logo gemMtr klr

 

 

 

 

 

 

FACETBESTEMMINGSPLAN SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS

 

GEMEENTE MAASTRICHT

 

TOELICHTING

 

 

 

 

 

ONTWERP

 

 

 

 

 

 

mei 2003

110501 /ZC3/2I8/700559

 

 

 

Inhoud

 

1            Inleiding

1.1         Algemeen

1.2         Planmotivering

 

2            Beleidskader

2.1         Rijksniveau

2.2         Uitspraak Hoge Raad der Nederlanden d.d. 5 november 2002 (nr. 01059/01)

2.3         Gemeentelijk niveau

2.3.1      Leefmilieuverordening maastricht-centraal 1994 evaluatie en aanbevelingen

2.3.2      Evaluatie coffeeshopbeleid en het beleid ten aanzien van de smart-, head- en growshops

2.3.3      Handhaving

 

3            Juridische regeling

 

4            Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

4.1         Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.1.1      Overleg ex artikel 10 Bro

4.1.2      Overleg artikel 6a WRO

4.2         Economische uitvoerbaarheid   

 

Bijlage 1    Overzichtskaart ligging smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en growproducten

 

Bijlage 2    Overzicht smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en growproducten

 

Bijlage 3    Reacties artikel 10 Bro- overleg

 

Bijlage 4    Reacties artikel 6a WRO- overleg

 

Bijlage 5    Evaluatie inspraak en overleg P.C.G.P.

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

 

1.1       ALGEMEEN

 

De reden dat de Nederlandse overheid in de jaren zeventig gekozen heeft om de verkoop van softdrugs te gedogen is kortgezegd dat het gebruik van softdrugs een aanvaardbaar risico voor de volksgezondheid geacht wordt en op deze manier voorkomen wordt dat soft- en harddrugsmarkten met elkaar vermengd worden. Als gevolg van dit gedoogbeleid hebben zich in Nederland vanaf de jaren zeventig talrijke coffeeshops, drugscafé's en andere verkooppunten van softdrugs gevestigd, die niet alleen aantrekkingskracht hebben op de Nederlandse gebruikers maar zeker ook op gebruikers uit het buitenland. Maastricht heeft, gezien zijn centrale ligging ten opzichte van het buitenland, in toenemende mate te maken met drugstoerisme uit het buitenland.

 

Sinds enkele jaren wordt er een nieuwe ontwikkeling gesignaleerd in de drugshandel in de vorm van zogenaamde smart-, head- en growshops. In de gemeente Maastricht is het aantal shops in de afgelopen drie jaar (explosief) gegroeid tot 30 vestigingen (peildatum 1 januari 2001). Deze shops bestaan bij de gratie van de klanten; het drugstoerisme is door de aanwezigheid van het aantal shops gegroeid. Het gemeentelijk beleid is reeds jaren gericht op het terugdringen van drugstoerisme. Derhalve staat toeneming van de genoemde shops haaks op het beleid dat wordt gevoerd. Daarnaast is het beleid gericht op het voorkomen van een verdere (over)concentratie van de bedoelde shops.

 

De doelstelling die de gemeente Maastricht zich heeft gesteld is het op gang brengen van een discussie over de mogelijkheden van regulering van smart-, head- en growshops, opdat de explosieve groei van dit soort shops, zoals in de afgelopen drie jaar, stopt en het aantal shops wordt gemaximeerd. De oplossing wordt onder andere gezocht in het vertalen van het smart-, head- en growshopbeleid in een facetbestemmingsplan

De gemeente Maastricht is samen met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam vertegenwoordigd in de landelijke Werkgroep Smart Shops van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze werkgroep heeft advies uitgebracht in de nota "Smart shops en nieuwe trends in het gebruik van psychoactieve stoffen". Enkele aanbevelingen van de Werkgroep betreffen het ontwikkelen van een lokaal beleid en het formuleren van een ontmoedigingsbeleid voor minderjarigen.

