Maastricht,

mei 1999;

gewijzigd

maart 2000;

gewijzigd

april 2000;

gewijzigd

januari 2001;

gewijzigd

mei 2001


 

 

 

 

INHOUD

 

HOOFDSTUK         

 

1.           INLEIDING 

1.1.        Planmotivering      

1.2.        Planvorm    

 

2.           PLANOLOGISCH BELEIDSKADER   

2.1.        Rijksbeleid 

2.2.        Provinciaal beleid 

2.3.        Gemeentelijk beleid         

 

3.           RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE KARAKTERISTIEK   

3.1.        Ligging en begrenzing van het plangebied    

3.2.        Historische ontwikkeling 

3.3.        Ruimtelijke karakteristiek

3.4.        Functionele karakteristiek           

3.5.        Verkeersstructuur 

 

4.           ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF      

4.1.        Inleiding     

4.2.        Stedenbouwkundige structuur  

4.3.        Openbare ruimte en groenstructuur     

4.4.        Verkeersstructuur 

 

5.           RANDVOORWAARDEN

5.1.        Milieuaspecten     

5.2.        Civieltechnische aspecten         

5.3.        (Cultuur)historische aspecten   

5.4.        Spoorwegregelgeving     

 

6.           PLANOPZET        

6.1.        Hoofdlijnen van de planopzet    

6.2.        Juridische regeling          

 

7.           MAATSCHAPPELIJKE EN ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID       

7.1.        Maatschappelijke uitvoerbaarheid        

7.2.        Economische uitvoerbaarheid   

 

8.           OVERLEG EN PROCEDURE   

8.1.        Overleg       

8.2.        Procedure  

 

bijlage 1:   Aanvraagformulier vaststelling hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 83 Wet geluidhinder

bijlage 2:   Aanvraagformulier vaststelling hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 14 e.v. Besluit geluidhinder spoorwegen

bijlage 3:   Inspraakverslag en advies Hoofdgroep RGV

bijlage 4:   Raadsbesluit d.d. 8 mei 2001


 

 

 

1.         INLEIDING

 

1.1.      Planmotivering

 

In de gemeentelijke Meerjarenprogramma's Ruimtelijke Ordening wordt jaarlijks een planning opgenomen om de verouderde bestemmingsplannen, die in de gemeente vigeren, te actualise­ren. Het doel hiervan is om binnen een afzienbare periode voor de gehele gemeente een (zoveel mogelijk) uniforme juridische regeling te creëren, waardoor de rechtsgelijkheid voor de burgers groter wordt. Daarbij wordt in het algemeen uitgegaan van een methodiek met een grote mate van flexibiliteit in het gebruik van het plan voor zowel de burgers en andere belanghebbenden als voor de gemeente. Daarnaast is er in de plannen toch steeds sprake van een grote mate van rechtszekerheid. Het bestemmingsplan Heugemerveld zal geheel of gedeeltelijk in de plaats tre­den van de volgende plannen (zie tevens kaart vigerende bestemmingsplannen):

 

Bestemmingsplan

Vaststelling

Raadsbesluit

Goedkeuring G.S.

Kroonbesluit

 

 

 

 

Uitbreidingsplan in Hoofdzaken

(algehele herziening)

05-10-1954

24-10-1955

28-12-1956

 

Uitbreidingsplan in onderdelen

03-12-1963

16-06-1964

 

Heugemerveld (herziening)

 

 

 

 

 

 

 

Akerpoort

07-07-1970

26-07-1971

 

 

Zuidelijk deel Wyckerpoort en

07-07-1970

26-07-1971

 

Oostermaas

 

 

 

 

 

 

 

Akerpoort partiële wijziging

10-12-1975

29-01-1976

 

 

 

 

 

Akerpoort 2e wijziging

31-05-1978

10-07-1978

 

 

 

 

 

Akerpoort 3e wijziging

19-09-1979

06-11-1979

 

 

 

 

 

Akerpoort 4e wijziging

16-12-1980

24-02-1981

 

 

 

 

 

 

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de bestemmingsplannen, die binnen het plangebied vige­ren, veelal ouder zijn dan 20 jaar. Een herziening wordt, mede gezien de nieuwe ontwikkelin­gen die binnen de wijk Heugemerveld zullen plaats vinden, dan ook noodzakelijk geacht. De Meerjarenprogramma's gaan, wat betreft de prioriteitsvolgorde voor het opstellen van bestem­mingsplannen, onder meer uit van het criterium van de gedateerdheid van plannen. Daar­naast is de dynamiek van gebieden en de aansluiting van actuele ontwikkelingen op de vige­rende planologische regeling mede bepalend. Heugemerveld is door de gemeente Maastricht aangewezen als pilot-project in het kader van het Grote Stedenbeleid. Binnen het kader van dit project is een Masterplan opgesteld, waarin de ruimtelijke randvoorwaarden zijn opgeno­men om de fysieke isolering van de buurt te doorbreken, mede in samenhang met de ontwik­kelingen op het aangrenzende Céramique-terrein. De gemeente en de woningvereniging St. Servatius hebben een overeenkomst gesloten om samen de problemen binnen de buurt, o.a. op het gebied van woningbouw, openbare ruimte en verkeer, op te lossen.

Daarnaast is een buurtplan opgesteld. De integrale aanpak van het gebied is erop gericht om ruimtelijk-economische stedelijke ontwikkelingen te koppelen aan het wegwerken van sociaal-maatschappelijke achterstanden op buurtniveau.

 

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimtelijke vertaling van deze integrale aanpak weergegeven.

 

1.2.      Planvorm

 

Voor het bestemmingsplan Heugemerveld is, zoals eerder gesteld, aansluitend bij de moderne ideeën over de vormgeving van bestemmingsplannen, gekozen voor een planmethodiek, die in het gebruik van het plan door burgers en gemeente een grote mate van flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het ge­ding komt.

 

Deze kaders worden bepaald door de in artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) genoemde onderdelen, waaruit een bestemmingsplan tenminste dient te bestaan:

 

- Kaart(en)            Op de kaart bestemmingen zijn de bestemmingen in het plangebied weerge­geven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de voorschriften op­genomen juridische regeling. Naast deze kaart is in dit plan tevens een kaart functionele en ruimtelijke karakteristiek opgenomen, die voornamelijk een rechtstreekse relatie heeft met de beschrijving in hoofdlijnen in de voor­schriften.

 

- Voorschriften:    Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied opgenomen gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven. In de beschrijving in hoofdlijnen wordt beschreven op welke wijze deze doelen of doeleinden worden nagestreefd.

 

- Toelichting:        In de toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 Bro genoemde onderzoek (bestaande toestand en mogelijke en gewenste ontwikkelingen) opgenomen. Daarnaast dient een inspraakrapportage als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de uitkomsten van het in artikel 10 Bro be­doelde overleg deel uit te maken van de toelichting.

 

In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze beschreven.

 

Hoofdstuk 2 beschrijft de beleidsvisies die er op de verschillende niveaus zijn ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied (het planologisch kader). Het plangebied wordt geanalyseerd, zowel wat betreft ruimtelijk-stedelijke structuur als wat betreft de aanwezige functies en de on­derlinge samenhang daartussen (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt aangegeven welke beleids­uitgangspunten er met betrekking tot de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied zijn en hoe deze ruimtelijk zijn vertaald in de verschillende deelprojecten. Hoofdstuk 5 geeft aan welke milieutechnische en hoofdstuk 6 welke civieltechnische en cultuurhistorische randvoorwaarden er in het plangebied gelden. Het voorgaande vormt uiteindelijk de basis voor de planvorming, vergezeld van een juridische regeling. Dit wordt uiteengezet in hoofdstuk 7.

In hoofdstuk 8 wordt aangegeven of het plan maatschappelijk uitvoerbaar wordt geacht (in­spraak ex artikel 6a WRO) en worden de opmerkingen uit het overleg ex artikel 10 Bro, waaron­der het advies van de Provinciale Commissie Gemeentelijk Plannen (PCGP), ten aanzien van het plan weergegeven en de wijze waarop de gemeente deze binnen het plan heeft verwerkt. In hoofdstuk 9 tenslotte komen de financiële aspecten met betrekking tot het bestemmingsplan aan de orde.

 

 

 

 

 

 

 

2.         PLANOLOGISCH BELEIDSKADER

 

2.1.      Rijksbeleid

 

De Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening extra, deel IV: Planologische Kernbeslissing Nati­onaal Ruimtelijk Beleid (oftewel Vinex) uit 1993 geeft aan dat veranderingen in het stedelijk ge­bied nopen tot speciale aandacht voor ontwikkelingen in de woningvoorraad, voor stedelijke en sociale vernieuwing en voor de inrichting van de openbare ruimte. Het veranderingsperspectief voor het stedelijk gebied is voor de genoemde aspecten als volgt uitgewerkt:

 

-        Wonen

 

Tot 2015 wordt nog een aanzienlijke uitbreiding van de woningvoorraad verwacht. Een goede afstemming tussen vraag en aanbod is nodig om negatieve effecten te voorkomen als leeg­stand, ondoelmatig gebruik, aantasting van kwaliteit en leefbaarheid, kostbaar extra ruimtebe­slag elders (met risico's van suburbanisatie en toenemende mobiliteit) en kapitaalsvernietiging.

Het perspectief voor het wonen is derhalve gericht op evenwicht tussen vraag en aanbod op de woningmarkt op de schaal van het stadsgewest.

Het omvat drie elementen:

 

·                het scheppen van gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van een goede kwaliteit van woning en woonomgeving en voor nieuwbouw op gewenste locaties;

·                het stellen van randvoorwaarden aan ontwikkelingen op ongewenste locaties;

·                een volkshuisvestingsbeleid van de overheid waarbij de nadruk zal liggen op het deel van de woningvraag dat niet door de markt wordt gedekt.

 

De besluitvorming over nieuwbouwlocaties wordt gekoppeld aan de aanwezigheid c.q. het tijdig beschikbaar zijn van adequate voorzieningen op het gebied van openbaar vervoer en langzaam verkeer.

 

-        Stedelijke vernieuwing

 

Ten behoeve van het in stand houden en verbeteren van de ruimtelijke voorwaarden voor het goed functioneren van de steden, zowel in ruimtelijk, sociaal-cultureel als in economisch opzicht, legt het kabinet de nadruk op het streven naar een goed leef- en productiemilieu, op de benut­ting van de nog aanwezige capaciteiten van het stedelijk gebied voor wonen, werken, recreatie en verzorging en op vermenging van deze functies.

Het perspectief voor het stedelijk gebied als geheel is georiënteerd op de schaal van de stad respectievelijk het stadsgewest. Het kabinet streeft voor deze gebieden naar het scheppen van ruimte voor stedelijke vernieuwing.

Ook het bestaand stedelijk gebied moet inspelen op de toenemende vraag naar woon- en werk­locaties met kwaliteit.

 

Dit beleid krijgt gestalte zowel in consolidatiegebieden, waar het ruimtelijk beleid gericht is op handhaving van de bestaande ruimtelijke structuur, als in stagnatiegebieden, die via ingrijpende vernieuwing opnieuw tot leven moeten worden gebracht, en in expansiegebieden, waar vaak kan worden volstaan met aanpassing van ruimtelijke structuren, respectievelijk het wegnemen van factoren die vernieuwing van de ruimtelijke structuur in de weg staan.

Door goede afstemming van woon-/werklocaties en aandacht voor het mobiliteitsprofiel van be­drijven en voorzieningen wordt een zodanige ontwikkeling van de binnensteden bevorderd dat het mobiliteitsvraagstuk niet wordt verzwaard.

 

-        Openbare ruimte

 

De openbare ruimte bepaalt in belangrijke mate de leefbaarheid en herkenbaarheid van onze dagelijkse leefomgeving. De kwaliteit ervan in en om onze steden wordt bedreigd door verval, vervuiling en onveiligheid. Steeds meer auto's leggen er beslag op.

Het perspectief is derhalve gericht op het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betreft diverse schaalniveaus: van het directe grensvlak tussen privaat en publiek domein tot en met de groene verbindingszones tussen stad en landelijk gebied.

De aandacht moet uitgaan naar:

 

·                verhoging van de herkenbaarheid door een goede ruimtelijke vormgeving van verbindingen tussen open ruimten;

·                ontmoetingsplaatsen, die vragen om een weloverwogen situering en inrichting voor zeer uit­eenlopend gebruik;

·                samenhang, niet alleen bij openbare ruimten in de stad, waarbij de stedenbouwkundige sa­menhang tussen bebouwde en onbebouwde ruimte van belang is, maar ook tussen stad en omliggend landelijk gebied. Het gaat bij dat laatste om groene longen vanuit het landelijk ge­bied de stad in en recreatieve verbindingszones vanuit de stad het landelijk gebied in.

