaarden, geeft de Wet een marge aan waarbinnen woningbouw toch gerealiseerd kan worden. Deze marge wordt aan de bovenkant begrensd door de zogenaamde maximale ontheffingswaarde. In de praktijk betekent dit, dat Gedeputeerde Sta­ten, onder vermelde voorwaarden, een hogere waarde dan 50 dB(A) kun­nen vaststellen als de ten hoogste toelaatbare waarde met dien ver­stande, dat deze hogere waarde de maximale ontheffingswaarde niet te boven mag gaan.


Bij het bepalen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met de verwachting, dat het verkeer in de toekomst stiller wordt. In verband hiermee mogen de berekende geluidbelastingen verlaagd worden alvorens ze te toetsen aan de grenswaarde. Deze verlaging is geregeld in arti­kel 103 Wgh. en bedraagt momenteel maximaal 5 dB(A). Het is echter zo goed als zeker, dat met ingang van 1 januari 1990 deze waarde voor wegen, waarop 70 km/uur of harder gereden mag worden, op maximaal 3 dB(A) wordt gesteld. Gezien de fase, waarin de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan zich bevindt, is in dit onderzoek op deze wijziging waar nodig reeds vooruit gelopen. Tevens wordt geantici­peerd op het feit, dat kantoorbebouwing niet meer als geluidgevoelige bebouwing zal worden aangemerkt en dat de definities van "stedelijk" en "buitenstedelijk" gebied met de daarbij behorende maximale onthef­fingswaarden zullen worden aangepast.

De voorwaarden, waaraan voldaan moet worden om ontheffing te kunnen krijgen, zijn vastgelegd in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit, dat ontheffing kan worden verleend als:

 

-        plaatsing van geluidschermen en/of -wallen niet tot de mogelijkhe­den behoort en

-        de betreffende bebouwing een doelmatige akoestisch afschermende
functie vervuld voor achterliggende geluidgevoelige bestemmingen;

-        bij ontheffingen boven 55 dB(A) (na aftrek op grond van artikel 103 Wgh.) wordt de eis gesteld, dat er tenminste één geluidluwe gevel moet zijn, waaraan de buitenruimte van de woning en zoveel mogelijk geluidgevoelige ruimten zoals slaapkamers gesitueerd moeten worden.

 

Ruimtelijk-stedebouwkundig gezien zijn geluidschermen of -wallen in strijd met de plandoelstellingen, waarbij de aan de verlengde Lim­burglaan, de verbindingsweg, Akerstraat, Heugemerweg en de Renier Nafzgerstraat een multifunctioneel, stedelijke karakteristiek is toe­gekend met een duidelijke verblijfsfunctie. Daarnaast roepen geluidsschermen of -wallen langs deze straten en lanen verkeerskundige pro­blemen op, doordat uitzichtshoeken belemmerd worden.

Alleen langs de J.F. Kennedysingel/-brug zijn geluidschermen tot op zekere hoogte (1 à 1,50 m.) toepasbaar. Een volledig effectieve af­scherming (5,00 m. hoog en meer) van de geprojecteerde woningbouw ter plaatse stuit, gelet op de aanwezige ruimte, op constructie-techni­sche problemen en is uit landschappelijk/stedebouwkundige overwegin­gen, niet mogelijk.

Met name het beoogde poortkarakter en de zichtbaarheid van de beide torens vanaf de J.F. Kennedybrug spelen hier een doorslaggevende rol. Vanuit het Maasdal redenerend, wordt dit ondersteund door de behoefte de landschappelijke impact van de J.F. Kennedybrug als ruimtevormend en begrenzend element in het Maasdal beperkt te houden en het zicht op het waterfront en de stad vanuit het zuiden open te houden.

Wel is geluidreductie mogelijk door maatregelen aan de bron toe te passen.

Er is in de planontwikkeling van uitgegaan dat in de verlengde Lim­burglaan en de Akerstraat poro-elastisch asfaltbeton (P.E.A.B.) als rijbaanverharding zal worden toegepast, waardoor het geluidniveau aan de langsgelegen gevels met gemiddeld 2,5 dB(A) zal dalen in vergelij­king tot normaal (glad) asfalt.


Uit het akoestisch onderzoek komen de volgende knelpunten naar voren:

 

.         verlengde Limburglaan

 

Als knelpunten zijn hier aan te merken:

 

-        de gevels langs de verlengde Limburglaan;

-        de gevels in de zijstraten tot op 15,00 m. van de hoek;

-        de gevels van de open bouwvormen ten westen en ten oosten van de verlengde Limburglaan, die uitzien op het binnenterrein;

-        de gevels aan de noordzijde van de bocht in de verlengde Limburg­laan inclusief de torenflat;

-        de gevels van de flat ten zuiden van de "markthal".

 

Voor zover de genoemde gevels behoren tot een gesloten bouwvorm, wordt aan de bovenvermelde ontheffingscriteria voldaan. Bij de open bouwvormen dient de naar de weg gekeerde opening echter gedeeltelijk dichtgebouwd te worden. Op die manier wordt een geluidluwe gevel in het binnengebied gecreëerd, zodat de gevel aan de zijstraat aan de ontheffingscriteria voldoet.

 

.         "Verbindingsweg"

 

De gevels langs deze straat en de gevels tot 25,00 m. aan de westzij­de, resp. 30,00 m. aan de oostzijde van de zijstraat naar de Akerstraat zijn alle als knelpunt aan te merken. Teneinde aan de onthef­fingscriteria te voldoen geldt ook hier, dat de opening aan de ver­lengde Limburglaan van de open bouwvorm ten zuiden van de "Verbin­dingsweg" gedeeltelijk moet worden dichtgebouwd, zodat ook hier een geluidluwe zijde ontstaat.

Aan de noordzijde van de "Verbindingsweg" zorgt geluidongevoelige bebouwing in de bocht van de Verlengde Limburglaan voor voldoende afscherming.

 

.         Akerstraat

 

Als knelpunt zijn hier aan te merken de gevels van de nieuw te bouwen woningen aan de zuidzijde van deze straat en die langs de zijweg naar de "Verbindingsweg" tot op 20,00 m. van de hoek. Met betrekking tot deze gevels wordt aan de ontheffingscriteria voldaan.

De gevels van de bestaande woningen aan de noordzijde van de Akerstraat zullen door toepassing van P.E.A.B. bij de reconstructie van deze straat een lagere geluidbelasting krijgen dan de huidige.

 

.         Heugemerweg

 

Als knelpunt zijn hier aan te merken de gevels langs de Heugemerweg en de gevels, die uitzien op de groene driehoeken, die aan deze weg gesitueerd zijn. Met betrekking tot deze gevels wordt aan de onthef­fingscriteria voldaan. Hierbij zij nog opgemerkt, dat de geluidbelas­ting op de bestaande bebouwing door de voorliggende planopzet nog aanzienlijk wordt verlaagd ten opzichte van de huidige situatie.