De gemeenteraad van de gemeente Maastricht heeft zich verschillende malen uitgesproken over de ontwikkeling van voornoemde shops. In de Detailhandelsnota (april 2000) is de geschetste ontwikkeling reeds ongewenst verklaard en bij de evaluatie van de Leefmilieuverordening (LMV) op 6 juni 2001 is besloten de shops in de LMV en daar waar noodzakelijk in bestemmingsplannen door middel van een maximumstelsel te reguleren. Een soort gelijk standpunt is door de gemeenteraad ingenomen bij het vaststellen van de nota Evaluatie coffeeshopbeleid en beleid ten aanzien van de smart-, head- en growshops in

2001 (20 maart 2001). Bij de recente vaststelling van enkele nieuwe bestemmingsplannen (Sint Maartenspoort/ Wyck en De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal) is reeds een verbodsbepaling opgenomen voor de vestiging van smartshops, met als doel de status quo te handhaven. Tevens is in deze bestemmingsplannen met het oog op het ontwikkelen van nieuw beleid de mogelijkheid opgenomen voor Burgemeester en Wethouders om vrijstelling te verlenen van dit verbod.

 

1.2       PLANMOTIVERING

 

De drugshandel in Maastricht kent verschillende verschijningsvormen. Met name het laatste decennium zijn verkooppunten als coffeeshops, drugscafé's, huis- en straatdealers ontstaan, waartegen wordt opgetreden. Sinds enkele jaren wordt er, zoals gemeld, een nieuwe ontwikkeling gesignaleerd in de vorm van het ontstaan van zogenaamde smart-, head-, en growshops.

 

Sedert 1992 kent Maastricht het fenomeen headshop, Een headshop is een vorm van detailhandel waarbij hoofdzakelijk artikelen die verwant zijn aan de hasjcultuur verkocht worden. Hierbij moet men denken aan artikelen als waterpijpen, vloeipapier, aanstekers, lectuur en versnijdingsmiddelen zoals cafeïne. Ook vestigde zich in 1992 de eerste growshop in de gemeente. Een growshop verkoopt hoofdzakelijk goederen voor de thuiskweek van hennep zoals meststoffen, groeilampen en lectuur. Een aantal van deze winkels zijn gevestigd in de binnenstad, de overige liggen meer aan de invalswegen en hebben meer de uitstraling van een groothandel. Een nieuwe trend is de opkomst van de smartshops. Dit zijn winkels die diverse niet-traditionele genotmiddelen en eco- producten als herbal XTC, frisdranken met guarana, efedrineproducten en paddo's (hallucinerende paddestoelen) verkopen. De producten die hier verkocht worden, ook wel psychotrope stoffen genoemd, zijn bedoeld als alternatief voor de genotmiddelen zoals hard- en softdrugs. Op peildatum april 2002 waren er 13 smartshops in Maastricht gevestigd, waarvan 11 in de binnenstad. In de praktijk is bovengenoemde indeling niet zo duidelijk. Er zijn smartshops die typische headshopproducten verkopen en omgekeerd dit heeft geresulteerd in het samenvoegen van de categorie smart- en headshops.

 

Smart-, head- en growshops vestigen zich in leeggekomen winkelpanden. De ruimtelijke uitstraling van dit soort winkels verschilt van die van de reguliere winkels. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de producten die worden verkocht en anderzijds door het publiek dat wordt aangetrokken (jongeren op zoek naar drugs). Gezien het snel toegenomen aantal smart-, head- en growshops in met name de binnenstad, verdient het mede met het oog op het kwetsbare evenwicht tussen de verschillende functies in dit gebied met zijn aparte karakter sterk aanbeveling om de vestiging van smart-, head- en growshops te reguleren. In dit facetbestemmingsplan wordt een regeling voor de hele gemeente opgenomen om ongewenste verplaatsing van de problematiek naar andere delen van de stad te voorkomen.