 

De Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) constateert, dat de noodzaak tot voortdurende uitbreiding van het stedelijk gebied op langere termijn zal afnemen. Het bestaande stedelijke gebied wordt steeds belangrijker. Een toenemend deel van de vraag naar locaties met kwaliteit (voor woningen, kantoren en andere bedrijfshuisvesting) zal zich daarop richten.

Steden, zowel grotere als kleinere, en stadsdelen die in die nieuwe marktsituatie niet zelf een aantrekkelijk en efficiënt ingerichte woon- en werkomgeving aanbieden lopen de kans de boot te missen.

 

Ook het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer,' deel e: na parlementaire behandeling vastgestelde tekst (1992) legt het zwaartepunt van de toekomstige ontwikkelingen met betrek­king tot woon-, werk- en voorzieningenfuncties binnen de stadsgewesten. Concentratie van acti­viteiten binnen het stedelijk gebied door een stringente invulling van het bundelingsbeleid heeft een drieledig doel:

 

·                versterking van het stedelijk draagvlak;

·                vermijding/vermindering van niet noodzakelijke mobiliteit;

·                beperking van de aantasting van ecologische en landschappelijke waarden van het landelijk gebied.

 

Bij het voorzien in de toekomstige ruimtebehoefte staan mobiliteitsbegeleiding en ruimtelijke kwaliteit centraal. De ontwikkeling van de automobiliteit zal in de eerste plaats tegengegaan moeten worden via het locatiebeleid. Sterker dan voorheen zal de ontwikkeling van nieuwe woon-, werk- en voorzieningenlocaties en groenstructuur moeten worden gesteund door mobi­liteitsoverwegingen.

In de tweede plaats gaat het om het tegengaan van verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen. Woon­locaties, recreatielocaties en bedrijfslocaties die onnodig autogebruik bevorderen zullen worden tegengegaan.

Beïnvloeding van de vervoermiddelenkeuze kan plaats vinden door verbetering van de infra­structuur, maar ook door parkeer- en tariefbeleid.

Gewezen wordt ook op de noodzaak tot samenwerking. Samenwerking vindt vooral in stadsge­westelijk verband plaats. Bij nieuwe woon-, werk- en recreatiegebieden gelden daar de volgende locatiecriteria:

 

·                ligging t.o.v. het centrum van de stad (met nadruk op nabijheid);

·                ontsluiting (met nadruk op openbaar vervoer);

·                samenhang van wonen, werken, voorzieningen, recreatie en groenstructuur;

·                open ruimten vrijwaren van verstedelijking, mede ten behoeve van natuur, landschap, open­luchtrecreatie en landbouw.

 

De Nota Volkshuisvesting in de jaren Negentig (1989) geeft aan dat de huisvestingssituatie in de afgelopen decennia dusdanig is verbeterd, dat de nadruk op uitbreiding van de voorraad gelei­delijk vermindert. Het accent verschuift in de richting van een goed beheer van de bestaande voorraad.

Inhoudelijk stelt de rijksoverheid de volgende prioriteiten bij het volkshuisvestingsbeleid in de jaren negentig:

 

·                zorg voor goede en betaalbare huisvesting voor laagbetaalden;

·                bevordering van een kwalitatief goed woon- en leefmilieu;

·                bevordering van het eigen woningbezit;

·                bevordering van experimenten, innovatie en kennisoverdracht.

 

Stadsvernieuwing en verstedelijking behouden binnen dit beleid de volle aandacht. Binnen het beleidsveld wordt gestreefd naar grotere verantwoordelijkheid voor de gemeenten en versterking van de marktsector. Instrumenten hiervoor zijn onder meer locatiesubsidies en het stadsver­nieuwingsfonds. De sociale huursector blijft binnen de volkshuisvesting desondanks een belang­rijk beleidsgebied.

 

Het Trendrapport Volkshuisvesting (1995) sluit in belangrijke mate aan bij de uitgangspunten van de nota Volkshuisvesting in de jaren negentig voor wat betreft de toekomstige woningbehoefte. Met betrekking tot de differentiatie binnen het woningbouwprogramma wordt in dit rapport, met het oog op de gewenste doorstroming binnen de aanwezige woningvoorraad, de bouw van min­der goedkope huurwoningen en relatief meer dure woningen in de vrije sector noodzakelijk ge­acht.

 

In 1998 is het Derde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP 3) in werking getreden. Op basis van de leerervaringen met het beleid van het NMP 1 en NMP 2 concludeert het kabinet dat het milieubeleid (op belangrijke onderdelen) een nieuwe beleidsfase ingaat, de fase van het "mili­eubeheer". Na een periode waarin vooral het saneren van milieuverontreinigingen centraal stond, verschuift de centrale opgave naar het vasthouden van een absolute ontkoppeling van economische groei en druk op het milieu, inclusief het duurzaam gebruiken van natuurlijke hulpbronnen. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat gemeenten een speciale verantwoor­delijkheid hebben om de burgers bij het milieubeleid te betrekken. Gemeenten zullen zich steeds meer met diverse lokale partners richten op het uitvoeren van projecten in het kader van duurzame ontwikkeling. Het beleid zal zich in de komende jaren toespitsen op verbetering van de informatievoorziening op dit gebied, onderzoek naar technologie en hergebruik van af­valstoffen in de bouw en de introductie van milieuvriendelijke materialen en bouwwijzen.

 

2.2.      Provinciaal beleid

 

Het provinciaal ruimtelijk beleid, weergegeven in het Streekplan Zuid-Limburg (1987), is gericht op een voortgaande concentratie van bevolking en activiteiten, alsmede van de daarmee ver­bonden bebouwing binnen de stedelijke gebieden. De nadruk wordt hierbij minder gelegd op het bestrijden van de suburbanisatie alswel op het versterken van het functioneren van de stedelijke gebieden.

 

"Een voortgaande concentratie en bundeling van stedelijke activiteiten geldt als hoofdlijn voor de ruimtelijke inrichting van Zuid-Limburg. Niet alleen in het belang van een doelmatig ruimtege­bruik, maar ook als basis voor de ontwikkeling van economische activiteiten met bijbehorende werkgelegenheidsimpulsen, gelet op het vestigingsklimaat binnen stedelijke gebieden.

Bundeling en concentratie in de sfeer van wonen, werken en verzorgen ondersteunen het draag­vlak van de aanwezige voorzieningen en beperken de groei van het aantal verplaatsingsbewe­gingen.

Tevens worden de aan het landelijk gebied gebonden functies beschermd doordat stedelijk ruim­tebeslag wordt gehonoreerd binnen de stedelijke gebieden."[1]

 

Afgezien van de bestaande intensieve bebouwing is voor de afbakening van de stedelijke ge­bieden rekening gehouden met de voorziene ontwikkelingsmogelijkheden voor stedelijke activi­teiten en bebouwde structuren.

 

In het Streekplan maakt het plangebied van het onderhavige plan deel uit van het stedelijk ge­bied van Maastricht. De ruimtelijke ontwikkelingen in Maastricht moeten binnen de contouren van het stedelijk gebied plaatsvinden.

 

"Deze ontwikkelingen hebben een kwantitatief en een kwalitatief aspect. In kwantitatief opzicht moet aan verdere ruimtebehoefte tegemoet gekomen worden door met name intensivering van het stedelijk ruimtebeslag. Deze intensivering vindt plaats door het benutten van open ruimten met een geringe stedelijke gebruiksfunctie, het zeer doelmatig gebruiken van de nog resterende ruimte in de jongste uitbreidingsplannen en het vervangen van ondoelmatige bebouwingscom­plexen met een inefficiënt stedelijk grondgebruik

Het kwalitatieve aspect behelst het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk milieu in al zijn aspecten als leefmilieu voor de eigen bevolking maar ook als verzorgend, economisch, cultuur­historisch en toeristisch centrum voor de regio.

Uitbouw van de groenstructuur is ook onderdeel van deze kwalitatieve ontwikkeling.”[2]

 

2.3.      Gemeentelijk beleid

 

In het Structuurplan Maastricht 2005 (vastgesteld door de gemeenteraad in 1999) is Heugemer­veld een van de wijken in Maastricht waar stedelijke herstructurering dient plaats te vinden. Het plan geeft aan dat het vervangen van bestaande woningbouwcomplexen een belangrijke opgave zal zijn in het kader van de stadsontwikkeling. De vervanging van de woningen is onder meer aan de orde in verband met het streven naar een meer ontspannen woningmarkt alsmede in verband met het moeilijk aanpasbaar zijn van bepaalde complexen en de steeds hogere eisen die gesteld worden aan het wooncomfort. Met de corporaties worden afspraken gemaakt om­trent strategisch voorraadbeheer. Heugemerveld is het eerste voorbeeld van een studie van de woningcorporaties naar de toekomst van bestaande woningcomplexen. De structuur van de buurt is zodanig dat herstructurering kan plaatsvinden binnen de bestaande ruimtelijke kaders.

Woningdifferentiatie, verdichting en ontdichting zijn de termen die de inhoud van de operatie aangeven. Gezien de gevolgen die herstructurering van bestaande woningbouwcomplexen kan hebben voor het functioneren van een buurt als totaal (op het gebied van het draagvlak en voor­zieningenniveau) zal de herstructureringsopgave dienen te geschieden in nauw overleg tussen gemeente, corporaties en bewoners.

 

Naast het streven naar woningdifferentiatie wordt ernaar gestreefd de levendigheid en de multi­functionaliteit van de buurt te handhaven door afspraken met de woningcorporatie te maken over de verbetering van de woonomgeving en het beheer ervan. In Heugemerveld betreft het een gefaseerde aanpak ten aanzien van de ruimtelijke structuur, de vernieuwing van een deel van de woningvoorraad, de woonomgeving en de voorzieningen. De buurtstructuur in relatie tot de om­liggende gebieden en de woontechnische kwaliteit worden verbeterd en het woningbestand wordt gedifferentieerder.

Het Meerjarenplan Bouwen en Wonen 2000-2010 (MJBW; raadsvoorstel d.d. 1 februari 2000) biedt binnen het beleidskader van het Structuurplan Maastricht 2005 en het ISV-ontwikkelings­programma 2000-2004 een samenhangende visie op de demografische, economische, techno­logische en marktontwikkelingen die van invloed zijn op de Maastrichtse woningmarkt.

Het MJBW geeft, naar aanleiding van een evaluatie van (de verschuivingen in) woningbouwpro­ductie, bevolkingsontwikkeling, doelgroepen en woonkwaliteit, doelstellingen voor de periode 2000-2010 in het kader van het streven naar behoud en versterking van de kwaliteit en variatie van woonmilieus in Maastricht:

 

-        de transformatie van een deel van de sociale huursector in combinatie met het continueren van duurzame nieuwbouw in met name de marktsector;

-        het op peil houden van de kernvoorraad voor de lagere inkomens;

-        het uitbouwen en creëren van gevarieerde duurzame woonmilieus voor alle doelgroepen;

-        het behoud en de groei van de midden- en hogere inkomensgroepen en -gezinnen in de stad.

 

In kwantitatieve zin is het streven erop gericht om het woningaandeel in de koopsector door toe­voeging (3500) en verkoop (1800) woningen te laten groeien van 36% naar 42%. De huursector zal door sloop en (vervangende) nieuwbouw een kwaliteitssprong maken.

 

De veranderingsopgave tot 2010 gaat qua volume om minimaal:

 

-        5000 nieuwe woningen (met name in de marktsector) die aan de voorraad worden toege­voegd;

-        1800 sociale huurwoningen die worden verkocht;

-        2500 sociale huurwoningen die worden gesloopt, waarvan er 2300 verbeterd worden terug­gebouwd;

-        4400 sociale huurwoningen waarvan de kwaliteit (ingrijpend) wordt verbeterd.

 

De geplande nieuwbouw staat niet los van de herstructureringsopgave in de bestaande voor­raad. Allereerst is uiteraard afstemming in de fasering wenselijk om daarmee aan de herstructu­rering voldoende ruimte te geven (onder meer vanwege herhuisvestingsvraagstukken) om een vernieuwingsproces op gang te brengen. Voorts is afstemming nodig tussen de geplande woningbouw- programma's en de vervangende nieuwbouw op herstructureringslocaties om afzetri­sico's op de woningmarkt te voorkomen.