 

.         Toe- en afrit J.F. Kennedybrug (Renier Nafzgerstraat)

 

In de ruimten tussen de toe- en afrit van de J.F. Kennedybrug en de brug zelf is geen geluidgevoelige bebouwing opgenomen, omdat door de beperkte maat geen geluidluwe zijde aan deze bebouwing gerealiseerd kan worden.

Wel wordt voor de meest westelijke, aan de Renier Nafzgerstraat gele­gen woonflats, een beperkte ontheffing aangevraagd, omdat door de reconstructie van deze straat het geluidniveau aan de gevel licht stijgt.

 

.         J.F. Kennedybrug

 

In het kader van de planontwikkeling zal de maximumsnelheid op de J.F. Kennedybrug terug gebracht worden van 70 km/uur tot 50 km/uur. Naast een aantal verkeerstechnische voordelen heeft deze maatregelen als effect dat de geluidproduktie van deze weg zal afnemen.

Ten aanzien van de bebouwing tussen de toe- en afrit en de J.F. Ken­nedybrug zij verwezen naar de voorgaande paragraaf. Ook de overige gebouwen, die bedoeld zijn voor speciale doeleinden, worden hier niet besproken.

Wel is als knelpunt de cilindervormige flat aan de zuidzijde van de J.F. Kennedybrug te noemen. Deze flat is zo vormgegeven dat de flat­wand aan de brugzijde een geluidafschermende werking heeft voor het achterliggende deel. Door de gesloten bouwvorm is de binnenruimte geluidluw.

 

7.2.3. conclusie

 

Ten aanzien van de als knelpunt gesignaleerde gevels dient bij Gede­puteerde Staten een verzoek te worden ingediend tot vaststelling van een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Wil dit verzoek gehonoreerd kunnen worden, is het wel noodzakelijk om de ope­ningen in de open bouwvormen ter weerszijde van de verlengde Limburg­laan te verkleinen; dit is in het nu voorliggende plan opgenomen.

Ook de bestaande bebouwing aan de Renier Nafzgerstraat zal in het ontheffingsverzoek dienen te worden betrokken, omdat door reconstruc­tie van deze weg het geluidniveau aan de bestaande, meest westelijk gelegen flat, (licht) zal stijgen.

 

7.3.      Van stedebouwkundig plan naar bestemmingsplan

 

De Wet op de Ruimtelijke Ordening (W.R.O.) geeft de gemeenteraad de mogelijkheid een bestemmingsplan vast te stellen voor het gebied van de gemeente dat tot een bebouwde kom behoort (art. 10 lid 2.). Hier­bij wordt, voor zover dit ten behoeve van een goede ruimtelijke orde­ning nodig is, de bestemming van de in het plan begrepen grond aange­wezen en worden zo nodig, in verband met de bestemming voorschriften gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen. Deze voorschriften mogen slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik in­houden. Onder grond wordt water mede begrepen (art. 10 lid 1.).


Nu voor het Céramique-terrein een duidelijke, breed gedragen, consen­sus bestaat om het van bestemming te veranderen, de wijze van deze verandering bekend is en ook over het te realiseren programma bij de participanten overeenstemming bestaat, is het een logische stap een bestemmingsplan op te stellen en in procedure te brengen.

Als basis voor dit bestemmingsplan dient het stedebouwkundig plan van prof. ir. J. Coenen. Hierin wordt immers vorm gegeven aan de rand­voorwaarden, de doelstellingen en het programma.

Het zou logisch lijken het plan dan ook strikt juridisch te "verta­len" en als bestemmingsplan in procedure te brengen. Er is echter meer.

De uitvoeringsperiode van het bouwprogramma beslaat een periode van 10 jaren. De verwachtingen en prognoses die in het programma tot ui­ting komen, zijn zo correct mogelijk en met de beste bedoelingen ge­maakt. Het is echter ondenkbaar dat er in de genoemde periode geen veranderingen zouden optreden. De eerst zo voor de hand liggende strikte vertaling lijkt daarom minder zinvol.

Het stedebouwkundig plan behoeft voor het tot bestemmingsplan kan worden een reductie tot de meest wezenlijke elementen. Het gaat dan om het vastleggen van het programma, de hoofdstructuur van wegen, (de noord-zuid as en de weg over het Lelie-terrein, de langzaamver­keersroute langs de Maaspuntweg), de hoofdrichtingen van de voorge­stelde bebouwing, de minimale en maximale hoogtes van de bebouwing, de accentverschillen van de over het Céramique-terrein verspreide functies, het groen en de Maas met waterpartij en de parkeeroplos­sing.

 

In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de juridische regeling van het plan.


 

 

 

8.         JURIDISCHE REGELING

 

8.1.      Algemeen

 

Basis voor de ontwikkeling en realisering van de eerder beschreven doelstellingen van de gemeente en het A.B.P. is het door Coenen opge­stelde stedebouwkundig plan (hfd. 7.1.). Het plan is een opzet in hoofdlijnen. Dit plan dient in goed onderling overleg te worden uit­gewerkt, waarbij aanpassingen kunnen plaatsvinden binnen het program­ma en de bouwgrondexploitatie; een en ander met behoud van de nage­streefde hoge kwaliteitseisen, zowel in stedebouwkundige, functionele als architectonische zin.

 

De toekomstige ontwikkeling van het Céramique-terrein wordt vastge­legd in een bestemmingsplan. Hierbij moet echter rekening worden ge­houden met de boven aangegeven noodzaak om de mogelijkheid voor aan­passingen open te houden.

Bestemmingsplannen legden tot voor kort vaak een eindbeeld vast, waardoor ze star en na enige tijd weinig bruikbaar waren. Sinds de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in 1985 (Staatsblad 1985, nr. 627) is het mogelijk meer op maatschappelijke en sociaal-economische ontwikkelingen in te spelen. Dit betekent dat het bestem­mingsplan een proceskarakter krijgt en het derhalve flexibel is.

Mede aan de hand van de publikatie Bestemmen met beleid [43] zijn voor­schriften opgesteld die, naar wordt gehoopt, de starheid zullen mis­sen, zonder echter te vervallen in een situatie waarin "alles moge­lijk is" binnen het plangebied.

 

In de voorschriften komt het proceskarakter allereerst tot uiting door de "beschrijving in hoofdlijnen" van de programmatische en be­leidsmatige uitgangspunten en doelstellingen voor het gehele gebied (artikel 7). Dit artikel is de grove zeef van de voorschriften. Deze hoofdlijnen zijn mede inzichtelijk gemaakt op plankaart B. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in de functionele en de ruimtelijke karakteristiek. De kaart is als het ware een schematische weergave van het stedebouwkundige plan van Coenen.

 

De bestemmingen zijn in de voorschriften per afzonderlijk artikel geregeld. De bestemmingen zijn globaal, doordat ze een groter gebied omvatten (zie plankaart A bestemmingen) en omdat er meerdere functies in voorkomen (doeleindenomschrijving).

De programmatische en beleidsmatige uitgangspunten/doelstellingen uit artikel 7 zijn in een beschrijving in hoofdlijnen per bestemming op deze afzonderlijke bestemming toegespitst (de middelfijne zeef).