 

De problematiek die de ontwikkeling van smart-, head- en growshops met zich meebrengt is tweeledig: enerzijds brengt het gebruik van de in deze winkels verkochte producten risico's mee voor de volksgezondheid, anderzijds bezorgen de shops en de gebruikers overlast voor de omwonenden. Zij ervaren de komst van dergelijke verkooppunten dan ook als bedreigend en als verstoring van de openbare orde. De recente groei en de concentratie van het aantal shops hebben tevens geleid tot een toename van het drugstoerisme.

 

Bovengenoemde ontwikkelingen hebben een grote invloed op de woon- en leefomgeving; te denken valt aan verkeers- en parkeeroverlast, beschadigingen aan auto's, geluidhinder, visuele hinder en soms intimiderend gedrag door bezoekers en medewerkers van smart-, head-, en growshops. Een en ander houdt in dat deze shops in ieder geval niet in woonbuurten en de nabijheid van maatschappelijke voorzieningen als scholen en jongerencentra gesitueerd kunnen worden.

 

Het aantal verkooppunten is, zoals aangegeven, in het recente verleden sterk gegroeid. In totaal zijn er momenteel 26 smart-, head-, en growshops en groothandels in smart-, head- en growproducten in Maastricht gevestigd (peildatum april 2002). De shops vertonen qua vestigingspatroon een geconcentreerd beeld. Er zijn 13 shops gevestigd in het gebied tussen de singels (Frontensingel, Statensingel, Hertogsingel en Prins Bisschopsingel), 4 shops tussen de Maas en het NS-station, 3 shops in het gebied ten oosten van de President Rooseveltlaan en 4 shops in het gebied ten noorden van de singels en de Noorderbrug.

Een aantal van deze winkels vestigt zich in straten waar het woon- en leefklimaat door de aanwezige coffeeshops, straatdealers en drugscafé's  toch al onder druk staat. Een dergelijke concentratie van ondernemingen, die weinig investeringen vragen, richten zich op massatoerisme en tast het vestigingsklimaat voor andere hoogwaardige en meer diverse functies ter plaatse aan en daarmee ook de leefbaarheid van de betreffende buurt. Door de overconcentratie wordt een bepaald nieuw publiek aangetrokken waardoor de oorspronkelijke personen die de straten bezochten wegblijven, met alle economische gevolgen voor de winkeliers en restaurants van dien. De leefbaarheid wordt voorts aangetast door het agressieve of zelf-destructieve gedrag van een deel van het publiek, mede voortvloeiend uit een combinatie van drank- en (smart)drug gebruik en het feit dat dealers van diverse typen drugs de directe omgeving van de shops opzoeken.

 

De wijze van exploitatie van de smart-, head-, en growshops wekt de indruk dat het gaat om normale detailhandel. De drempel om smartproducten te gaan gebruiken of ermee te experimenteren is hierdoor erg laag. Gelet op dit laatste maakt de burger geen verschil tussen de shops die zich in zijn straat vestigen. Daarnaast is het moeilijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen deze verschillende shops, nu zij enerzijds steeds meer producten van elkaar gaan verkopen en anderzijds overwegend dezelfde klantenkring hebben. Gezien de verwevenheid tussen de productassortimenten van bovengenoemde shops en de banden die er bestaan tussen de ondernemingen en de softdrugswereld, in de praktijk is het gebleken dat een aantal zaken ook zelf een aandeel heeft bij de verkoop van verdovende middelen (softdrugs), is het noodzakelijk om naast de smartshops ook de head- en growshops primair aan een maximum te binden.

 

De voorgestelde oplossingen: gebiedsgerichte differentiatie in samenhang met een verplaatsingsbeleid en het zogenaamde maximumstelsel worden, gezien het aantal shops, de aantrekkingskracht van deze shops op het drugstoerisme en de gemeentelijke doelstelling om dit toerisme tegen te gaan, reële en rechtvaardige instrumenten geacht om de gestelde doelen te bereiken.