Gezien de gewenste kwaliteitsimpulsen in de te herstructureren buurten (waaronder Heugemer­veld) in termen van woningtypen en eigendomsverhoudingen, betekent dit dat in de meeste GSB-buurten de omvang van de sociale huursector zal verkleinen.

 

Het masterplan voor de buurt Heugemerveld, destijds (december 1997) Masterplan Akerpoort genaamd, signaleert de verschillende problemen in de buurt, onder andere de eenzijdige op­bouw van het woningaanbod, het gemiddeld gezien lage inkomen van de bewoners en de slech­te kwaliteit van (een deel van) het woningbestand. In het masterplan wordt een beeld geschetst van de toekomstige ruimtelijke opbouw van de wijk en de aansluiting van Heugemerveld op het Céramique-terrein.

Daarnaast geeft het masterplan een beeld van de toekomstige verkeersstructuur en de gewens­te inrichting van de openbare ruimte en de groenstructuur. Het plan uit 1997 is sindsdien verder uitgewerkt. De gewenste toekomstige stedenbouwkundige structuur is uitgangspunt in dit be­stemmingsplan.


Mede op basis van het genoemde masterplan is het Buurtplan Heugemerveld, Kansen voor Heugemerveld (december 1998) opgesteld, waarin is uitgewerkt hoe, door middel van samen­werking tussen gemeente, woningcorporatie St. Servatius en de buurtraad, de herstructurering van de buurt kan plaats vinden. Daarbij is onder meer gelet op de toekomstige opbouw van de woningvoorraad, de kwaliteit van woningen en woonomgeving, de economische functies en de overige voorzieningen alsmede de veiligheid. Een en ander is vastgelegd in een perspectief voor de buurt, een eindbeeld, dat dient te worden verwezenlijkt door middel van een actieprogramma.


 

 

 

3.         RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE KARAKTERISTIEK

 

3.1.      Ligging en begrenzing van het plangebied

 

Het plangebied Heugemerveld is gelegen op de oostoever van de Maas en wordt globaal gezien ingeklemd tussen Céramique, Randwyck en Wyckerpoort (zie overzichtskaart). De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door:

 

-        de Heugemerweg aan de (noord)westzijde;

-        de spoorlijn Eijsden-Maastricht aan de (noord)oostzijde;

-        de John F. Kennedybrug aan de zuidzijde.

 

3.2.      Historische ontwikkeling

 

Het voert te ver om binnen het kader van onderhavig bestemmingsplan de gehele ontstaansge­schiedenis van Maastricht te bespreken. In andere studies is dit uitgebreid aan de orde geko­men. De periode na de Tweede Wereldoorlog is voor de buurt Heugemerveld het meest belang­rijk.

De buurt diende tegemoet te komen aan het grote tekort aan woningen dat er na de oorlog was. Op basis van een stedenbouwkundig plan dat qua opzet aansloot bij de "new towns" in Enge­land (woonbuurten met eigen school, kerk, buurthuis en voorzieningen) ontwierp F. Dingemans tussen de Bloemenweg, het fabrieksterrein Céramique en de Heugemerdijk (nu John F. Kenne­dysingel) een nieuwe woonwijk. Het stedenbouwkundig concept van de wijk, met het karakteris­tieke stratenpatroon, verscheidene groenvoorzieningen en het centrale plein, is zowel geïnspi­reerd door het romantische stadsbeeld aan het eind van de negentiende eeuw als door het ste­denbouwkundige denken van het begin van de twintigste eeuw en gebaseerd op het verwerpen van traditionele waarden. De architect A. Boosten vertaalde de stedenbouwkundige ideeën van Dingemans in de gebouwde omgeving. Door de homogene bouwstructuur en architectonische vormgeving kan de buurt als prototype voor zijn ontstaanstijd worden beschouwd.

De bebouwing aan de Bloemenweg, de Heugemerweg en het Raccordement behoort geogra­fisch gezien tot de buurt Heugemerveld, maar is qua bouwstructuur en architectuur duidelijk afwijkend. Dit geldt eveneens voor de noodwoningen aan de Aalmoezenier Verheggenstraat, de Peerboltestraat, de Kardinaal van Rossumstraat, de Jonkheer Ruysstraat, het Aalmoezenier Verheggenplein en het Monseigneur Poelsplein. Door het gebrek aan woningdifferentiatie, het verminderde wooncomfort in de woningen en de achteruitgang van de voorzieningen in de buurt is momenteel een ingreep noodzakelijk. Door stedenbouwkundige vernieuwing kan de buurt weer op een hoger niveau worden gebracht. Deze vernieuwing vindt plaats aan de hand van het eerdergenoemde masterplan en wordt in het navolgende uitgewerkt.

 

3.3.      Ruimtelijke karakteristiek (zie kaart bestaande ruimtelijke structuur)

 

Uitgangspunt bij de stedenbouwkundige vormgeving van het plangebied was voor F. Dingemans de ligging tussen twee uitvalswegen van de stad, de Bloemenweg en de Heugemerweg. De be­bouwing langs deze wegen was min of meer ad hoc ontstaan, met bebouwing uit verschillende perioden en daarmee samenhangende bouwstijlen. Door de begrenzing met de Heugemerdijk aan de zuidzijde kreeg het gebied een driehoekige vorm, wat randvoorwaarden stelde aan het stedenbouwkundige ontwerp. Dingemans koos voor een centrale ontsluiting van het gebied mid­dels een weg met een relatief breed profiel (de Baron van Hövellstraat), gericht op de kerk aan het Kardinaal van Rossumplein. Dit plein, centraal gelegen binnen de buurt, bood - en biedt nog steeds - plaats aan de belangrijkste voorzieningen van de wijk (kerk, school, winkels en horeca). De belangrijkste dwarsverbinding in Dingemans' ontwerp wordt gevormd door de Minister Talmastraat en de Minister Aalbersestraat.

 

De volgens de parochiegedachte opgebouwde buurt kende door deze opbouw en door de om­liggende barrières (Céramique, spoorweg en Heugemerdijk) een interne gerichtheid. Door de woningbouw op het Céramique-terrein is deze interne oriëntatie slechts zeer ten dele vermin­derd.

 

Naast het Kardinaal van Rossumplein als centraal element, met een functie als voorzieningen­centrum en hoofdgroenvoorziening, zijn er binnen het gebied vier groene pleinen (Paus Leo XIII­ plein, Monseigneur Poelsplein, Aalmoezenier Verheggenplein en Aalmoezenier Roumenplein) op regelmatige afstand van het Kardinaal van Rossumplein. Deze pleinen vormen de centrale elementen in de vier kwadranten, die zijn ontstaan door de structurerende hoofdontsluitingsweg en de dwarsverbindingen hierop. De woonstraten zijn rondom deze groenplekken gegroepeerd, waardoor de pleinen een functie krijgen als centraal ontmoetingspunt. Een vijfde groen plein, aan het noordelijke uiteinde van de Baron van Hövellstraat, is als gevolg van infrastructurele maat­regelen in de loop der jaren nauwelijks meer als zodanig herkenbaar.

Ondanks de ligging van deze groenplekken, de groene begeleiding van de Baron van Hövellstraat, de Minister Talmastraat en de Minister Aalbersestraat, en de laagbouw in overwegend twee, afgewisseld met drie, bouwlagen heeft de wijk een overwegend stenig karakter. Het ge­bied heeft aan de zuidzijde een duidelijke begrenzing met de woningen aan de Alfons Ariëns­straat, die als ventweg langs de John F. Kennedysingel fungeert. Het ritme van de bebouwing (rijen van zes woningen in twee lagen met lessenaarsdak, afgewisseld door blokjes van twee woningen in twe lagen met lessenaarsdak) wordt alleen onderbroken ter hoogte van de school en in het verlengde van de Alfons Ariënsstraat langs de Renier Nafzgerstraat.

 

Zoals eerder gesteld is langs de Heugemerweg en de Bloemenweg de structuur minder duide­lijk. Langs de Heugemerweg is dit met name terug te voeren op de grote variatie in bebouwings­hoogte en bebouwingstype. Ook langs de Bloemenweg is dit, evenwel in mindere mate, het ge­val. Voorts is de onduidelijke structuur van deze straat het gevolg van de functiemenging, waar­door de straat deels een woonstraatkarakter, deels een karakter van een bedrijventerrein heeft.

Binnen de buurt is de structuur duidelijk, zowel binnen het deel met de noodwoningen als voor de woningen in rode baksteen. In het algemeen betreft het rijwoningen, die een duidelijke straat­begeleiding geven, met op de hoeken een bijzonder element, bijvoorbeeld in de vorm van be­bouwing in drie bouwlagen. Tussen de John F. Kennedysingel en de Renier Nafzgerstraat liggen drie woongebouwen in vier bouwlagen, die duidelijk dissoneren met het beeld dat de buurt als geheel oproept.

Uit een veel latere fase dan het stedenbouwkundig plan van Dingemans dateert het Raccorde­ment. Dit bebouwingscluster in drie à vier bouwlagen, daterend uit de jaren tachtig, kenmerkt zich door een compacte stedelijke bebouwing die sterk afwijkt van de rest van het plangebied. Hetzelfde geldt voor het gebouw in zes bouwlagen aan de uiterste noordzijde van de wijk. Dit in witte steen opgetrokken gebouw markeert aan de Duitse Poort de entree van de buurt.

 

 

 

3.4.      Functionele karakteristiek (zie functiekaart)

 

-        Wonen

 

De buurt Heugemerveld is goeddeels te beschouwen als een homogeen woongebied. Niet al­leen heeft het wonen de overhand, ook de differentiatie binnen de woningvoorraad is relatief klein. In het algemeen betreft het huurwoningen van de woningcorporatie (82% oftewel 1275 wo­ningen). Een kleiner deel van de woningen behoort tot de particuliere, duurdere huursector (10%). Deze woningen zijn met name geconcentreerd op het voormalige Lelieterrein.

 

Slechts 8% van de woningen behoort tot de koopwoningvoorraad. Het gebrek aan woningdiffe­rentiatie en de slechte kwaliteit van een deel van de huurwoningen vormt een van de belangrijk­ste problemen binnen de buurt.

 

-        Voorzieningen

 

Binnen de buurt functioneert een aantal voorzieningen, waaronder twee scholen, de kerk, de peuterspeelzaal, het buurtcentrum en een aantal winkels en horecagelegenheden. Met name de maatschappelijke voorzieningen voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. De bebouwing is sterk verouderd. Door het gebrek aan woningdifferentiatie heeft een uitstroom van de hogere inkomens plaats gevonden en, daarmee samenhangend, een afkalving van het buurtkader, het verenigingsleven en de voorzieningen binnen de buurt.

Bij de detailhandelsbestemming zijn zogenaamde smartshops uitgesloten. Dit zijn winkels waar psychotrope stoffen worden verkocht. Psychotrope stoffen zijn middelen die een wijzi­ging teweegbrengen in de zielstoestand en de geestelijke functies van mensen. Deze stoffen kunnen variëren van paddestoelen, kruidentheesoorten, hennepwijn tot "herbal XTC". Koffie, "gewone" thee, drop, tabak, alcohol, wettelijk erkende geneesmiddelen e.d. vallen vanzelf­sprekend niet onder deze psychotrope stoffen.

Dergelijke winkels vestigen zich in leeggekomen winkelpanden. De ruimtelijke uitstraling van deze winkels verschilt van die van de reguliere winkels. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de producten die worden verkocht en anderzijds door het publiek dat wordt aangetrokken (jongeren op zoek naar drugs). Een concentratie van ondernemingen die zich richten op het gemakkelijk toegankelijke, weinige investering eisende massatoerisme tast het vestigingskli­maat voor andere, hoogwaardige en meer diverse functies aan en daarmee ook de leefbaar­heid van de buurt.

De leefbaarheid wordt voorts aangetast door het agressieve of zelfdestructieve gedrag van een deel van het publiek, mede voortvloeiend uit een combinatie van drank en (smart)drugs, en het feit dat dealers de directe omgeving van drugstoeristen opzoeken.

In het plangebied komen tot op dit moment geen smartshops voor. Elders in de stad is het aantal smartshops echter snel toegenomen. Derhalve is besloten de vestiging van smart-shops voor de gehele gemeente te reguleren, waarbij tevens ongewenste verplaatsing voor­komen dient te worden. Ook in dit bestemmingsplan worden smartshops dan ook als een niet toegelaten functie aangemerkt en wordt een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen waarvan op grond van het gemeentelijk smartshop-beleid al dan niet gebruik gemaakt zal worden.