 

In de bouwvoorschriften per bestemming wordt "het bouwen" geregeld (hoogte, bebouwingsdichtheid e.d.), waaraan Burgemeester en Wethou­ders nadere eisen kunnen stellen (de fijne zeef). Het is beperkt mo­gelijk van de bouwvoorschriften vrijstelling te verlenen, mits wordt voldaan aan de grove en middelfijne zeef.


Teneinde voldoende flexibiliteit in het bestemmingsplan te brengen zijn aan het eind van de voorschriften de afwijkingsbevoegdheden toe­gevoegd. Het betreft de vrijstellingsbevoegdheden van Burgemeester en Wethouders die ook in de tot op heden gebruikelijke bestemmingsplan-vormen voorkomen en die welke zijn geformuleerd om te voldoen aan de gewenste flexibiliteit, overeengekomen tussen de gemeente en het A.B.P.

De wijzigingsbevoegdheid gaat daar boven uit. Deze wijzigingsbevoegd­heid is in dit plan voorbehouden aan de Raad van de gemeente.

 

8.2.      Artikelsgewijs

 

De voorschriften bestaan uit vier hoofdgroepen nl. inleidende bepa­lingen (artikelen 1 t/m 5), bepalingen voor de enkelvoudige, samen­gestelde en gecombineerde bestemmingen (artikelen 6 t/m 24), overige bepalingen (artikelen 25 t/m 27) en de overgangs-, straf- en slotbe­paling (artikelen 28 t/m 31). Tenslotte maakt een bijlage met par­keernormen deel uit van de voorschriften.

 

Artikel 1, begripsomschrijvingen; hierin worden de in de voorschrif­ten gebezigde begrippen gedefinieerd om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

Artikel 2, wijze van meten; dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

Artikel 3, algemeen voorschrift omtrent bebouwing; dit houdt een ver­bod in om bestemmingsgrenzen te overschrijden, tenzij in de voor­schriften anders is bepaald.

Artikel 4, andere wettelijke regelingen; hierin wordt aangegeven wel­ke andere wettelijke regelingen qua datum gelden. Daarnaast wordt het primaat van de Bouwverordening van de gemeente Maastricht boven het bestemmingsplan geregeld voor zover dit betreft de lichttoetreding bij bestaande gebouwen en erven. Dit wil zeggen dat, als er wat lichttoetreding betreft strijdigheid ontstaat met de Bouwverorde­ning, ondanks het feit dat er volgens het bestemmingsplan wel gebouwd zou kunnen worden, dit op die wijze geen doorgang kan vinden. Deze bepaling is opgenomen gezien enerzijds de (gewenste) globaliteit van het plan en anderzijds ter (terechte) bescherming van de belangen van bewoners/gebruikers van bestaande opstallen en erven.

Artikel 5, ondergrondse gebouwen; dit bevat een regeling omtrent on­dergrondse gebouwen.

Artikel 6, combinatie van en samengestelde bestemmingen; hierin wordt bij combinatie van bestemmingen verwezen naar een op de plankaart A voorkomende matrix, waarin is aangegeven hoe de bestemmingen in hori­zontale zin zijn gelegen. Bij samengestelde bestemmingen wordt aange­geven hoe de verhouding is (d.w.z. wat qua regeling voorgaat) tussen de bestemmingen die voorkomen in het zelfde horizontale vlak.

Artikel 7, hoofdlijnen; dit is het sleutel-artikel van het plan. Hierin worden de beleidslijnen en -voornemens uiteengezet zoals deze voor het Céramique-terrein voorliggen.

Artikelen 8 t/m 19 omvat de enkelvoudige bestemmingen (die soms in combinatie voorkomen). Elk artikel is opgebouwd uit:

 

-        een doeleindenomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gron­den zijn bestemd;


-        een beschrijving in hoofdlijnen waarin de specifiek voor de be­treffende gronden uitgezette beleidslijnen en -voornemens zijn weergegeven;

-        bouwvoorschriften inhoudende het maximale aantal bouwlagen resp. bouwhoogte, het maximale of minimale aantal woningen resp. de mi­nimale resp. maximale oppervlakte van de functies in m2, de par­keernormen die gelden en de maximale hoogte van andere bouwwerken;

-        nadere eisen door Burgemeester en Wethouders te stellen aan:

 

1.      situering en afmetingen van gebouwen indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiks­mogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken of ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit, het stedebouwkundig beeld en indien van toepassing de cultuurhistorische en/of archeolo­gische waarde ter plaatse;

2.      het aantal en de situering van openbare verkeersvoorzieningen.

 

Verder komen bij verschillende bestemmingen voor:

 

-        een vrijstellingsbevoegdheid door Burgemeester en Wethouders (ar­tikelen 9, 10 en 11) voor een beperkt aantal m2 detailhandel;

-        een eis m.b.t. de indeling van de wegprofielen (artikel 16);

-        bepalingen met betrekking tot werken en werkzaamheden.

 

In artikel 18 (water) is een uitwerkingsbevoegdheid opgenomen met toepassing van artikel 11 W.R.O. door de Raad van de gemeente uit te oefenen voor een oeververbinding voor langzaamverkeer binnen een op de plankaart A aangegeven gebied.

Artikelen 23 en 24 regelen het verboden gebruik van gronden resp. opstallen met daarbij de z.g. "toverformule", d.w.z. Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het verbod als strikte toepas­sing van het voorschrift leidt tot een beperking van het meest doel­matige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Artikel 25 omvat algemene bepalingen in verband met de Wet geluidhin­der.

Artikel 26, algemene vrijstellingsbevoegdheid; hierin is vastgelegd dat Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen om:

 

-        met de wegen maximaal 25,00 m. te "schuiven" met behoud van het wegprofiel;

-        de bestemmingsgrenzen in geringe mate te verschuiven indien er geen belangen van derden worden geschaad;

-        de in de voorschriften genoemde maten met maximaal 10% te wijzigen indien er geen belangen van derden worden geschaad;

-        bouwwerken van openbaar nut op te richten van een beperkte maat;

-        een bedrijf of ambacht aan huis uit te oefenen indien het gebruik­te oppervlak beperkt is en onder enige andere voorwaarden;

-        conform de overeenkomst met het A.B.P. de functie kantoordoeleinden te wijzigen in woondoeleinden indien er tenminste een voorraad gronden voor 25.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak voor kantoren beschikbaar is; een en ander onder een aantal voorwaarden;

-        conform de overeenkomst met het A.B.P. na 31 december 1996 de functie horeca-doeleinden te wijzigen in kantoordoeleinden en/of woondoeleinden; een en ander onder een aantal voorwaarden;

-        conform de overeenkomst met het A.B.P. de bestemmingen bijzondere doeleinden 1 en 2 te wijzigen in kantoordoeleinden of de functie wonen; een en ander onder een aantal voorwaarden;

-        van het minimale aantal woningen dat per bestemming geldt, mits het minimale aantal woningen in elke bestemming waarin zij zijn toegelaten tezamen tenminste 1.600 bedraagt.

 

Bij de omvangrijke vrijstellingen is een procedure als omschreven in artikel 26 lid 4. vereist.