 

Samenvattend:

aanleiding voor het opstellen van dit facetbestemmingsplan is derhalve de wens van de gemeente Maastricht om de vestiging van, en het maximaal aantal smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en growproducten in een bestemmingsplan vast te leggen.

 

Gezien het huidige aantal shops respectievelijk groothandels, de toename van deze shops respectievelijk groothandels in het recente verleden, de aantrekkingskracht van deze shops respectievelijk groothandels op drugstoeristen en de gemeentelijke doelstelling om deze vorm van toerisme te beperken, is het zaak om de groei van deze shops respectievelijk groothandels tegen te gaan. De enorme stijging van het aantal zaken in deze branche staat in geen verhouding tot de grootte van een stad als Maastricht. Gelet op een belangrijk uitgangspunt van het Maastrichtse drugsbeleid, te weten het tegengaan van drugstoerisme, is de explosieve groei van het aantal smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en growproducten een verkeerde ontwikkeling. Het is derhalve noodzakelijk te voorzien in een adequate planologische regeling die de vestiging van smart-, head- en growhops respectievelijk groothandels in smart-, head- en growproducten reguleert en de omschakeling van groothandels in smart-, head- en growproducten naar smart-, head- en growhops verbiedt.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Beleidskader

 

 

2.1       RIJKSNIVEAU

 

De gemeente Maastricht is samen met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam vertegenwoordigd in de landelijke Werkgroep Smart Shops van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In deze werkgroep is door Maastricht en Amsterdam herhaaldelijk verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheid om adequate regelgeving te ontwikkelen voor deze specifieke (detailhandel-)branche. Dit heeft tot op heden niet geleid tot een juridische grondslag op grond waarvan regels gesteld kunnen worden ten aanzien van de verkoop en de kwaliteit van de artikelen, de leeftijd van de bezoekers, een antecedenten onderzoek ondernemer enz.

 

Rapport van de werkgroep Smart Shops II

Op 19 januari 1998 heeft de Minister van WVS de nota "Smart Shops en nieuwe trends in het gebruik van psychoactieve stoffen" (Rijswijk, 19 januari 1998) aan de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden. In deze nota concludeert de werkgroep Smart Shops op grond van een brede risicoschatting dat er in het algemeen geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor individu en samenleving bij het gebruik en de verkoop van "niet-traditionele genotmiddelen". De werkgroep doet wel de aanbeveling onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid van verbetering van het wettelijk instrumentarium ter regulering van de smartshopbranche. Op 20 januari 2000 heeft het ministerie van WVS opnieuw een werkgroep ingesteld. Aan de werkgroep Smart Shops II is verzocht de door de eerste werkgroep uitgevoerde brede risicoschatting te herhalen en op basis van de uitkomsten beleidsaanbevelingen te formuleren. Tevens is de werkgroep verzocht specifiek aandacht te besteden aan de bestuurlijke aspecten van de problematiek rond de hallucinogene paddestoelen.

 

De werkgroep maakt in haar rapport, dat in oktober 2001 door de minister van WVS naar de Tweede Kamer is verstuurd, melding van een monitoringsproject, uitgevoerd door de Keuringsdienst van Waren. De Keuringsdienst van Waren heeft, in het kader van het project smart drugs, smart products en ecodrugs, vanaf januari 1999 14 smart shops bezocht en onderzoek gedaan naar de daar verkochte producten. De werkgroep heeft geconstateerd dat het onderzoek een goed beeld geeft van het productenaanbod, de wijze van etiketteren, de aard van de verkoop en de van toepassing zijnde wetgeving. De belangrijkste conclusies op grond van het onderzoek zijn:

-        de verkooppunten hebben goede medewerking verleend aan het onderzoek;