 

-        Overige functies

 

Met name aan de rand van het plangebied ligt een aantal bedrijfsmatige functies. Langs de Bloemenweg zijn deze veelal georiënteerd op de dienstverlening aan de automobilist. De overi­ge bedrijven binnen het plangebied zijn zeer divers van aard. Voorts liggen er enkele kantoren en is er sprake van enige consumentverzorgende ambachtelijke activiteiten en aan huis gebon­den beroepen. Vrijwel al deze functies hebben geen buurtondersteunend karakter.

In het plangebied zijn momenteel geen seks- en/of pornobedrijven dan wel prostitutiebedrijven aanwezig. Sinds de opheffing van het bordeelverbod als gevolg van de op 1 oktober 2000 doorgevoerde wijziging van het Wetboek van Strafrecht is de vestiging van dergelijke inrich­tingen in Heugemerveld (en het overige grondgebied van de gemeente Maastricht) echter mogelijk indien in het bestemmingsplan geen regeling is opgenomen die vestiging uitsluit. In verband hiermee heeft de raad op 5 september 2000 een prostitutiebeleid vastgesteld. Om op een efficiënte en effectieve wijze uitvoering te kunnen geven aan dit beleid is het noodzakelijk om een sturingsmiddel in de bestemmingsplannen te creëren.

 

Hiertoe is in het onderhavige bestemmingsplan een juridische regeling opgenomen die voor­ziet in begripsomschrijvingen van seks- en/of pornobedrijf en straatprostitutie, waarmee dit soort bedrijven in alle bestemmingen worden uitgesloten. In artikel 17 wordt de mogelijkheid opgenomen om vrijstelling te kunnen verlenen voor de vestiging van een seks- en/of porno­bedrijf en/of het toestaan van straatprostitutie, mits dit conform het door de raad vast te stellen beleid is.

 

 

 

 

3.5.      Verkeersstructuur (zie kaart toekomstige verkeersstructuur)

 

-        Autoverkeer

 

Door de afsluiting van de Heugemerweg nabij de Renier Nafzgerstraat is het plangebied aan de westzijde duidelijk verkeersluwer geworden. Het belangrijkste entreepunt voor het autoverkeer aan de noordzijde is de Duitse Poort. Door de vormgeving van de aansluiting Duitse Poort/Baron van Hövellstraat met de Bloemenweg wordt het verkeer vooral door laatstgenoemde straat ge­leid. Als gevolg hiervan ontstaat in de Bloemenweg sluipverkeer vanuit de stad in de richting van de A2.

De belangrijkste entree aan de zuidzijde wordt gevormd door de Jonkheer Ruysstraat en aan de oostzijde door de Minister Aalbersestraat. Het gebied is in het algemeen echter autoluw en vrij­wel alle straten hebben een woonstraatkarakter. Door de relatief geringe lengte van de meeste straten, de vele gelijkwaardige kruisingen met voorrang voor verkeer van rechts en het parkeren, dat veelal op straat plaats vindt, nodigt de infrastructuur van de wijk in het algemeen niet uit tot (te) hard te rijden in het plangebied.

Zoals in het voorgaande reeds werd vermeld wordt binnen het plangebied, als gevolg van de karakteristiek met de vele rijwoningen, in het algemeen geparkeerd op straat. Doorgaans leidt dit (nog) niet tot probleemsituaties. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld evenementen in het MECC) kan dit wel tot parkeeroverlast leiden. Aan de noordzijde van het plangebied (het Raccordement en bebouwing aan de entree van het plangebied aan de Duitse Poort) vindt parkeren onder­gronds plaats. De middelhoogbouw aan de Renier Nafzgerstraat heeft deels mogelijkheden voor parkeren onder de bebouwing en deels op de bijbehorende parkeerplaats.

 

-        Openbaar vervoer

 

Openbaar vervoer vindt binnen het plangebied plaats door middel van de stadsbus. Stations van de Nederlandse Spoorwegen (Centraal Station en Randwyck) zijn op loopafstand van het plan­gebied gelegen.

 

-        Langzaam verkeer

 

Specifieke Iangzaamverkeersvoorzieningen binnen het plangebied zijn er vooral voor voetgan­gers, in de vorm van trottoirs. Gezien de verkeersintensiteiten zijn ook nauwelijks extra voorzie­ningen nodig. Langs de John F. Kennedysingel loopt het fietspad dat Heer met de binnenstad verbindt. Dit fietspad heeft voornamelijk een doorgaande functie. Via de fietstunnel onder de John F. Kennedysingel is er tevens een verbinding met Randwyck. De aansluiting van deze fiets­tunnel op het plangebied is momenteel niet optimaal. Binnen de wijk zelf zijn er geen specifieke fietsvoorzieningen. De verkeersintensiteiten zijn ook niet zodanig dat dit is. Wel is het zo dat het éénrichtingsverkeer in de meeste straten niet voor het fietsverkeer geldt.

 

 

 


 

 

 

 

4.         ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF

 

4.1.      Inleiding

 

Het hoofdthema van de herstructurering in het buurtplan voor Heugemerveld is het verbeteren van de leefbaarheid. Heugemerveld dient een buurt te worden, waar meerdere typen stadsbe­woners zich thuis voelen. De sociale cohesie moet hersteld worden door de fysieke en sociale revitalisering van de buurt. De werkloosheid dient te dalen, de objectieve en subjectieve onveilig­heid zullen tot een aanvaardbaar niveau moeten worden teruggebracht en de voorzieningen binnen de buurt dienen van een aanvaardbaar niveau te zijn. Het zal duidelijk zijn dat deze doel­stellingen slechts deels kunnen worden bereikt via het ruimtelijke ordeningstraject. Desondanks is de toekomstige ruimtelijke herstructurering en de planologisch-juridische vertaling hiervan het belangrijkste uitgangspunt van dit bestemmingsplan.

 

Het perspectief voor de wijk Heugemerveld heeft met name een impuls gekregen door de ste­denbouwkundige ontwikkeling van het Céramique-terrein. De conclusie van de stedenboukun­dige inventarisatie van Heugemerveld is dat de hoofdstructuur, ontworpen door Dingemans, nauwelijks enige verbetering behoeft en dat alleen op detailpunten hierop ingegrepen wordt. Anders is het gesteld met de kwaliteit van de bebouwing en de functionele gebruikskwaliteit hier­van. Zo voldoen de noodwoningen uit de jaren vijftig niet meer aan de eisen van deze tijd. Het­zelfde geldt voor een aantal voorzieningen, zoals het buurtcentrum, de kerk, de scholen, de peu­terspeelzaal en de gymzaal. De winkelvoorzieningen liggen, zoals eerder gesteld, deels ver­spreid over de buurt. Daarnaast is er geen goede stedenbouwkundige overgang tussen Heuge­merveld en Céramique. De openbare ruimte en de groenstructuur geven een "onaf' beeld en de verkeersstructuur laat op bepaalde plaatsen te wensen over.

In het navolgende wordt ingegaan op de maatregelen die het ruimtelijke beeld en het functione­ren van de buurt dienen te verbeteren.

 

4.2.      Stedenbouwkundige structuur (zie kaart toekomstige ruimtelijke structuur)

 

Gezien de kwaliteit van het stedenbouwkundige ontwerp van Dingemans wordt hierbij in hoofdlij­nen bij aangesloten. De bestaande noodwoningen zullen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouwwoningen (eveneens in twee bouwlagen) die bij de huidige wooneisen aansluiten. De structuur van de bestaande bebouwing zal echter worden gehandhaafd. De bebouwing langs de Reinier Nafzgerstraat, zowel de noodwoningen als het buurtcentrum/peuterspeelzaal, zal worden geamoveerd en worden vervangen door woningen. Het bestaande schoolgebouw en de gymzaal aan het Kardinaal van Rossumplein zullen plaats maken voor een nieuwe, zogenaamde "brede school" (school met gymzaal en maatschappelijke voorzieningen, zoals verenigingsfaciliteiten), in twee bouwlagen. Met betrekking tot de kerk is het op voorhand niet uit te sluiten dat het kerk­gebouw in de toekomst elders op het Kardinaal van Rossumplein zal worden gesitueerd.

De bebouwing langs de Heugemerweg blijft voor een deel gehandhaafd en dient deels te wor­den gesloopt om plaats te maken voor verkeersverbindingen tussen Céramique en het plange­bied. Het betreft hier de doortrekking van de Sphinxlunet naar de Jonkheer Ruysstraat en de aanleg van de - nog niet bestaande - Boschlunet tussen Avenue Céramique en Jonkheer Ruys­straat. De bestaande, te handhaven bebouwing kan worden verhoogd tot maximaal drie bouw­lagen, al dan niet met kap. De bebouwing aan de Heugemerweg ten zuiden van de geprojec­teerde aansluiting met de Boschlunet zal worden gesloopt om plaats te maken voor een haak­vormig gebouw dat het Céramique-terrein fysiek gaat verbinden met Heugemerveld.

De drie woonflats aan de zuidzijde van het plangebied, naast het Indigo-gebouw, zullen worden vervangen voor twee kantoorgebouwen met een hoogte van ongeveer 20 meter.

 

 

 

 

4.3. Openbare ruimte en groenstructuur

 

In het algemeen geldt dat het bestemmingsplan niet het instrument is waarmee voldoende sturingsmogelijkheden aan de inrichting van het plangebied kunnen worden gesteld. Het plan biedt immers alleen de ruimtelijke randvoorwaarden. Aanvullende mogelijkheden zijn er wat dat betreft gelegen binnen het kader van het instrument "beeldkwaliteitplan".

Ten behoeve van de inrichting van de wijk zijn het Beeldkwaliteitsplan Heugemerveld en het Beeldkwaliteitsplan Heugemerweg opgesteld. Burgemeester en Wethouders zullen deze beeldkwaliteitplan bij de verdere inrichting van het plangebied - met name daar waar het betreft de architectonische vertaling van de in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen steden­bouwkundige randvoorwaarden - als beleids- en toetsingskader voor de herstructering van Heu­gemerveld hanteren. Voorts is in het bestemmingsplan, voor wat betreft de dakvorm van de nieuwbouwwoningen, een directe relatie gelegd met betrekking tot beide beeldkwaliteitplannen.

 

Ten aanzien van de openbare ruimte wordt voorgesteld meer uniformiteit aan te brengen in het toegepaste bestratingmateriaal, het straatmeubilair en de verlichting. Rijbaan, trottoir en par­keerplaatsen dienen duidelijk gemarkeerd te worden. Voor blinden en minder validen (vooral ouderen) dienen meer voorzieningen te worden aangebracht. Daarnaast zullen ook de voetgan­gersverbindingen moeten worden verbeterd.

Wat betreft de herinrichting van het openbaar groen wordt voorgesteld om nieuwe bomen als aanvulling op de reeds aanwezige ruimtebepalende (Kardinaal van Rossumplein) en stratenbe­geleidende (onder meer Baron van Hövellstraat) bomen toe te voegen. Langs de Renier Nafz­gerstraat en de Jonkheer Ruysstraat dienen nieuwe bomen te worden aangeplant ter benadruk­king van de begrenzing van de buurt. Na de eventuele verlegging van de Monseigneur Poels­straat dient het Monseigneur Poelsplein heringericht te worden. Daarnaast zullen de bestaande speelvoorzieningen op de verschillende pleinen verbeterd moeten worden. Het Kardinaal van Rossumplein vraagt, nadat de ter plekke voorgenomen bouwwerkzaamheden zijn voltooid, om een herinrichting van de openbare ruimte. De ruimte zal worden ingevuld met ruimtebepalende en stratenbegeleidende bomen. Het Kardinaal van Rossumplein dient een openbaar plein te worden met een groenfunctie, waarbij de zichtlijn vanaf de Baron van Hövellstraat gehandhaafd zal blijven. Het Aalmoezenier Verheggenplein wordt qua vorm aangepast aan de algemene ge­biedsstructuur. De verharding van dit plein zal worden verwijderd. Het plein zelf wordt ingepast in het algemene groenconcept binnen de wijk. In het Raccordement kan een deel van de verhar­ding in het openbare gebied verdwijnen. Dit deelgebied kan worden opgewaardeerd door het aanleggen van groenvoorzieningen.