Artikel 27 omvat de wijzigingsbevoegdheid van de Raad om bestemmingen te wijzigen tot maximaal 25% van die bestemming met hantering van een procedure.

Artikelen 28 en 29 omvatten het overgangsrecht omtrent bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen.

Artikel 30 is de strafbepaling (de relatie met artikel 59 W.R.O.).

Artikel 31, slotbepaling; geeft de titel van de voorschriften.

 

Een samenvattend overzicht van hetgeen in de voorschriften is gere­geld aan bebouwing naar functie geeft het volgende beeld:

 

art.

nr.

afkorting

aantal wo.

per ha.

min. aan-

tal wo.

winkels m2 b.v.o.

m2 markthal

m2 bijz.

doeleind.

kant.

m2 kantoren

dienstverl.

horeca, ambacht

bijz. doel.

m2 water‑

oppervlak

 

 

min

max

 

 

 

 

 

 

 

8

G.D.1

40

80

175

max. 5.000

max. 3.500

min. 2.500

 

min. 10.000

min. 2.000

9

G.D.2

120

300

480

vrijst. 600

 

 

 

max. 8.000

 

10

G.D.3

70

175

175

vrijst. 350

 

 

 

min. 5.000

 

11

G.D.4

80

150

740

vrijst. 350

 

 

 

min. 17.000

 

12

G.D.5

30

100

30

 

 

 

 

min. 5.000

 

13

B.D.1

-

-

 

 

 

max. 20.000

 

max. 500

 

14

15

B.D.2

kant.d.

-

35

max.100

 

 

max. 20.000

min. 12.000

max. 25.000

 

totaal

 

min.

max. 5.000 m2

max. 3.500

max. 40.000

min. 12.000

min. 37.000

min. 2.000

 

 

1.600 +

rechtstreeks

 

+

 

+

 

 

 

max. 100

max. 1.300 m2

via vrijstelling

 

min. 2.500

 

max. 33.500

 

 

De m2 kantoren, dienstverlening, horeca, ambacht en bijzondere doel­einden kennen op grond van de convenanten en de gewenste flexibili­teit soms minimale en soms maximale eisen qua m2.

 

8.3.      Overige

 

De plankaarten A en B maken onderdeel uit van het juridisch plan.

 

-        Plankaart A: bestemmingen, geeft de ligging en begrenzing van de bestemmingen aan. Daarnaast is er een aantal aanduidingen opgeno­men dat gegevens verschaft over de kadastrale ondergrond en de verschillende typen grenzen, de grens van het beschermd stadsge­zicht e.d.


-        Plankaart B: functionele en ruimtelijke karakteristiek, geeft de belangrijkste functionele en ruimtelijke denkbeelden weer die aan het plan ten grondslag liggen.

Vanuit de voorschriften wordt ook een directe relatie met deze kaart gelegd als zijnde een doelsituatie waarop de verdere plan­ontwikkeling gericht dient te zijn.

Er wordt een richting van de bebouwing aangegeven d.w.z. dat in principe de hoofdvorm van de bebouwing, veelal gevormd door de voorgevel, zovel mogelijk de aangegeven richting moet hebben. Tenslotte is op kaart 15 een aantal profielen gegeven van de Hoogbrugstraat en de Heugemerweg op grond van de voorliggende juridi­sche regeling.

Tezamen met de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals aangegeven in de toelichting, vormt de kaart tevens het kwantitatieve en kwa­litatieve kader waaraan de planontwikkeling kan worden getoetst.

 

 

 


 

 

 

9.         ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

 

9.1.      Inleiding

 

In paragraaf 2.4. is reeds aangegeven dat de ontwikkeling van het Sphinx-Céramique-terrein tot een woongebied met een menging van een aantal andere stedelijke functies mogelijk werd door een juridische constructie, waarbij een samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen de publieke sector (gemeente Maastricht) en de private sector (Alge­meen Burgerlijk Pensioenfonds). In deze publiek-private-samenwerking (P.P.S.) is door beide partijen overeengekomen, dat de gemeente -o.a. met subsidies van hogere overheden - slechts een eenmalige fi­nanciële bijdrage hoeft te leveren voor de totstandkoming van het project en met name voor de kosten van grondverwerving. Het A.B.P. neemt het financiële risico van de resterende kosten van de bouw­grondexploitatie en de inrichting van het gebied voor zijn rekening. In het volgende worden de uitgangspunten voor de bouwgrondexploitatie en de bouwgrondexploitatie zelf besproken.

 

9.2.      Uitgangspunten

 

De basis voor de inrichting van het Céramique-terrein is, zoals ge­steld, de stedebouwkundige visie van prof. ir. J. Coenen. De detail­lering van het plan staat nog niet volledig vast, omdat bepaalde ste­delijke functies substitueerbaar zijn en aangepast kunnen worden aan maatschappelijke-en conjuncturele veranderingen. De hoofdlijnen van de stedebouwkundige hoofdstructuur blijven echter ongewijzigd. Binnen de bouwgrondexploitatie (met als uitgangspunt de stedebouwkundige hoofdstructuur) vallen de aanleg van openbare en bepaalde semi-open­bare voorzieningen als infrastructuur, groen, waterpartijen e.d. Voor rekening van de bouwexploitant(en) komt de ontwikkeling van de "bruto bouwvlekken", waaronder bebouwing en de aanleg van (privé) parkeer­voorzieningen. Binnen de geprojecteerde stedebouwkundige structuur zijn mogelijkheden voor het volgende bouwprogramma:

 

 

bedrijfsvloer‑

oppervlakte

woningen (1.600)

160.000 m2

kantoren/bijzondere doeleinden

70.000 m2

hotels

20.000 m2

detailhandel/horeca

5.000 m2

culturele doeleinden of andere niet‑ commerciële functies

20.000 m2

parkeerplaatsen (minimaal 4.000 à 4.400 pp.)

90.000 m2

 

Als belangrijkste uitgangspunten voor de bouwgrondexploitatie van het Céramique-terrein gelden de genoemde stedebouwkundige hoofdstructuur en het bovenstaand bouwprogramma, waarin wel een bepaalde mate van flexibiliteit in, en substitueerbaarheid van stedelijke functies mo­gelijk is. Op basis van deze twee elementen dient de bouwgrondexploi­tatie sluitend te zijn.


Voor een deel worden hier de bijdragen van de verschillende overheden voor het sluitend maken gebruikt:

 

Ministerie V.R.O.M.

: Subsidieregeling Grote Bouwplaatsen

 

 

 

  (S.G.B.)

f.

20 mln.

Ministerie E.Z./

provincie

: Perspectievennota Limburg (P.N.L.)

f.

15 mln.

gemeente Maastricht

: o.a. Stadsvernieuwingsfonds

f.

19 mln.

totaal

 

f.

54 mln.

 

De totale bouwgrondexploitatie-opzet bedraagt f. 120 mln. Om de bouw­grondexploitatie sluitend te maken dient naast de subsidies van de verschillende overheden daarom f. 66 mln. te worden verkregen uit de opbrengst van de bouwterreinen.