-        de etikettering van de aangetroffen producten blijkt over de gehele linie matig tot slecht te zijn; dit geldt ook voor de door de branche gegeven voorlichting;

-        ongeveer 10% van de producten die in smart shops werden aangetroffen, zoals lidocaïne, lachgas en GBH, valt onder de werking van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG); deze producten mogen niet in smart shops en vergelijkbare verkooppunten verkocht worden; in concreto gaat het om synthetische efedrine, dextromethorphan, lidocaïne, gammahydroxyboterzuur (GBH) en lachgas;

-        van de overige producten valt ongeveer 87% onder de warenwet en ongeveer 3% onder de Opiumwet;

-        er is een aantal synthetische drugs aangetroffen.

 

De werkgroep wijst erop dat de rijksoverheid, conform de aanbeveling van de werkgroep Smart Shops I, overleg heeft gevoerd met de Vereniging Landelijk Overleg Smart Shops (VLOS), ten behoeve van informatie-uitwisseling en het bevorderen van de zelfregulering ten aanzien van het hanteren van een leeftijdsgrens bij de verkoop, de verbetering van de voorlichting en van de vakkennis van de verkopers. De positief te waarderen inspanningen van de VLOS hebben echter nog niet geleid tot een verbetering op het gebied van de voorlichting en tot het voorkomen van de verkoop van synthetische drugs. Uit het onderzoek van de Keuringsdienst van Waren is niet gebleken dat bij de VLOS aangesloten Smart Shops het op deze punten beter doen dan smart shops die niet lid zijn van de VLOS.

 

Op het gebied van overlast, bestuurlijke problematiek en criminaliteit zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om tot een representatief landelijk beeld te komen. Wel is duidelijk dat problemen op dit gebied zich in ieder geval voordoen in de regio's met een relatief groot aantal smart shops, namelijk Amsterdam-Amstelland, Limburg-Zuid en Groningen. Vergeleken met de situatie in 1998, zijn er nu sterkere signalen over problemen met de openbare orde door drugstoerisme en de beperkte reguleringsmogelijkheden voor gemeenten. Ook de gegevens over criminele antecedenten van exploitanten/beheerders van smart shops en over de verwevenheid van de smartshopbranche met de branche van coffeeshops en growshops laten een ernstiger beeld zien dan in 1998. De tendens om steeds nieuwe werkzame producten te ontwikkelen vormt in dit verband een bedreiging. Op grond van het voorgaande concludeert de werkgroep dat de landelijke risico's op het gebied van overlast, bestuurlijke problematiek en criminaliteit vooralsnog geen ernstige vormen aannemen. De branche van de smart shops kan in het algemeen niet in staat worden geacht tot zelfregulering op deze punten. Dit pleit voor een actievere inzet van de overheid bij de regulering van de smart shops en andere verkooppunten.

De werkgroep constateert dat zich op dit gebied echter enkele knelpunten voordoen. Een eerste knelpunt is de complexiteit van de problematiek, die met name bepaald wordt door het feit dat het beleid ten aanzien van de smart shops anno 2000 gesitueerd moet worden op het snijvlak van het drugsbeleid in engere zin, het beleid ter bescherming van de consument van eet- en drinkwaren, het beleid ten aanzien van de geneesmiddelenvoorziening en het beleid inzake de handhaving van de openbare orde en de bestrijding van de criminaliteit. Bovendien zijn er twee geledingen van de overheid direct bij betrokken, namelijk de rijksoverheid en de gemeenten en tot slot is de problematiek niet uniform over het land verspreid. Op grond van haar bevindingen komt de werkgroep onder andere tot de volgende aanbevelingen:

-        De werkgroep is van oordeel dat de inzet bij de handhaving tenminste zodanig moet zijn dat onaanvaardbare risico's voor individu en samenleving zoveel mogelijk worden tegengegaan. Gezien de geografische concentratie van de problematiek dienen de steden Amsterdam en Maastricht de eerstkomende twee jaar prioriteit te krijgen bij de handhaving;