 

4.4. Verkeersstructuur

 

De verkeerstructuur binnen het plangebied zal een aantal wijzigingen ondergaan, teneinde de verkeersveiligheid binnen het plangebied te verhogen, het (sluip)verkeer te verminderen en het fietsverkeer beter te verbinden met Randwyck.

Door herstructurering van de Bloemenweg zal het sluipverkeer hier verminderen. Van zuidelijke naar noordelijke richting wordt éénrichtingsverkeer ingesteld. Ter plaatse van de kruising met de Duitse Poort wordt de directe verbinding met de binnenstad opgeheven De directe verbinding van de Baron van Hövellstraat met de binnenstad wordt hersteld. Ter plaatse van de kruising van de Bloemenweg met de Duitse Poort wordt, in navolging van de historische structuur, het oude plein (met éénrichtingsverkeer) hersteld. Het straatprofiel van de Duitse Poort wordt door het planten van bomen optisch versmald. De voorzieningen voor fietsers in de Bloemenweg dienen te worden verbeterd.

 

Als gevolg van de ingrepen ten behoeve van nieuwbouw aan de Renier Nafzgerstraat ontstaat ruimte voor de aanleg van een ventweg in het verlengde van de Alfons Ariënsstraat. Door de aanleg van deze ventweg wordt het fiets- en het bestemmingsverkeer gescheiden van het door­gaande verkeer, hetgeen de verkeersveiligheid ten goede zal komen. Het kruispunt van de Jonkheer Ruysstraat met de Renier Nafzgerstraat wordt heringericht en zal een van de toe­gangspunten tot de wijk gaan vormen. Door de sloop van de noodwoningen aan de Monseigneur Poelsstraat ontstaan mogelijkheden om het verloop van de straat en het kruispunt met de Jonk­heer Ruysstraat te verbeteren.

De Heugemerweg zal, net zoals nu het geval is, niet meer aansluiten op de oprit naar de John F. Kennedybrug. De straat zal een aantal nieuwe kruisingen krijgen als gevolg waarvan de ver­keersstructuur van Heugemerveld wordt aangesloten de verkeersstructuur van Céramique.

De parkeerdruk binnen het plangebied neemt, onder invloed van de ligging ten opzichte van het MECC, toe. Om deze toename tegen te gaan wordt een aantal maatregelen getroffen, waarvan een groot deel valt buiten de stedenbouwkundige context van het voorliggende plangebied. Bij de nieuwbouw in de wijk wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd het parkeren te integreren in de bebouwing, waardoor de parkeerdruk in de straten niet toeneemt.


 

 

 

5.         RANDVOORWAARDEN

 

5.1.      Milieuaspecten (zie kaart milieu)

 

-        Duurzaam bouwen en binnenmilieu

 

Het gemeentelijk Milieubeleidsplan (1993) geeft aan dat de gemeente, via bestemmingsplannen, het voortouw kan nemen voor mens- en milieuvriendelijke (woning)bouwprojecten. Een milieu­hygiënische afweging bij de inrichting of herinrichting van de stedelijke ruimte vormt een onmis­bare schakel tussen de ruimtelijke ordening en het beheer van de milieuruimte.

Aanpak van de binnenmilieuproblematiek dient vervolgens plaats te vinden door toetsing van bouwplannen. Indien een bouwplan voldoet aan de bouwverordening is de gemeente verplicht de vergunning te verlenen. Dat neemt niet weg dat er mogelijkheden zijn om milieuvriendelijker te bouwen dan op basis van die regelgeving het geval is. Naast mogelijkheden als voorlichting aan bewoners en bouwers en milieuvriendelijk bestemmen c.q. ruimtelijk inrichten kan de ge­meente, al of niet met gebruikmaking van de mogelijkheden die subsidieregelingen bieden, over­eenkomsten afsluiten die gebaseerd zijn op een wederzijdse wilsverklaring. Met name datgene dat met behulp van publiekrechtelijke regelingen niet verplicht kan worden gesteld (bijvoorbeeld andere of strengere milieueisen) kan voor zover mogelijk via projectovereenkomsten worden be­reikt.

Afhankelijk van de locatie en de toekomstige gebruikers kan extra aandacht worden besteed aan milieutechnische aspecten als duurzaamheid, kwaliteit van het binnenmilieu, energetische kwaliteit, materiaalgebruik en gescheiden afvalinzameling tijdens bouw en beheer. De gemeente heeft bovenstaand beleid in het milieubeleidsplan vertaald in een aantal actiepunten.

 

-        Geluid: algemeen

 

Op het plangebied is de Wet geluidhinder van toepassing. Deze wet stelt onder andere normen voor de realisering van nieuwe, geluidsgevoelige bestemmingen. Teneinde voor deze nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ook een goed woon- respectievelijk leefmilieu te realiseren, dient toetsing plaats te vinden aan de in de wet gestelde normen. In het navolgende wordt nader ingegaan op de normering ingevolge wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De akoestische berekeningen zijn opgenomen in de losse bijlagen 1 en 2 bij deze toelichting.

 

-        Wegverkeerslawaai

 

Op grond van de Wet geluidhinder dient bij de voorbereiding van de vaststelling of de herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een geluidzone van een weg, een akoestisch onderzoek ingesteld te worden. Dit akoestisch on­derzoek dient inzicht te geven in de op nieuw te bouwen woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen optredende geluidbelasting en op bestaande woningen en geluidsgevoelige be­stemmingen, indien er sprake is van een reconstructie dan wel de nieuwe aanleg van een weg. In zijn algemeenheid dient in nieuwe situaties gestreefd te worden naar een maximaal optreden­de geluidbelasting van 50 dB(A) op de gevels van nieuw te bouwen woningen. Indien deze waarde redelijkerwijs niet in acht kan worden genomen is in sommige gevallen ontheffing moge­lijk door Gedeputeerde Staten.

Sinds de wetswijziging van 1 maart 1993 van de Wet geluidhinder hebben in principe alle wegen binnen de gemeente een geluidszone. De Wet geeft de gemeenten echter tevens de mogelijk­heid een geluidsniveaukaart op te stellen, op basis waarvan automatisch ontheffing kan worden verkregen van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor geluidbelastingen tot 55 dB(A). De geluidsniveaukaart (door de gemeenteraad van Maastricht vastgesteld bij raadsbesluit van 16 mei 1995) geeft de zoneringsplichtige wegen aan en beschrijft de geluidzone van alle wegen in de gemeente in de huidige situatie en voor de situatie over 10 jaar. Algemeen geldt, dat wegen in een woonerf en 30 km/uur-zone niet zoneplichtig zijn.

 

De geluidsniveaukaart dient de uit akoestisch oogpunt gewenste afwikkeling van het verkeer weer te geven en dient te zijn vervaardigd op basis van een verkeersmilieumodel. Op basis van deze afwikkeling zal de milieusituatie buiten het hoofdwegennet dienen te verbete­ren. Volgens de geluidsniveaukaart is een aantal wegen binnen of in de omgeving van het plan­gebied zoneplichtig. Enkele daarvan hebben in de toekomst, op basis van te nemen verkeers­maatregelen, een zodanig lage verkeersintensiteit dat de 50 dB(A)-contour op minder dan 11,25 meter van de weg is gelegen. Voor de volgende wegen/straten ligt de 50 dB(A)-contour op meer dan 11,25 m.:

 

Straat

50 dB(A)

55 dB(A)

60 dB(A)

65 dB(A)

 

 

 

 

 

Renier Nafzgerstraat

72.00 m.

38,00 m.

18,00 m.

3.00 m.

Afrit John F. Kennedysingel

59.00 m.

30,00 m.

14.00 m.

6.00 m.

Oprit John F. Kennedysingel

66,00 m.

35,00 m.

16,00 m.

7,00 m.

John F. Kennedysingel

222,00 m.

116,00 m.

63,00 m.

32,00 m.

 

Ten behoeve van bouwplannen voor geluidsgevoelige bestemmingen dient binnen de geluids­zone van genoemde wegen een akoestisch onderzoek te worden verricht, indien sprake is van een directe(of uit te werken) bestemming. Bij alle bouwlocaties is dit het geval. Hierbij is groten­deels tevens sprake van vervangende nieuwbouw. Voor vervangende nieuwbouw dient, indien er sprake is van hogere geluidswaarden dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) (of, zoals in het geval van de gemeente Maastricht: hoger dan de algehele ontheffingswaarde van 55 dB(A)), de vaststelling van hogere grenswaarden te worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten (de zogenaamde "vervangende nieuwbouwontheffing"). Om tot vaststelling (tot maximaal 70 dB(A)) te kunnen overgaan, moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden:

 

·                het dient te gaan om de vervanging van bestaande woningen of geluidsgevoelige objecten door nieuwe woningen;

·                er dient te worden voldaan aan de eisen van het bouwbesluit (binnenniveau maximaal 35 dB(A);

·                het mag niet gaan om een ingrijpende wijziging in de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;

 

·                het aantal geluidgehinderden mag niet wezenlijk toenemen (vergelijkbaar aantal woningen).

 

Daarnaast vindt invulling plaats met nieuwbouw op plaatsen waar voorheen geen woningen of andere geluidsgevoelige functies waren gelegen. Ten behoeve van deze woningen dient in een aantal gevallen een hogere waarde te worden aangevraagd. Onder voorwaarden kan ontheffing worden verleend tot 65 dB(A).

Ter hoogte van de aansluiting van het plangebied op het Céramique-terrein vindt er een wijziging plaats van zowel de wegenstructuur als de bebouwingsstructuur. Hier geldt dat zowel ten aan­zien van de bestaande woningen als de (vervangende) nieuwbouwwoningen er sprake dient te zijn van een akoestische situatie die binnen de norm valt en dat er, indien de voorkeursgrenswaarde niet wordt behaald, hogere waarden moeten worden aangevraagd, al dan niet in combi­natie met het nemen van akoestische maatregelen aan de woningen. Voor bestaande woningen aan een nieuwe of te reconstrueren weg bedraagt de maximale ontheffingswaarde 65 dB(A); voor nieuwe woningen en vervangende nieuwbouw bedraagt deze maximaal 60 dB(A).

Tot slot zullen de aan de Renier Nafzgerstraat alsmede de halverwege de Alfons Ariënsstraat te realiseren woningen een geluidsafschermende functie gaan vervullen ten behoeve van de ach­terliggende, in het kader van de voorschriften van het onderhavige plan als uitwerkingsgebied opgenomen woningbouwlocatie (Monseigneur Poelsstraat en omgeving) resp. het Kardinaal van Rossumplein en nabije omgeving. Daartoe worden aan beide bovengenoemde straten de wo­ningen resp. het woon-/zorgcomplex in aaneengesloten vorm gerealiseerd. De betreffende ge­bouwen dienen akoestisch gunstig te worden ingedeeld.

 

Het aanvraagformulier voor vaststelling van hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder met betrekking tot woningbouw aan de Renier Nafzgerstraat, het Aalmoe­zenier Verheggenplein en de John F. Kennedysingel is als bijlage 1 toegevoegd.

 

-        Spoorweglawaai

 

Het oostelijk deel van het plangebied valt binnen de geluidsinvloedssfeer van de spoorlijn Maas­tricht-Luik. Bij projectie van geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone van 200 meter van deze spoorlijn is akoestisch onderzoek conform artikel 14 van het Besluit geluidhinder spoorwe­gen noodzakelijk. Voor deze spoorlijn is in het kader van de normering per 1 januari 2000 de 57 dB(A), de 65 dB(A) en de 70 dB(A) contour berekend. De 57 dB(A) contour ligt op 78 meter van de spoorlijn, de 65 dB(A) contour op 47 meter en de 70 dB(A) contour op 19 meter. Daarbij is re­kening gehouden met de plaatsing van een geluidsscherm tussen de Bloemenweg en de spoor­lijn. Een deel van de vervangende nieuwbouw ondervindt een akoestische productie die boven de voorkeurswaarde ligt. Ook in het geval van deze woningen dient een procedure voor het ver­krijgen van een hogere waarde te worden doorlopen.

Het aanvraagformulier voor vaststelling van hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 14 e.v. van het Besluit geluidhinder spoorwegen is als bijlage 2 toegevoegd.

 

 

 

 

-        Bodem

 

Algemeen

Voor het totale oppervlak van de gemeente Maastricht, exclusief het buitengebied, is het beleid van Actief Bodembeheer van toepassing. Dit houdt in dat voor saneren, bouwvergunningen en bestemmingsplanwijzigingen dezelfde eisen gelden.