 

Naast de twee genoemde hoofduitgangspunten (stedebouwkundige struc­tuur en bouwprogramma) geldt een aantal nevenuitgangspunten:

 

-        het Céramique-terrein wordt door de Sphinx in gesloopte toestand aan het A.B.P. opgeleverd;

-        wat betreft infrastructuurwerken wordt uitgegaan van eenheidsprij­zen welke gelden voor een van te voren bepaald kwaliteitsniveau. Het rioolstelsel wordt gescheiden uitgevoerd (tevens dubbel riool­systeem in de bouwblokken). De aansluitingen op het gemeentelijk riool komen voor en door rekening van de bouwexploitant, waarbij geen afzonderlijke standaardtarieven voor de huisaansluitingen worden doorberekend. De kosten van toezicht op de uitvoering van de rioolaansluitingen zijn begrepen in de kosten van voorberei­ding-toezicht (v.t.o.). De aansluitingen op de voorzieningen van de nutsbedrijven vinden plaats volgens standaardtarieven;

-        in verband met de verwachte hoge verkeersintensiteit op de hoofd-ontsluitingsweg en het daarmee gepaard gaande geluidsniveau is hier een afstand aangehouden tussen de bouwblokken van 42 m.;

-        de kosten van voorbereiding en toezicht zijn berekend aan de hand van normbedragen (door gemeente, A.B.P. en derden), exclusief de omzetbelasting, tegen het prijspeil van augustus 1988. Prijsstijgingen en toename van de loonkosten worden verrekend in de grondkosten van de bouwterreinen, opdat de bouwgrondexploitatie sluitend, d.w.z. budgettair neutraal, zal zijn.

 

9.3.      Bouwgrondexploitatiemodel*

 

Uitgaande van de stedebouwkundige hoofdstructuur, de aankoopkosten van het Céramique-terrein, de kosten van het bouwrijp maken en overige werken zijn de plankosten berekend. Deze zullen deels gedekt worden door de genoemde eenmalige bijdragen van verschillende overheden via subsidieregelingen en deels via de opbrengsten van de bouwterreinen. De uiteindelijke exploitatieopbrengst is nihil.

 

Het rekenmodel geeft het volgende beeld:

 

* Uitgebreid bouwgrondexploitatiesysteem zie bijlage 2.


Rekenmodel bouwgrondexploitatie Céramique-terrein

 

Plankosten (4.13.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- verwervingen

 

 

 

 

f.

56.500.000,-‑

- kosten sloop, bodemsanering en bouwkundige voorz.

f.

6.900.000,-‑

- bouw- en woonrijpmaken

 

 

 

 

 

 

* macro-structuur

 

 

 

 

 

 

+ hoofdontsluitingsweg

f.

5.990.000,-‑

 

 

 

 

+ parkzones

f.

2.670.000,-‑

 

 

 

 

+ verkeerslicht inst.,

 

 

 

 

 

 

   bebordingen

 

 

 

 

 

 

+ markeringen    

f.

600.000,-‑

 

 

 

 

 

 

 

f.

9.260.000,-‑

 

 

* micro-structuur

 

 

 

 

 

 

+ ontsluitingsweg van

 

 

 

 

 

 

   hoofdontsluitingsweg

 

 

 

 

 

 

   naar Lelie-terrein

 

 

 

 

 

 

   (oostelijk gedeelte)

f.

635.000,-‑

 

 

 

 

+ overige ontsluitingswegen

 

 

 

 

 

 

   oostelijk gedeelte

f.

3.740.000,-‑

 

 

 

 

+ ontsluitingswegen

 

 

 

 

 

 

   westelijk gedeelte

f.

2.125.000,-‑

 

 

 

 

 

 

 

f.

6.500.000,-‑

 

 

 

 

 

 

 

f.

15.760.000,-‑

 

 

 

 

 

 

 

- bouwwerken

 

 

 

 

 

 

+ keer- en kademuren

f.

3.700.000,-‑

 

 

 

 

+ pleinen, passages en

 

 

 

 

 

 

   trappartijen

f.

4.440.000,-‑

 

 

 

 

+ parkeergarage

f.

3.000.000,-‑

 

 

 

 

+ algemene bouwkundige

 

 

 

 

 

 

   voorzieningen

f.

200.000,-‑

 

 

 

 

+ overkapping

f.

2.250.000,-‑

 

 

 

 

+ fiets- en voetgangers brug

f.

5.500.000,-‑

 

 

 

 

+ verbreden tunnel           

f.

3.300.000,-‑

 

 

 

 

 

 

 

 

 

f.

22.390.000,-‑

 

 

 

 

 

 

 

- bijkomende werken          

 

 

 

 

f.

1.200.000,-‑

- v.t.o. 

 

 

 

 

f.

5.200.000,-‑

- artistieke verfraaiing         

 

 

 

 

f.

350.000,-‑

- omslagkosten        

 

 

 

 

f.

500.000,-‑

- niet terugvorderbare omzetbelasting    

 

f.

3.800.000,-‑

- bijdrage aan culturele/niet commerciële functies

 

f.

850.000,-‑

- rentekosten

 

 

 

 

f.

8.600.000,-‑

- kosten t.b.v. verhoging micro-kwaliteit  

 

f.

1.000.000,-‑

- plankosten (afgerond)     

 

 

 

 

f.

123.000.000,--

 

 

 

 

 

 

 

Dekkinqsmiddelen (5.3.)

 

 

 

 

 

 

- opbrengst bouwterreinen

f.

66.000.000,-‑

 

 

 

 

- subsidies/bijdragen          

f.

54.000.000,-‑

 

 

 

 

- dekkingsmiddelen (afgerond)    

 

 

 

 

f.

120.000.000,-‑

 

 

 

 

 

Geraamd exploitatieresultaat (6.3.)          

 

-/-

f.

3.000.000,--

 

Gelet op het verschil zullen de dekkingsmiddelen worden verhoogd en/of bezuinigd worden op het plan zonder de plankwaliteit aan te tasten.


 

 

 

10.       PLANUITVOERING

 

Zoals reeds eerder gesteld zal het voorliggende plan in een periode van 10 jaren worden gerealiseerd. Deze realisatie zal in deelplannen geschieden op basis van het volgende tijdschema waarin ook de voorbe­reiding is opgenomen.

 

Jaar

88

 

89

 

90

 

91

92

93

94

95

96

97

98

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VOORBEREIDING

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

contractfase

xxxx

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitwerking plan

 

xxxx

 

 

 

 

 

 

 

 

 

RO-procedure

 

xxxx

xxxx

 

 

 

 

 

 

 

 

deelplanuitwerking

 

 

xx

xx

xx

xx

xx

xx

xx

xx

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

activiteiten Sphinx

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

vervangende nieuwb.

