Plan:
Maastricht West
Status:
concept
Gemeente:
Maastricht
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 23. Grondwaterbeschermingsgebied

23.1. Doeleindenomschrijving

A. De op de plankaart A als grondwaterbeschermingsgebied aangegeven gronden zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven bestemmingen (artikelen 6, 7, 9 t/m 14, 16 en 17) primair bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

B. Voor zover blijkens de plankaart A er nog een of meer andere samengestelde bestemmingen met grondwaterbeschermingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt, geldt het bepaalde in artikel 18 lid 2.

23.2. Bouwvoorschriften

A. Op of in de tot grondwaterbeschermingsgebied bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen voor doeleinden als genoemd in artikel 3, lid 1. onder a. t/m g. van de Verordening grondwaterbescherming Limburg 1989, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten ontheffing is verleend op grond van artikel 8 of 13 van voornoemde verordening.

B. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in dit lid sub A. ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de plankaart A aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de grondwaterbeschermingsbelangen.

C. Het bepaalde in dit lid onder A. is niet van toepassing indien en voorzover bebouwing noodzakelijk is in verband met het beheer van de gronden gericht op de winning, zuivering, opslag, kwaliteitsbewaking en distributie van drinkwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, met dien verstande dat:

1. het gezamenlijk grondoppervlak van gebouwen niet meer mag bedragen dan 20 m˛;

2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m.;

3. de afstand van de bebouwing tot de bestemmingsgrenzen tenminste 3,00 m. zal bedragen.

D. Bij de vrijstelling van Burgemeester en Wethouders wordt de procedure in acht genomen zoals vermeld in artikel 28 lid 1.

23.3. Aanlegvergunning

A. Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wet¬houders (aanlegvergunning), op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies en installaties en het uitvoeren van werken en werkzaamheden ten behoeve van het vervoeren en/of het bergen, opslaan, storten, verzinken of overslaan van schadelijke stoffen;

b. het tot stand brengen van constructies en installaties voor het verwerken van afvalstoffen;

c. het tot stand brengen van waterwegen;

B. Het in sub A. van dit lid bepaalde is niet van toepassing voor:

a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;

b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c. werken of werkzaamheden binnen het ka¬der van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.

C. De werken of werkzaamheden, als bedoeld onder A. van dit lid, zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterwinbelangen.

D. Bij het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld in dit artikellid wordt de procedure in acht genomen zoals vermeld in artikel 28 lid 6.

23.4. Gebruik van gronden

A. Als verboden vormen van gebruik (artikel 24) worden in elk geval aangemerkt het opslaan of verspreiden van riool- en zuiveringsslib, het dumpen van meststoffen en het gebruik voor doeleinden genoemd in de artikelen 3, lid 1., onder a. t/m g., 4, 5, 6, lid 1. en 7 van de Verordening grondwaterbescherming Limburg 1989, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten ontheffing is verleend op grond van de artikelen 8 of 13 van voornoemde Verordening.

B. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit lid onder A. voor gebruik dat is toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemmingen en indien daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan het in lid 1. genoemde belang.

23.5. Nadere bepaling

Een vrijstelling als bedoeld in lid 2. sub B. resp. een aanlegvergunning als bedoeld in lid 3. sub A. wordt slechts verleend nadat terzake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van het in lid 1. bedoelde grondwaterbeschermingsgebied; de beslissing met betrekking tot de vrijstelling resp. aanlegvergunning wordt aan de betreffende beheersinstantie meegedeeld.