 

Beschrijving van het gebied

Het plangebied Heugemerveld kent, voor wat betreft de bodemkwaliteit, een tweetal bepalende factoren: de ophogingen in relatie tot het langdurige gebruik en de voormalige overstromingen van de Maas. Het langdurig in gebruik zijn van het Heugemerveld heeft ertoe geleid dat veel bodemvreemd materiaal in de bodem aanwezig is. Er is daarom veelal sprake van verhoogde bijmengingen en, daarmee samenhangend, verhoogde concentraties van zware metalen en PAK (vaak tot boven de interventiewaarde). Heugemerveld kent naast ophogingen tevens een door de Maas afgezette laag verontreinigd slib in de bodem, eveneens met verhoogde concen­traties van zware metalen en PAK.

 

Regelgeving

Bij het creëren van nieuwe functies dan wel het legaliseren van wederrechtelijke, reeds bestaan­de functies wordt het beleid aangehouden dat beschreven is in het gemeentelijke Bodembe­heerplan Maastricht 2000 (vastgesteld bij raadsbesluit van 2 december 1999).

De provinciale nota Actief bodembeheer in Limburg vormt de basis voor dit plan. Het gemeente­lijk bodembeheerplan is de gebiedsspecifieke invulling van de beleidsruimte die aanwezig is op basis van de Woningwet, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet bodembescherming. Het gemeentelijk bodembeheerplan fungeert als kader voor het bestemmingsplan om een zo helder mogelijk beeld te creëren voor bouwwerkzaamheden en het wijzigen van functies.

 

Gebiedseigen kwaliteit van de bodem

Binnen de gemeente Maastricht is, onder meer voor Heugemerveld, de gebiedseigen kwaliteit berekend conform de methodiek die in de provinciale beleidsnota Actief bodembeheer is vastge­steld. Deze gebiedseigen kwaliteit wordt uitgedrukt in achtergrondgrenswaarden van enkele stoffen die kenmerkend zijn voor het gebied. Betreffende grenswaarden zijn vastgelegd in een rapport met bijbehorende bodemkwaliteitskaarten. Het onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt is gerapporteerd in Bodemonderzoek ter plaatse van het stadsdeel Heugemerveld te Maastricht, juli 1999, rapportnr. R089.99. Het betreffende gebied valt volgens de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Maastricht onder het deelgebied "ophoging".


Achtergrondgrenswaarden (Cagr), uitgedrukt in mg/kg d.s.

 

Stof

Ophoging

 

 

Arseen

30

Cadmium

3

Koper

67

Kwik

0,48

Lood

260

Nikkel

32

Zink

990

PAK

15

 

 

Bodemsanering algemeen

Binnen het plangebied Heugemerveld vindt de komende jaren - de periode 2000-2005 - gefa­seerd een aantal bouwactiviteiten plaats. Hieraan voorafgaand dient grondverzet plaats te vinden en zal er deelgebied worden onderzocht of bodemsanerende maatregelen noodzakelijk zijn en op welke wijze.

Wanneer binnen een deelgebied een gebiedseigen bodemkwaliteit wordt aangetroffen geldt er geen saneringsdoelstelling in de zin van de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit komt dan immers overeen met de kwaliteit die kenmerkend wordt geacht voor het gebied en die ook bij nieuwe activiteiten wordt geaccepteerd. Vrijkomende grond met als kwaliteit achtergrondgrenswaarde zal zo mogelijk binnen het plangebied worden toegepast conform het bodembe­heerplan. Voor locaties waar sprake is van een gebiedseigen verontreiniging tot boven de ach­tergrondgrenswaarde is het noodzakelijk sanerende maatregelen te treffen. De saneringsmaat­regelen zullen gericht zijn o het bereiken van een bodemkwaliteit die overeenkomt met de ge­biedseigen kwaliteit. Daarnaast worden sanerende maatregelen getroffen op die terreindelen waar de risicowaarde (C arn) voor de functie woningbouw wordt overschreden.

 

Fasering plangebied

De uitvoering van het totale stedenbouwkundige plan is verdeeld over 5 fasen en is voorzien voor de periode 2000-2005. De uitvoering van fase 0 en 1 geschiedt in 2000 en 2001 (zie tevens de situatieschets met fasering nieuwbouw).

 

Fase 0

De kwaliteit van het gebied fase 0 is op basis van het rapport Bodemonderzoek ter plaatse van het stadsdeel Heugemerveld te Maastricht als licht verontreinigd te kenmerken, passend binnen het kwaliteitsbeeld zoals vastgelegd in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. Bovendien geeft een aanvullend verkennend onderzoek ter plaatse van het Kardinaal van Rossumplein aan dat alle aangetroffen lichte verontreiniging in zowel de boven- als de ondergrond beneden de gel­dende achtergrondwaarden liggen. Bovendien wordt voor dit deelgebied nergens de ARN over­schreden. De gegevens van dit onderzoek staan verwoord in het rapport Verkennend bodem­onderzoek en in-situ partijkeuring locatie Kardinaal van Rossumplein te Maastricht. Dit onder­zoek is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Maastricht door Haskoning (rapp. nr. KI037. A0/R001/ MTE/AC d.d. 13 november 2000). Concluderend kan worden gesteld dat, indien bij de toekomstige bouwactiviteiten grondverzet dient plaats te vinden, dit conform het vastgestelde bo­dembeheerplan kan geschieden. De te maken kosten voor dit onderdeel dienen ten laste te komen van de planexploitatie.

 

Fase 1

Op basis van het rapport Bodemonderzoek ter plaatse van het stadsdeel Heugemerveld te Maastricht is de kwaliteit van fase 1 bepaald. Ter voorbereiding op een noodzakelijk grondverzet ten behoeve van de nieuwbouw ter plaatse is de kwaliteit van de bodem voor dit deelgebied

nader bepaald. Dit staat verwoord in het onderzoeksrapport d.d. november 1999 (rapp. nr. RI33.99), waarmee door Gedeputeerde Staten is ingestemd op 7 maart 2000.

 

De kwaliteit van de bodem is zodanig dat er sprake is van lichte tot matige verontreiniging van enkele zware metalen waaronder koper, lood, nikkel en zink. Op een aantal plaatsen wordt ook de interventiewaarde van de verschillende metalen overschreden. Plaatselijk ligt het loodgehalte boven de ARN. Na saneren is sprake van gebruiksbeperkingen. Voor een beschrijving hiervan wordt verwezen naar de artikelen 6 en 7 van de voorschriften van dit bestemmingsplan.

 

Fase 2

De kwaliteit van het gebied fase 2 kan, op basis van het rapport Bodemonderzoek ter plaatse van het stadsdeel Heugemerveld te Maastricht, als licht verontreinigd worden beschouwd, pas­send binnen het kwaliteitsbeeld zoals vastgelegd in de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. De kwaliteit is zodanig dat bij grondverzet als gevolg van nieuwbouwactiviteiten het bodembeheer­plan gevolgd dient te worden. Om deze bodemkwaliteit te bepalen wordt, voorafgaand aan de ontgraving van de grond ten behoeve van nieuwbouw, een aanvullend bodemonderzoek uitge­voerd.

 

Fasen 3 t/m 5

De kwaliteit van deze deelgebieden is globaal vastgesteld in het rapport Bodemonderzoek ter plaatse van het stadsdeel Heugemerveld te Maastricht. Op basis van deze kwaliteitsgegevens kan worden verwacht dat tijdens fase 3, ter hoogte van de Jonkheer Ruysstraat, sanerende han­delingen dienen te worden uitgevoerd. Plaatselijk worden overschrijdingen van de metalen lood, koper, zink en arseen aangetroffen. Bovendien overschrijdt PAK de tussenwaarde. Vooraf­gaande aan de nieuwbouwactiviteiten ter plaatse zal daarom de bodem kwaliteit nader dienen te worden bepaald. Uitgaande van dezelfde saneringswijze als het gebied in fase 1 geldt ook hier dat na de sanering gebruiksbeperkingen gelden zoals opgenomen in de artikelen 6 en 7 van de voorschriften.

 

Geraamde kosten bodemsanering van het totaal te ontwikkelen plangebied

De kosten van de sanering van fase 0 en 1 zijn geraamd op 2,4 miljoen gulden. Verwacht wordt dat voor fase 2 geen sanerende maatregelen behoeven te worden genomen, maar dat hier al­leen sprake is van het toepassen van het bodembeheerplan als mocht blijken dat er, als gevolg van grondverzet voor nieuwbouw, grond moet worden afgevoerd. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat deze kosten minimaal zullen zijn. Voor de fasen 3 t/m 5 geldt in feite hetzelfde, be­halve voor de Jonkheer Ruysstraat. Uitgaande van een zelfde saneringsaanpak als toegepast in fase 1 - ter plaatse van de tuinen een meter ontgraven en ten behoeve van woningbouw even­eens een meter ontgraven in verband met de aanleg van een juiste fundering en andere infra­structurele voorzieningen - betekent dit een grondverzet van ca. 10.000 m3. Dit betekent een extra kostenpost van ongeveer 2,5 miljoen gulden, er vanuit gaande dat 213e van de grond als ernstig verontreinigde grond dient te worden afgevoerd. Het totale bedrag van 4,9 miljoen gulden zal worden gefinancierd uit de ISV-bijdrage. Als zodanig is dit project opgenomen in het ISV­-bodemsaneringsprogramma 2000-2004 van de gemeente Maastricht.

 

 

 

 

-        Bedrijfshinder

 

In het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd, dat binnen het kader van het onderhavige plan nader onderzocht is. De bedrijven zijn in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) vergun­ningplichtig of vallen ingevolge genoemde wet onder een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) voor de betreffende bedrijfscategorie.

Ingevolge de Wm of de AMvB dienen de betreffende inrichtingen te voldoen aan milieurichtlijnen, waardoor overlast voor omwonenden tot een minimum wordt beperkt. Binnen het plangebied blij­ken twee bedrijven aanwezig te zijn die op basis van hun activiteiten mogelijke hinder kunnen opleveren voor de omgeving: een autoschoonmaakbedrijf (milieucategorie 3, maximale afstand 50 meter) en een autoreparatie- en schoonmaakbedrijf c.q. tankstation zonder LPG (milieucate­gorie 3, maximale afstand 100 meter).

 

Deze indeling heeft plaatsgevonden op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzone­ring, uitgave 1999. Met name de activiteiten van laatstgenoemd bedrijf kunnen hinder veroor­zaken voor de woonomgeving.

Door de milieuvergunningen van de respectievelijke bedrijven wordt de daadwerkelijke hinder ten aanzien van de woonomgeving zoveel mogelijk beperkt.

Bij de eventuele nieuwvestiging van bedrijven op de bestaande locaties zal in hoge mate reke­ning worden gehouden met de potentiële hinder die ten opzichte van de omgeving kan worden veroorzaakt. In de bijlage van de voorschriften is daarom een Staat van Bedrijfsactiviteiten op­genomen, die aangeeft welk type bedrijvigheid zich op de gronden met de betreffende bestem­mingen kan vestigen. De bestaande bedrijvigheid in milieucategorie 3 is onder een 3-jaars­clausule gebracht. Vrije vestiging (voor zover de gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoelein­den) is mogelijkheid voor bedrijven in de laagste milieucategorieën (1 en 2) in de zin van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Het betreft hierbij bedrijven die voor hun omgeving nauwelijks of geen hinder veroorzaken. Daarbij wordt gelet op indicatoren als geur, stof, geluid en gevaar, die in een - indicatieve - minimaal aan te houden afstand tot woonbebouwing wor­den uitgedrukt. Tevens wordt aandacht besteed aan aspecten als lucht-, water- en bodemver­ontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder, die meer kwalitatief worden beoordeeld. De overige bedrijven (een garage en een taxibedrijf) veroorzaken minder overlast. Gezien de overwegende woonfunctie van de buurt zijn deze bedrijven binnen de woonbestem­ming opgenomen en eveneens onder een 3-jaarsclausule gebracht.

 

 

-        Horeca

 

Voor wijken als Heugemerveld is ten aanzien van de horeca een consolidatiebeleid van kracht. Het aantal horecagelegenheden (vier café's, twee fritures en één buurthuis) wordt binnen het ka­der van de verzorgingsfunctie voldoende geacht. Beperkte uitbreiding van de bestaande horeca-gelegenheden is mogelijk. Een verdere uitbreiding van het aantal horecagelegenheden zou kun­nen leiden tot overlast binnen de buurt.