 

xxxx

xxxx

 

 

 

 

 

 

 

 

sloop

 

 

xxxx

xx

 

 

 

 

 

 

 

bodemsanering

 

 

xxxx

xxx

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

REALISATIE

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bebouwingsprogramma

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

sociale bouw *

 

 

 

90

 

 

 

 

 

 

 

premiehuur    *

 

 

 

105

100

100

100

100

100

75

75

koop              *

 

 

 

105

100

100

100

100

100

75

75

kantoor          **

 

 

 

 

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

hotels              **

 

 

 

 

10.000

 

10.000

 

winkels            **

 

 

 

 

 

5.000

 

 

 

 

 

cultuur **

 

 

 

 

10.000

10.000

 

 

 

 

 

parkeren          **

 

 

 

 

 

af te stemmen op bouwproces

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Infrastructuur

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- macrostructuur

 

 

xxxx

xx

 

 

 

 

 

 

 

hoofdontsluitingsweg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ontsluitingsweg Lelyterrein

 

 

xx

xxxx

 

 

 

 

 

 

 

parkzones

 

 

 

 

 

x

x

xx

xxxx

xxxx

xxxx

keer- en kademuren

 

 

 

 

 

xxxx

xxxx

xx

 

 

 

pleinen, passage en trappartijen

 

 

 

 

 

xxxx

xxxx

xx

 

 

 

parkeergarage

 

 

 

xx

xxxx

 

 

 

 

 

 

overkapping

 

 

 

 

 

xxxx

xxxx

 

 

 

 

brug over maas

 

 

 

 

 

xx

xxxx

xx

 

 

 

- microstructuur

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

oostelijk deel

 

 

 

 

xxx

xxx

xxxx

xxxx

xxxx

xxxx

xxxx

westelijk deel

 

 

 

 

xxx

xxxx

xxxx

xxxx

xxxx

xxxx

xxxx

 

°   = 1 januari 1988

x   = kwartaal

*   = eenheden

** = m2 BVO


 

 

 

11.       MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

 

Er zijn, na voorlichting over het plan in het algemeen door de ge­meente en na informatie erover door het bureau Inspraak en Ondersteu­ning, inspraakavonden georganiseerd in de periode april, mei 1989. Met name de aansluiting van het plan op de omringende buurten is on­derwerp van discussie geweest.

De resultaten zijn door genoemd bureau vastgelegd in een Rapportage die als bijlage 4 is opgenomen.

Op 12 juni 1989 is het inspraakverslag behandeld in de Raadscommissie V.S.R. Naar aanleiding van deze commissievergadering is op 29 juni nog een bijeenkomst door het bureau Inspraak en Ondersteuning georga­niseerd over de systematiek van het bestemmingsplan en over de nadere detaillering met betrekking tot de aansluiting met de Hoogbrugstraat en de Heugemerweg. De Raadscommissie V.S.R. heeft in de vergadering van 3 juli kennis genomen van de resultaten van het overleg (de rap­portage is eveneens opgenomen in bijlage 4).

 

In bijlage 4 is eveneens het door de Dienst Stadsontwikkeling samen­gestelde overzicht weergegeven van het advies van de Raadscommissie en het voorstel aan het College van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van de inspraak. Dit voorstel is door het College overge­nomen en in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

 

De inspraak heeft in hoofdlijnen het volgende resultaat gehad:

 

-        de planmethodiek blijft die van een globaal eindplan; wel blijft de wijzigingsbevoegdheid aan de gemeenteraad voorbehouden;

-        een aantal zaken wordt gedetailleerder bestemd, met name direct ten zuiden van de Hoogbrugstraat. Hier wordt aangegeven waar niet zal worden gebouwd en hoe hoog de aansluitende bebouwing zal zijn. Over de detaillering van het tussenliggende gebied zal met de bewo­ners van de Hoogbrugstraat overlegd worden;

-        de vormgeving en situering van de brug wordt later uitgewerkt. De uitwerkingsbevoegdheid is aan de gemeenteraad voorbehouden. Vooraf zal inspraak plaatsvinden;

-        de invulling van het micro-milieu zal in overleg met betrokkenen gebeuren, met name geldt dit voor de bewoners van de Heugemerweg wat betreft de muur, de verkeers- en parkeersituatie en de groen­plekken. Deze groenplekken zijn op bepaalde plaatsen aangegeven;

-        het bestemmingsplan heeft een grote flexibiliteit in horizontaal vlak behouden, terwijl de flexibiliteit in de hoogte zoveel moge­lijk beperkt is.

 

In een vroeg stadium van de planontwikkeling is de Stadsvernieuwings­corporatie Wyck gevraagd te reageren op de aansluiting van het plan op Oud Wyck. De reactie van de vereniging is in de vorm van een ver­gaderverslag aan de gemeente gezonden (zie bijlage 4). Met de opmer­kingen uit het verslag is, waar mogelijk, rekening gehouden. Het streven is gericht op integratie met Oud Wyck. De plaats van de voet­gangersbrug is globaal begrensd. De uitwerking van het plan vindt plaats door de gemeenteraad (artikel 18 van de voorschriften).


De verkeersaansluitingen zijn geoptimaliseerd, maar dit neemt niet weg dat er door de aanwezige waardevolle bebouwing geen grootse ont­sluiting is met Oud Wyck in het traject Hoogbrugstraat-Maas. Er zijn voor het parkeren t.b.v. Oud Wyck een beduidend aantal plaatsen in het voorliggende plan opgenomen. Een deel van de opmerkingen over de voorzieningen zal worden gevolgd bij effectuering van het plan. In de toelichting is op de overige onderdelen informatie verschaft, evenals de infrastructuur.


 

 

 

12.       OVERLEG

 

Het ontwerp-bestemmingsplan is in maart 1989 verzonden naar de Pro­vinciale Planologische Commissie voor behandeling. Het plan is be­sproken in de vergadering van de Subcommissie Gemeentelijke Plannen op 30 mei 1989. Een verslag hiervan is opgenomen als bijlage 5.

Naar aanleiding van dit verslag zijn in het voorliggende plan de vol­gende wijzigingen c.q. aanvullingen opgenomen (de nummering verwijst naar het verslag).

 

Planopzet:

 

1.1.        in de toelichting (hoofdstuk 6.5.) is de plaatsbepaling van de detailhandel in het plangebied ten opzichte van die in andere stadsdelen opgenomen; tevens is een hoofdlijn met deze inhoud in de voorschriften (artikel 8) opgenomen;

 

1.2.        in artikel 8 van de voorschriften is de noodzakelijke functi­onele en ruimtelijke relatie met Wyck als hoofdlijn opgenomen;

 

1.3.        de bestemming Gemengde Doeleinden 1 is in oostelijke richting vergroot;

 

1.4.        er wordt verwezen naar het antwoord op de brief van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Maastricht e.o. en andere ondertekenaars (zie hieronder);

 

1.5.1.     aanpassing in de voorschriften en op de plankaarten overeen­komstig de afspraken tussen de provincie en de gemeente en aanpassing van het verloop van de verlengde Limburglaan in relatie tot behoud van een groter deel van de Wiebengahallen;

 

1.5.2.     er heeft reeds overleg over dit onderwerp plaats gevonden en dit zal worden voortgezet;

 

1.5.3.     aanpassing van de naam van de bestemming Bijzondere Doeleinden 2 in Gemengde Doeleinden 6 heeft plaats gevonden;

 

1.6.        aanpassing van plankaart B in plaats van groen is ter plaatse water opgenomen.