-        De werkgroep stelt voor dat het SIDV (Steun- en Informatiepunt Drugs en Veiligheid) in overleg met de ministeries van WVS, Justitie en BZK, het Parket-Generaal en de gemeente Amsterdam een brochure opstelt waarin een concrete handreiking wordt gedaan ten behoeve van een integrale aanpak van de handhaving op lokaal niveau;

-        De werkgroep acht het van belang om beter zicht te krijgen op de ontwikkelingen op het gebied van criminele betrokkenheid rond smart shops en overige verkooppunten;

-        De werkgroep beveelt de ministers van WVS en Justitie aan om het bestaande overleg met de VLOS (Vereniging Landelijk Overleg Smart Shops) voort te zetten. Dit overleg is gericht op het bevorderen en zelfregulering van de branche op het gebied van het stellen van een leeftijdsgrens bij de verkoop, de productvoorlichting en de opleiding van de verkopers en exploitanten. De VLOS dient hierbij wel het signaal te krijgen dat zij zich meer als branche-organisatie moet ontwikkelen. Het geven van inzicht in het actuele ledenbestand is hierbij een eerste stap.

 

2.2       RAAD DER NEDERLANDEN D.D. 5 NOVEMBER 2002 (NR. 01059/01)

 

Samenvatting

In deze zaak verwerpt de Hoge Raad het beroep dat was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof in 's Hertogenbosch (van 11 oktober 2000, nummer 20/000092-00).

Ter discussie stond of de paddestoelen Psilocybe Cubensis en Copelandia Cyanescens onder de Opiumwet vallen en of de gedroogde, gestampte en gemalen paddestoelen prepara(a)t(en) zijn in de zin van de Opiumwet en het Psychotrope Stoffen Verdrag. In casu betrof het gedroogde, gestampte, gemalen paddestoelen die in honing en/of in wafels verwerkte waren.

 

De betreffende paddestoelen, te weten de Psilocybe Cubensis en de Copelandia Cyanescens bevatten beide van nature de stoffen psilocyne en/of psilocybine. Deze stoffen staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I onder C, welke lijst is genaamd "Substanties, voorkomende op de lijst I behorend bij het Psychotrope Stoffen Verdrag". De paddestoelen zelf staan niet vermeld op een bij de Opiumwet behorende lijst.

 

Paddestoelen zijn vruchtlichamen van schimmels, die als micro-organismen worden aangemerkt en zijn derhalve een substantie in de zin van artikel 1 van de Opiumwet.

 

In de beschikking aangaande paddestoelen (NJ 1998, 213) stelde de Hoge Raad der Nederlanden onder de punten 4.3.2 en 4.3.3:

"De lijsten 1 en II vermelden een aantal substanties, alsmede preparaten die een of meer substanties bevatten. De evenbedoelde lijsten vermelden onder de aldaar opgesomde substanties slechts enkele planten of delen van planten. Voorzover op die lijsten naast bepaalde substanties wel preparaten zijn vermeld, doch niet de planten of delen van planten waarin die substanties van nature voorkomen, vloeit daaruit voort dat de in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet vervatte verboden geen betrekking hebben op die niet vermelde planten of delen van planten".

Op grond daarvan is het hof van oordeel, dat de paddestoelen als zodanig niet vallen onder de verbodsbepalingen van artikel 2 of 3 van de Opiumwet.

Deze uitleg strookt met die van het Psychotrope Stoffen Verdrag (Verdrag van 21 februari 1971, Trb. 1989, 129). Ingevolge het Psychotrope Stoffen Verdrag is iedere verdragspartij verplicht - kort gezegd - om ieder gebruik van de stoffen vermeld op lijst I bij het verdrag te verbieden (artikel 7).