 

5.2.      Civieltechnische aspecten

 

-        Leidingen

 

Binnen het plangebied liggen geen leidingen van Essent, Gasunie, Waterleidingmaatschappij Limburg of Zuiveringschap met een zodanige diameter of bedrijfsdruk, dat deze binnen het be­stemmingsplan dienen te worden geregeld.

 

-        Bebouwingsgrens spoorwegdoeleinden

 

Langs de oostzijde van het plangebied is de spoorlijn tussen Maastricht en Luik gelegen. Aan weerszijden van de spoorlijn is een zone opgenomen, gebaseerd op het bepaalde in de artikelen 36 tot en met 40 van de Spoorwegwet, waar bouwen niet is toegestaan. De bebouwingsgrens verkeersdoeleinden markeert de rand van deze zone, die een breedte heeft van 11,00 meter ge­rekend vanuit het hart van de meest nabijgelegen spoorlijn.

 

5.3.      (Cultuur)historische aspecten

 

Binnen het plangebied bevindt zich één monument in de zin van de Monumentenwet. Het betreft hier de op plankaart A als zodanig aangeduide villa op de hoek van de Heugemerweg en de Monseigneur Schrijnenstraat (Heugemerweg 57 en 57a).

 

Binnen het plangebied liggen geen archeologisch waardevolle terreinen, zoals deze zijn opge­nomen op de archeologische monumentenkaart van Limburg. Wel is er bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een vindplaats in het gebied bekend. Bij grondwerk­zaamheden is hier in 1949 een crematiegraf uit de Romeinse tijd te voorschijn gekomen. Het gaat daarbij om een graf uit het eerste kwart van de eerste eeuw na Christus. Aangezien dit graf waarschijnlijk deel uitmaakt van een groter grafveld moet er vanuit worden gegaan, dat er meer graven aanwezig zijn. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat er binnen het plangebied nog meer vindplaatsen bekend zijn.

 

5.4.      Spoorwegregelgeving

 

Voor de in het plangebied gelegen spoorweg Maastricht-Luik is in het kader van dit bestem­mingsplan de regelgeving van de Spoorwegwet en het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoor­wegen (RDHL) van belang.

In de artikelen 36 t/m 38 worden eisen gesteld aan de afstand van bouwwerken en uitgravingen tot de spoorlijn. De minister van Verkeer en Waterstaat kan op basis van artikel 39 van de Spoorwegwet ontheffing verlenen van deze afstandseisen. Artikel 40 bevat meetbepalingen, op basis waarvan de in de artikelen 36 t/m 38 voorgeschreven afstanden dienen te worden bere­kend.

Artikel 15 RDHL bepaalt dat het aan anderen dan de directie van de spoordienst verboden is om zonder vergunning van de minister van Verkeer en Waterstaat op, in, boven of onder de spoor­weg leidingen, werken, andere inrichtingen of beplantingen aan te brengen of daarmee verband houdende werkzaamheden uit te voeren.


 

 

 

6          PLANOPZET

 

6.1.      Hoofdlijnen van de planopzet

 

De bovengegeven uitgangspunten leiden tot de volgende planopzet:

 

I.        Woondoeleinden (waaronder uit te werken woondoeleinden)

 

-        Doel

 

·           handhaving en verbetering van de woonkwaliteit.

 

-        Functioneel

 

·           woondoeleinden, waaronder aan huis gebonden beroepen en praktijken, verkeersdoelein­den, parkeervoorzieningen, doeleinden van openbaar nut en groenvoorzieningen zijn toege­staan;

·           daar waar op plankaart A aangegeven met letters, zijn ook detailhandelsdoeleinden, hore­cadoeleinden, bedrijfsdoeleinden en kantoordoeleinden toegestaan;

·           nieuwbouw is alleen toegestaan daar waar dit op de plankaart als zodanig is aangegeven;

·           de toegestane functies zijn alleen op de begane grond toegestaan, behalve wonen, dat ook op de verdiepingen is toegestaan;

·           de woonfunctie kan binnen het gehele plangebied deels worden vervangen door aan huis gebonden beroepen en praktijken, en ateliers en galeries =< 125 m2;

·           afwijkende, reeds aanwezige functies zoals detailhandelsdoeleinden, horecadoeleinden, kantoordoeleinden > 125 m2 en bedrijven en consumentverzorgende ambachtelijke be­drijfsactiviteiten > 125 m2 zijn apart met een teken aangegeven. Indien deze functies gedu­rende drie jaar lang zijn ingevuld door passende functies vervallen de afwijkende functies;

·           toename door middel van nieuwvestiging van genoemde afwijkende functies is niet toege­staan;

·           uitoefening van een aan huis gebonden beroep of praktijk is rechtstreeks mogelijk, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd; bedrijven en consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten zijn met vrijstelling mogelijk tot 30% van het vloeroppervlak en tot maximaal 125 m2;

·           Middels een vrijstelling is het mogelijk afwijkende functies met 10% uit te breiden.

 

-        Ruimtelijk

 

·           Handhaving van de op de kaart functionele en ruimtelijke karakteristiek weergegeven ken­merkende verschijningsvormen.

 

II.       Centrumdoeleinden

 

-        Doel

 

·           versterking van de centrumvoorzieningen nabij het Kardinaal van Rossumplein.

 

-        Functioneel

 

·           woondoeleinden, waaronder aan huis gebonden beroepen en praktijken, detailhandels­doeleinden, bijzondere doeleinden, horecadoeleinden, bedrijfsdoeleinden, waaronder con­sumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, kantoordoeleinden, verkeersdoel­einden, parkeervoorzieningen, doeleinden van openbaar nut en groenvoorzieningen zijn toegestaan;

·           de toegestane functies zijn alleen op de begane grond toegestaan, behalve wonen, dat ook op de verdiepingen is toegestaan;

·           detailhandelsdoeleinden zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 200 m2; bij­zondere doeleinden, bedrijfsdoeleinden, waaronder consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten en kantoordoeleinden, beslaan maximaal 10% van het binnen de be­stemming aanwezige bedrijfsvloeroppervlak; horecadoeleinden beslaan maximaal 20% van het binnen de bestemming aanwezige bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum aan­tal van 3;

·           middels een vrijstelling is het mogelijk één detailhandelsvestiging te realiseren met een oppervlakte van maximaal 600 m2.

 

-        Ruimtelijk

 

·           handhaving van de op de kaart ruimtelijke en functionele karakteristiek weergegeven ken­merkende verschijningsvormen.

 

III.      Gemengde doeleinden

 

-        Doel

 

·           positionering van de gemengde bestemmingen binnen het plangebied.

 

-        Functioneel

 

·           bedrijfsdoeleinden in de milieucategorieën 1 en 2, kantoordoeleinden, bijzondere doelein­den, verkeersdoeleinden, parkeervoorzieningen, doeleinden van openbaar nut en groen­voorzieningen zijn toegestaan;

·           een bedrijfs-/dienstwoning en bedrijfsdoeleinden in de milieucategorie 3 zijn toegestaan, daar waar op plankaart A met (een) letter(s) aangegeven.

·           de afwijkende reeds aanwezige functie bedrijfsdoeleinden in de milieucategorie 3 is apart met een teken aangegeven. Waar deze functie 3 jaar lang is ingevuld door passende functies vervalt de afwijkende functie;

 

·           detailhandel is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij bedrijfsdoeleinden;

·           uitbreiding van genoemde afwijkende functie en toename door middel van nieuwvestiging van afwijkende functies is niet toegestaan;

·           middels een vrijstelling is het mogelijk afwijkende functies met 10 % uit te breiden.

 

-        Ruimtelijk

 

·           handhaving van de op de kaart ruimtelijke en functionele karakteristiek weergegeven ken­merkende verschijningsvormen.

 

IV.     Kantoordoeleinden

 

-        Doel

 

·           positionering van de bestemming kantoordoeleinden binnen het plangebied.

 

-        Functioneel

 

·           kantoordoeleinden, verkeersdoeleinden, parkeervoorzieningen, doeleinden van openbaar nut en groenvoorzieningen zijn toegestaan;

·           de bestemming heeft betrekking op grootschalige kantoorfuncties;

·           parkeervoorzieningen voor werknemers en bezoekers dienen zich in overwegende mate binnen de bestemming te bevinden.

 

-        Ruimtelijk

 

·           handhaving van de op de kaart ruimtelijke en functionele karakteristiek weergegeven ken­merkende verschijningsvormen.

 

V.      Bijzondere doeleinden

 

-        Doel

 

·           versterking van de bijzondere doeleinden (kerk, school, sportzaal en gemeenschapsfacili­teiten) op het Kardinaal van Rossumplein.

 

-        Functioneel

 

·           bijzondere doeleinden, recreatieve doeleinden in de vorm van een sportzaal, verkeers­doeleinden, parkeervoorzieningen, doeleinden van, openbaar nut en groenvoorzieningen zijn toegestaan;

·           een bedrijfs-/dienstwoning is toegestaan, daar waar op plankaart A met letters aangeduid;

·           kantoor- en horecadoeleinden zijn als ondergeschikte functies toegestaan.

 

 

 

-        Ruimtelijk

 

·           inpassing van de bijzondere doeleinden binnen de stedenbouwkundige setting van de buurt.

 

Vl.     Groenvoorzieningen

 

-        Doel

 

·           versterking van de groenfunctie binnen Heugemerveld.

 

-        Functioneel

 

·           de bestemming groenvoorzieningen heeft betrekking op de bestaande en te creëren groenplekken binnen het plangebied.

·           groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeersdoeleinden in de vorm van fiets- en voetpaden en ondergeschikte doeleinden van openbaar nut zijn toegestaan.

 

-        Ruimtelijk

 

·           handhaving en/of realisering van de op de kaart functionele en ruimtelijke karakteristiek aangegeven kenmerkende verschijningsvorm.

 

VII.    Spoorwegdoeleinden

 

-        Doel

 

·           bestemming van de betreffende gronden voor spoorweggebruik.

 

-        Functioneel

 

·           spoorwegdoeleinden, verkeersdoeleinden, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzie­ningen en doeleinden van openbaar nut zijn binnen de bestemming toegestaan.

·           motorbrandstofverkooppunten zijn niet toegestaan.

 

-        Ruimtelijk

 

·           Handhaving bestaande situatie

 

VIII.   Verkeersdoeleinden

 

-        Doel

 

·           behoud, uitbreiding en verandering van de wegenstructuur ten behoeve van een goede ontsluiting van het plangebied.

 

 

 

-        Functioneel

 

·           de bestemming verkeersdoeleinden heeft betrekking op de bestaande en te creëren ont­sluitingswegen en parkeerplaatsen binnen het plangebied.

·           verkeersdoeleinden, parkeergelegenheden, groenvoorzieningen, doeleinden van open­baar nut en additionele voorzieningen zijn binnen de bestemming toegestaan.

·           motorbrandstofverkooppunten zijn niet toegestaan.

 

-        Ruimtelijk

 

·           handhaving en/of realisering van de op de kaart functionele en ruimtelijke karakteristiek aangegeven kenmerkende verschijningsvorm.

 

6.2.      Juridische regeling

 

-        Algemeen

 

Het onderhavige plan is zodanig flexibel opgezet dat, zonder te ingewikkelde procedures en zonder verlies van de rechtszekerheid van de burger, kan worden ingespeeld op toekomstige, al dan niet geheel vaststaande ontwikkelingen.

Het plan bestaat uit voorschriften en een toelichting. Onderdeel van de voorschriften zijn twee plankaarten: kaart A geeft de bestemmingen aan en kaart B de functionele en ruimtelijke karak­teristiek.

De functionele karakteristiek geeft de situering van de diverse functies binnen het plangebied weer; de ruimtelijke karakteristiek geeft de te behouden c.q. gewenste ruimtelijke kenmerken van het plangebied weer. Beide kaarten hebben een schaal van 1:2.000.

 

In de voorschriften zijn regels opgenomen omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken. In de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 5) staan de programmatische en beleidsmatige uitgangspunten en doelstellingen voor het gehele plangebied. Dit artikel geeft globaal de richting aan die met het plan beoogd wordt. De hoofdlij­nen worden mede geïllustreerd door plankaart B.

De bestemmingen zijn in de voorschriften per afzonderlijk artikel geregeld. De meeste bestem­mingen zijn globaal. Ze omvatten een redelijk groot gebied en er komen in de meeste gevallen meerdere functies in voor (zie de doeleindenomschrijving). De beschrijving in hoofdlijnen is, waar nodig, per afzonderlijke bestemming nader toegespitst.