 

Infrastructuur:

 

2.1.        aanpassing van plankaart A met de bestemming verkeersdoelein­den 2 ter plaatse van de pleinvormige ruimte;

 

2.2.        aanpassing van plankaart B heeft plaats gevonden op het punt van hiërarchie van wegen overeenkomstig kaart 12;

 

2.3.1.     de parkeernormen zullen geheel als bijlage aan de voorschrif­ten worden toegevoegd, waarnaar wordt verwezen bij de resp. bestemmingen;


2.3.2.     artikel 9 lid 2. zal worden aangepast om beperkt parkeren op de begane-grond bij de winkels mogelijk te maken (openbare weg, kort parkeren);

 

2.4.        de P.L.E.M.-leiding is opgenomen en voorzien van een bescher­mingszone;

 

2.5.        de plaats van de voetgangersbrug is nog niet precies bepaald; er wordt een uitwerkingsbevoegdheid van de Raad opgenomen.

 

Milieuaspecten:

 

3.1.        plankaart B wordt aangepast voor wat betreft de bebouwing langs de Verlengde Limburglaan; in de toelichting wordt in het kort ingegaan op de belevingswaarde c.q. het woongenot van de "binnenterreinen";

 

3.2.        het akoestisch onderzoek is uitgebreid ten aanzien van wonen langs de J.F. Kennedybrug;

 

3.3.        de toelichting is aangevuld met de gemaakte afspraken over de bodemsanering.

 

Overige opmerkingen:

 

4.1.        op de plankaarten zijn de juiste begrenzingen van het be­schermde stadsgezicht opgenomen en dit is in de voorschriften verwerkt;

 

4.2.        de beschrijving in hoofdlijnen wordt aangevuld met verwijzing naar de belangen van het beschermde stadsgezicht; bij de be­stemmingen waar het beschermd stadsgezicht in voorkomt, wordt dit opgenomen in de hoofdlijnen;

 

4.3.        de 2 beschermde monumenten (Maaspunttorentje en Waterpoortje) zijn in het plan opgenomen;

 

4.4.        er is nader overleg gevoerd met de R.M.Z. (zie later).

 

Economische uitvoerbaarheid:

 

geen wijzigingen;

de kosten bodemsanering krijgen alle aandacht.

 

Voorschriften:

 

6.1.1.     de wijzigingsbevoegdheid is beperkt tot 25% en gelegd bij de Raad;

 

6.1.2.     de verwijzing naar artikel 8 is in de betreffende artikelen opgenomen;

 

6.1.3.     de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 9 is aangevuld met kantoordoeleinden;

 

 

6.1.4.     de bouwvoorschriften in de artikelen 9, 10, 11 en 12 zijn aan­gevuld met bepalingen t.a.v. bijzondere doeleinden;

 

6.1.5.     artikel 10 e.v. is qua vrijstellingsbepaling aangepast aan de afspraken.

 

Het plan is in een apart bestuurlijk overleg gemeente-provincie an­dermaal besproken waarbij speciaal het zuidelijk plandeel aan de orde is geweest.

 

In het kader van het artikel 10 B.R.O.-overleg is het ontwerp-bestem­mingsplan gezonden aan:

 

-        de Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening in Noord-Brabant en Lim­burg;

-        de Directie van de Volkshuisvesting in de provincie Limburg;

-        het Ministerie van Economische Zaken, Rijksconsulentschap Limburg;

-        de Inspecteur van de Volksgezondheid voor de Hygiëne van het Milieu in Limburg;

-        het Ministerie van Defensie, directie Limburg, Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen;

-        het Waterschap Zuiveringschap Limburg;

-        de Rijksdienst voor de Monumentenzorg;

-        de P.T.T.;

-        de Provinciale Limburgse Electriciteits Maatschappij n.v.;

-        de N.V. Nederlandse Gasunie;

-        de Rijkswaterstaat, directie Limburg;

-        de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Maastricht e.o.;

-        de Limburgse Organisatie van Zelfstandige Ondernemers.

 

Door een aantal organen zijn de opmerkingen via het P.P.C.-advies tot uiting gekomen.

De separaat aan de gemeente Maastricht gezonden reacties zijn opgeno­men in bijlage 5.

De opmerkingen zijn naast het bovengestelde als reactie op het P.P.C.-advies op de volgende wijze in het voorliggende plan verwerkt:

 

-        P.L.E.M.; de 50.000 V kabelverbinding Limmel - Enci is op plankaart A opgenomen inclusief een beschermingszone en in de voorschriften geregeld;

-        Rijkswaterstaat, directie Limburg; de voorschriften zijn aangepast aan de wensen van de R.W.S. met uitzondering van het onderbrengen in een algemene bepaling; in de toelichting is verduidelijkt, dat het waterbassin in het noordelijk plandeel niet in open verbinding staat met de Maas;

-        Kamer van Koophandel; mede ondertekend door Rijksconsulent voor Economische Zaken, voorzitter Federatie Samenwerkingsverband Onder­nemers en Ondernemersverenigingen Maastricht, voorzitter Wyck Pro­motie, consulent ruimtelijke ordening en milieu Limburgse Organisa­tie van Zelfstandige Ondernemers.

Met de ondertekenaars was reeds tweemaal eerder gesproken.


De door hen gewenste randvoorwaarden zijn in de toelichting opgeno­men met uitzondering van de plaats van de voetgangersbrug en de wijze waarop de ondertekenaars van de brief bij de verdere planont­wikkeling betrokken zullen blijven. De uitwerking van de voetgan­gersbrug is opgedragen aan de Raad. De wijze waarop de betrokken­heid van de briefschrijvers bij de verdere uitwerking van dit plan gestalte zal krijgen, is onderwerp van nader beraad tussen hen en de gemeente.

Op plankaart A is de bestemming Gemengde doeleinden 1 meer naar het oosten opgeschoven. De plangrens is niet aangepast. In het vigeren­de bestemmingsplan Oud-Wyck zijn de belangen van Hoogbrugstraat­ Zuid veilig gesteld. Uit de inspraak is gebleken, dat de belangheb­benden dit ook zeer op prijs stellen. De juiste situering van de detailhandel in Gemengde doeleinden 1 wordt op dit moment nog vrij gelaten. Er zal aan artikel 9 lid 2. sub b. worden toegevoegd dat detailhandel in principe op het begane-grondniveau moet plaatsvin­den. Parkeeraccommodatie voor het parkeren ten behoeve van de de­tailhandel zal in beperkte mate op het begane-grondniveau plaats­vinden.

De vrijstelling van Burgemeester en Wethouders voor detailhandel in de bestemmingen Gemengde Doeleinden 2, 3 en 4 blijft gehandhaafd maar is beperkt tot maximaal resp. 600 m2 en tweemaal 350 m2. In het nader gememoreerde nader beraad zal ook overleg plaatsvinden over de aard van de detailhandelsvestigingen welke zullen worden toegelaten.

 

Met de Rijksdienst Monumentenzorg is nog een apart onderhoud ge­volgd. Een en ander heeft niet geleid tot wijziging van het ont­werp.



[1]     Ministerie V.R.O.M., Vierde Nota over de Ruimtelijke Orde­ning, deel A: Beleidsvoornemens, Den Haag (1988), pg. 94

[2]     Ministerie V.R.O.M., Vierde Nota over de Ruimtelijke Orde­ning, deel A: Beleidsvoornemens, Den Haag (1988), pg. 48-49

[3]     Ministerie V.R.O.M., Structuurschets Stedelijke Gebieden, deel A, Den Haag (1983), pg. 10-11

[4]     Ministerie V.R.O.M., Ontwerp Nota Volkshuisvesting in de ja­ren negentig, van bouwen naar wonen, Den Haag (1988), pg. 133

[5]     Provincie Limburg, Streekplan Zuid-Limburg, Plan, Maastricht (1987), pg. 24

[6]     Provincie Limburg, Streekplan Zuid-Limburg, Plan, Maastricht (1987), pg. 28-29

[7]     Gemeente Maastricht, Planontwikkeling Sphinx-Céramique-ter­rein in het stadsdeel Wyck, raadsstuk volgnr. 211-1988, Maastricht (1988), pg. 18-19

[8]     Adviesgroep Partners (A.P.) en Stichting Research Instituut Gebouwde Omgeving (R.I.G.O.), Structuurplan Binnenstad Maas­tricht: tekst, Maastricht (1982), pg. 147-148

[9]     Gemeente Maastricht, Hoofdpunten van beleid voor het bestuur van de stad Maastricht in de periode 1986 - 1990, Maastricht (1985), pg. 31

[10]    Gemeente Maastricht, Planontwikkeling Sphinx-Céramique-ter­rein in het stadsdeel Wyck, raadsstuk volgnr. 211-1988, Maas­tricht (1988), pg. 25-26

[11]    Gemeente Maastricht, Planontwikkeling Sphinx-Céramique-ter­rein in het stadsdeel Wyck, korte samenvatting rapport Marktvisie Wilma Vastgoed B.V., raadsstuk volgnr. 211-1988, Maastricht (1988), pg. 1

[12]   Gemeente Maastricht, Planontwikkeling Sphinx-Céramique-ter­rein in het stadsdeel Wyck, raadsstuk volgnr. 211-1988, Maas­tricht (1988), pg. 6-7

 

[13]    A.P./R.I.G.O., Structuurplan Binnenstad Maastricht, Werkboek, Maastricht (1981), pg. 3-15

[14]    Projectgroep Historische Structuuranalyse Maastricht, brochu­re Historische Structuuranalyse Maastricht, onderzoeksproject 1988-1991, Zeist (1988)

[15]    Gemeente Maastricht, Ontwerp-samenwerkingsovereenkomst tussen A.B.P. en gemeente, Maastricht (1988), pg. 24

[16]    J.F.E. Regout e.a., Jubileumboek ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Sphinx Maastricht, Maastricht (1959), passim

[17]    T.N.O./D.G.V., Grondwaterplan Limburg, Heerlen (1985), pg. 12-16

[18]    Witteveen en Bos, Nader onderzoek bodemverontreiniging van het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique aan de Hoge Barakken te Maastricht, Maastricht (1988), pg. 3

[19]    T.N.O./D.G.V., Grondwaterplan Limburg, Heerlen (1985), pg. 16-19

[20]    Witteveen en Bos, Nader onderzoek bodemverontreiniging van het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique aan de Hoge Barakken te Maastricht, Maastricht (1988), pg. 4

[21]    Witteveen en Bos, Nader onderzoek bodemverontreiniging van het bedrijfsterrein Sphinx-Céramique aan de Hoge Barakken te Maastricht, Maastricht (1988), pg. 15-19

[22]    P.B.I., Nader bodemonderzoek op het voormalige Lelie-terrein aan de Duitse Poort te Maastricht (1987), pg. 11-21

[23]    Adviesgroep Partners b.v., Onderzoek naar kennisniveau en kennisoverdracht tijdens de stedebouwkundige planfase, Maas­tricht (1985), pg. 68-70

[24]    Ministerie V.R.O.M., provincie Limburg en gemeente Maas­tricht, Convenant inzake de ontwikkeling van het Sphinx-Céra­mique-terrein, Maastricht (1988)

[25]    Ministerie Economische Zaken, provincie Limburg en gemeente Maastricht, Convenant inzake de ontwikkeling van het Sphinx­Céramique-terrein, Maastricht (1988)

[26]    Gemeente Maastricht/Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, Samen­werkingsovereenkomst tussen A.B.P. en gemeente, Maastricht/ Heerlen (1988), pg. 6-8 en 17-18

[27]    Gemeente Meerssen, S.A.M. b.v., Structuurschets 1986, Nota Doelstellingen, Maastricht/Meerssen (1985) pg. 1-3

[28]    A.P./R.I.G.O., Structuurplan Binnenstad, tekst, Maastricht (1982), pg. 74

[29]    Buro prof. Jo Coenen, De Sphinx ontrafeld, Maastricht (1988), pg. 21

[30]    Wilma Vastgoed b.v., Marktvisie Sphinx-Céramique-terrein, Utrecht (1987), passim

[31]    P. Lukkes, A.J. Krist, P.J.M. van Steen, Kantorenmarkt inves­teren en ruimte, Zeist (1987), pg. 62

[32]    P. Lukkes, A.J. Krist, P.J.M. van Steen, Kantorenmarkt inves­teren en ruimte, Zeist (1987), pg. 62

[33]    Gemeente Maastricht, De Kantorenmarkt in Maastricht, Maas­tricht (1986), pg. 1-8

[34]    E.T.I.N., De effectiviteit van behoefteramingen voor be­drijfsterreinen, studierapport 30, R.P.D., Tilburg (1985)

[35]    P. Lukkes, A.J. Krist, P.J.M. van Steen, Kantorenmarkt inves­teren en ruimte, Zeist (1987), pg. 15

[36]    Gemeente Maastricht, Toeristisch Recreatief Beleidsplan Maas­tricht, verslag fase III, hoofdrapport, Maastricht (1988), pg. 5

[37]    Wilma Vastgoed b.v., Marktvisie Sphinx-Céramique-terrein, Utrecht (1987), pg. 7, 11, 14, 23

[38]    Gemeente Maastricht, Distributie Planologisch Onderzoek, Maastricht (1987), pg. 9-18, 20-21

[39]    Gemeente Maastricht, Toeristisch Recreatief Beleidsplan Maas­tricht, verslag fase III, hoofdrapport, Maastricht (1988), pg. 26

[40]    Buro prof. Jo Coenen, De Sphinx ontrafeld, Maastricht (1988), pg. 8

[41]    Buro prof. Jo Coenen, De Sphinx ontrafeld, Maastricht (1988), pg. 15

[42]    TNO, Hoofdgroep Maatschappelijke Technologie, Voorstudie Windproblemen, Project Céramique Maastricht (fase 1), (1989), pg. 1-6

[43]    Ministerie V.R.O.M., Bestemmen met beleid, nieuwe mogelijkhe­den voor het bestemmingsplan, De Haag (1989), passim