 

In de bouwvoorschriften wordt per bestemming "het bouwen" geregeld, zoals de maximale in­houd van de woning en de hoogte van andere bouwwerken. Vrijstelling is mogelijk ten aanzien van een aantal bepalingen in de beschrijving in hoofdlijnen en/of bouwvoorschriften, die per be­stemming zijn gegeven. Tevens is een uitwerkingsverplichting voor Burgemeester en Wethou­ders opgenomen, waarbij is aangegeven welke voorwaarden het college hierbij in acht dient te nemen indien tot uitwerking van de bestemming wordt overgaan.


Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van onder meer de situ­ering en de afmetingen van hoofd- en bijgebouwen.

 

Achteraan in de voorschriften zijn algemene vrijstellingsbevoegdheden van Burgemeester en Wethouders opgenomen die in de meeste tot op heden gebruikte bestemmingsplanvormen voorkomen. De bedoeling is hiermee voldoende flexibiliteit aan het plan te geven. Daarnaast zijn er wijzigingsbevoegdheden voor Burgemeester en Wethouders opgenomen.

 

Op plankaart A zijn functies aangegeven welke eigenlijk niet passen in de bestemming. Deze laatstgenoemde functies mogen gewoon worden voortgezet. Echter, indien een dergelijke functie gedurende een periode van drie jaar niet meer wordt uitgeoefend, dan mag deze niet meer wor­den omgezet naar de functie die het voor deze periode had. Deze methode wordt wel de 3-jaarsclausule genoemd.

 

-        De bestemmingen

 

Hieronder volgt een korte toelichting op de verschillende in het plan voorkomende bestemmin­gen:

 

De bestemming woondoeleinden is de omvangrijkste bestemming in het plangebied. Het betreft enerzijds een beheersregeling, waarbij het bestaande deel van de woningvoorraad dat als goed wordt beschouwd, wordt gereguleerd. Anderzijds biedt de bestemming de mogelijkheden voor een kwalitatieve verbetering van de woningvoorraad, door vervanging van een deel van de wo­ningen door nieuwbouw. De betreffende gronden omvatten naast de woonfunctie ook andere doeleinden. Functies die binnen de woonomgeving niet zo gewenst zijn, zoals bijvoorbeeld een bedrijf, zijn onder de hierboven beschreven 3-jaarsclausule gebracht.

 

Een gebied rond de Monseigneur Poelsstraat, de Paus Leo XIII-straat en de Renier Nafzger­straat is bestemd als uit te werken woondoeleinden, daar de nieuwbouwplannen voor dit gebied moeten nog nader worden uitgewerkt.

 

De bestemming centrumdoeleinden is gelegd op het gebied noordelijk van het Kardinaal van Rossumplein. Dit centrumgebiedje heeft (krijgt) een buurtverzorgende functie en omvat onder andere detailhandelsfuncties en horeca.

 

In het gemengde gebied is, zoals de naam van de bestemming reeds aangeeft, een diversiteit aan functies opgenomen. Het betreft functies die in het algemeen geen specifieke betekenis hebben voor het plangebied en ook op een andere locatie binnen de stad zouden kunnen zijn gevestigd. Gezien de aard van de functies is een opname binnen de bestemming woondoelein­den in combinatie met een 3-jaarsclausule niet voor de hand liggend.

 

Binnen de bestemming kantoordoeleinden zijn enkel de (toekomstige) grootschalige kantoor­functies geregeld. De bebouwing binnen deze bestemming sluit aan op het Céramique-terrein (Indigo-gebouw).

 

De bestemming bijzondere doeleinden omvat de (toekomstige) maatschappelijke functies kerk en brede school.

 

De openbare groenelementen binnen de wijk zijn bestemd als groenvoorzieningen. Deze gron­den dienen zoveel mogelijk vrij van bebouwing te blijven.

 

De bestemming spoorwegdoeleinden is gericht op de het bestaande spoorwegtracé en regelt de bestaande situatie.

 

De gronden met de bestemming verkeersdoeleinden omvatten alle bestaande en toekomstige wegen in het plangebied.

 

-        Artikelsgewijs:

 

De voorschriften bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de inleidende bepalingen (artikelen 1 t/m 4), bepalingen in verband met de bestemmingen (artikel 5 t/m 14), overige bepalingen (artikelen 15-16) en de overgangs-, straf- en slotbepalingen (artikelen 17 t/m 23).

 

HOOFDSTUK I           INLEIDENDE BEPALINGEN

 

Artikel 1:                      Begripsbepalingen. Hierin worden de in de voorschriften gebezigde begrippen gedefinieerd om misverstanden of verschillen in interpreta­tie te voorkomen.

 

Artikel 2:                      Wijze van meten. Dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.

 

Artikel 3:                      Algemene bepalingen. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen die veelal gelden voor meerdere artikelen.

 

Artikel 4:                      Algemene bepalingen in verband met de Wet geluidhinder. Dit artikel omvat regels die gelden voor geluidsgevoelige bebouwing in de on­derzoekszones ex artikel 74 Wgh.

 

HOOFDSTUK II          BEPALINGEN IN VERBAND MET DE BESTEMMINGEN

 

Artikel 5:                      Beschrijving in hoofdlijnen. Dit is het sleutelartikel van het plan. Hierin worden de belangrijkste beleidslijnen en -voornemens uiteengezet zo­als deze voor het gehele plangebied voorliggen.

 

Artikelen 6 t/m 13       Deze artikelen omvatten de afzonderlijke bestemmingen. Elk artikel is opgebouwd uit:

 

-    een doeleindenomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gronden zijn bestemd;

-    waar zinvol een beschrijving in hoofdlijnen waarin de specifiek voor de betreffende gronden uitgezette beleidslijnen en -voornemens zijn weergegeven;

-    bebouwingsvoorschriften waarin regels zijn gesteld ten aanzien van bestaande en nieuwe bouwwerken.

 

Verder komt bij verschillende bestemmingen een vrijstellingsbevoegd­heid van Burgemeester en Wethouders voor. Burgemeester en Wet­houders kunnen tevens nadere eisen stellen ten aanzien van de situe­ring en afmetingen van gebouwen en bouwwerken.

De bestemmingen zijn gegroepeerd per samenhangende doeleinden. De bestemmingen zijn achtereenvolgens:

 

-    woondoeleinden (artikel 6);

-    uit te werken woondoeleinden (artikel 7)

-    centrumdoeleinden (artikel 8);

-    gemengde doeleinden (artikel 9);

-    kantoordoeleinden (artikel 10);

-    bijzondere doeleinden (artikel 11);

-    groenvoorzieningen (artikel 12);

-    spoorwegdoeleinden(artikel 13);

-    verkeersdoeleinden (artikel 14).

 

Artikelen 15 en 16:    Teneinde te voorkomen dat bij elke bestemming moet worden be­paald dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken in af­wijking van de aan de grond gegeven bestemming is deze algemene bepaling opgenomen. Gebruik in afwijking van de bestemming is ver­boden, tenzij strikte toepassing van deze verbodsbepaling zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende reden is te rechtvaardigen. Hiervoor is een vrijstel­lingsregeling (de zgn. "toverformule") opgenomen. Deze vrijstel­lingsmogelijkheid reikt evenwel niet zover dat daardoor wijziging van de bestemming zou kunnen ontstaan. Bepaalde gebruiksvormen blijven echter strijdig. Er kan hiervoor geen beroep worden gedaan op de "toverformule".

 

HOOFDSTUK III         OVERIGE BEPALINGEN

 

Artikel 17:                    Algemene vrijstellingsbevoegdheid. Hierin is onder meer vastgelegd dat Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen om:

 

-    de bestemmingsgrenzen, onder voorwaarden, in geringe mate te verschuiven;

-    de in de voorschriften genoemde maten, onder voorwaarden, met maximaal 10 % te wijzigen indien er geen belangen van derden worden geschaad;

-    onder voorwaarden één bouwlaag bij grondgebonden woningen en andere gebouwen toe te voegen;

-    onder voorwaarden voorgevelrooilijnen met 1,50 meter en de zijgevelrooilijn met 3,00 meter te overschrijden.

 

Artikel 18                     Algemene wijzigingsbevoegdheid. Hierin is onder andere vastgelegd dat Burgemeester en Wethouders het plan op bepaalde punten kun­nen wijzigen:

-    Burgemeester en Wethouders kunnen, onder voorwaarden, de bestemmingsgrenzen met verschuiven, waarbij de oppervlakte van de bestemming met maximaal 10 % mag toenemen;

-    Burgemeester en Wethouders kunnen, onder voorwaarden, de bestemmingen bijzondere doeleinden en groenvoorzieningen bin­nen een op plankaart A opgenomen begrenzing wijzigen ten be­hoeve van een nieuwe situering van de kerk aldaar.

 

Artikel 19                     Procedureregels. In dit artikel zijn de regels opgenomen die Burge­meester en Wethouders in acht moeten nemen indien zij overgaan tot het verlenen van vrijstelling of gebruik maken van de wijzigingsbe­voegdheid c.q. uitwerkingsplicht.

 

HOOFDSTUK IV        OVERGANGS-, STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 20 en 21:         Deze artikelen omvatten het overgangsrecht omtrent bebouwing en
het gebruik van gronden en bouwwerken.

 

Artikel 22:                    Op grond van het in artikel 59 WRO bepaalde kan afwijkend han­delen ten aanzien van bepaalde voorschriften van het plan als een strafbaar feit worden aangemerkt. Overtreding van deze voorschriften kan bestraft worden.

 

Artikel 23:                    Slotbepaling. Dit artikel geeft de titel van de voorschriften aan.


 

 

 

7.         MAATSCHAPPELIJKE EN ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

 

7.1.      Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Vanaf 14 juni 2000 tot en met 20 juli 2000 heeft het plan ter inzage gelegen in het kader van het artikel 6a WRO-overleg. Tegelijkertijd is aan belangstellenden de mogelijkheid geboden hun mening kenbaar te maken over de concept-beeldkwaliteitplannen Heugemerveld en Heugemer­weg, het groenstructuurplan voor Heugemerveld en het bouwplan voor de zgn. brede school in Heugemerveld.

Het onderwerpelijk plan is op 22 juni 2000 gepresenteerd tijdens een inspraakavond. Het ver­slag van de inspraakavond en de samenvatting en beantwoording van de ingekomen reacties is in bijlage 3 opgenomen.

 

7.2. Economische uitvoerbaarheid

 

Onderstaand volgt een recapitulatie van de financiële haalbaarheid van de bouwgrondexploi­tatie van het bestemmingsplan Heugemerveld:

 

Plankosten:

-           verwervingskosten

-           kosten milieu, sloop, infrastructuur, v.t.o. en renteverlies

-           kosten bouwkundige werken

-           kosten uitvoering werkgelegenheidsprogramma

 

 

-           totale plankosten

f

37.300.000,-

 

 

 

Dekkingsmiddelen:

 

 

-           opbrengst bouwterreinen, doorverkoop panden en omzetten erfpacht

f

19.950.000,-

-           subsidies

f

3.600.000,-

-           overige bijdragen en opbrengsten

f

13.750.000,-

-           totale dekkingsmiddelen

f

37.300.000,-

 

 

 

Dekkingsplan:

 

 

-           totale plankosten

f

37.300.000,‑

-           totale dekkingsmiddelen

f

37.300.000,-

-           geraamd resultaat

f

0,-

 

 

 

 

In bovenstaande opstelling wordt volstaan met het noemen van totaalbedragen om de openbare aanbestedingen van de diverse werken niet te frustreren.


 

 

 

8.         OVERLEG EN PROCEDURE

 

8.1.      Overleg

 

Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 10 Bro toe­gezonden aan de Hoofdgroep RGV van de provincie Limburg. In het RGV-advies van 6 september 2000 worden opmerkingen geplaatst met betrekking tot de aspecten bodemkwaliteit, geluidhinder en economische uitvoerbaarheid. De betreffende opmerkingen zijn in het voorlig­gende plan vertaald.

 

8.2.      Procedure

 

Gedurende de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan in het kader van artikel 23 WRO, die plaatsvond van 4 januari 2001 tot en met 31 januari 2001, zijn twee zienswijzen in­gediend. Op beide zienswijzen wordt inhoudelijk ingegaan in het raadsbesluit van 8 mei 2001, dat als bijlage 4 bij deze toelichting is gevoegd.



[1] Provincie Limburg, Streekplan Zuid-Limburg, Plan, Maastricht (1987), pg. 16

 

[2] Idem, pg. 30