Behoudens hier niet relevante uitzonderingen is een preparaat onderworpen aan dezelfde maatregelen van toezicht als de psychotrope stof die het bevat (artikel 3, eerste lid, van het verdrag). Onder preparaat wordt verstaan (artikel 1, sub f, van het verdrag):

1.      iedere oplossing of mengsel, in wat voor fysische toestand dan ook, één of meer psychotrope stoffen bevattende;

2.      één of meer psychotrope stoffen in gedoseerde vorm.

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de betreffende paddestoelen zelf niet onder de werking van het Psychotrope Stoffen Verdrag vallen, maar de preparaten van deze psychotrope stoffen bevattende paddestoelen wèl.

 

In zijn beschikking voornoemd (NJ 1998,213), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit het Psychotrope Stoffen Verdrag en het Commentaar op dat verdrag moet worden afgeleid dat paddestoelen als waarvan hier sprake is slechts dan niet onder de op lijst I onder C vermelde middelen vallen, indien deze niet enigerlei bewerking hebben ondergaan, zoals drogen, stampen, malen en verwerking bijvoorbeeld in etenswaren. Het hof is op grond van dat oordeel van de Hoge Raad der Nederlanden van mening dat de betreffende paddestoelen voornoemd door bewerking een preparaat worden in de zin van het Psychotrope Stoffen Verdrag en de Opiumwet.

 

Slotsom:

Verse, onbewerkte paddestoelen vallen niet onder de Opiumwet maar de gedroogde, gestampte en gemalen paddestoelen zijn prepara(a)t(en) in de zin van de Opiumwet en het Psychotrope Stoffen Verdrag.

 

2.3       GEMEENTELIJK NIVEAU

 

2.3.1      LEEFMILIEUVERORDENING MAASTRICHT-CENTRAAL 1994 EVALUATIE EN AANBEVELINGEN

 

De Leefmilieuverordening Maastricht-Centraal is op 22 maart 1994 door de gemeenteraad vastgesteld en na goedkeuring van Gedeputeerde Staten is deze op 21 juni 1994 in werking getreden. De leefmilieuverordening heeft een tijdelijk karakter met een werkingsduur van maximaal vijf jaar. Deze werkingsduur kan eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. De gemeenteraad heeft daartoe dan ook in zijn vergadering van 2 maart 1999 besloten. Gedeputeerde Staten hebben dit besluit goedgekeurd op 18 mei 1999. Het goedkeuringsbesluit is gepubliceerd op 16 juni 1999, waarna de huidige Leefmilieu-verordening Maastricht-Centraal nog vijf jaar haar werking behoudt.

Aanleiding tot het vaststellen van deze verordening vormt een aantal ontwikkelingen in de bestuurspraktijk, waadoor de gemeentelijke intenties om het woon-, werk- en leefklimaat te handhaven c.q. te versterken, dreigt te worden ondermijnd. Bestaande toetsings- en handhavingsinstrumenten, zoals bestemmingsplannen en de APV, bevatten onvoldoende mogelijkheden om onder meer ongewenste vestiging van horeca, kantoren, koffiehuizen, seksinrichtingen en winkels, alsmede het onttrekken en uitponden van woonruimte, te voorkomen. De Wet op de stad- en dorpsvernieuwing spreekt in dit verband van een situatie die noodzaakt tot maatregelen welke strekken "tot wering van dreigende en tot

stuiting van reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden in en het uiterlijk aanzien van het bij die verordening aangewezen gebied of de daarbij aan­gewezen gebieden".

In de praktijk is gebleken dat met behulp van de Leefmilieuverordening Maastricht-Centraal een effectieve sturing plaats vindt van voor de woon- en werkomgeving potentieel belas­tende functies.

Momenteel is er een aantal onderwerpen dat op korte termijn aandacht behoeft en waarbij de vraag dient te worden beantwoord of, en zo ja, hoe en waar deze onderwerpen gereguleerd moeten worden. Het betreft hier onder meer de toename van het aantal smart-, head- en growshops in de stad en de steeds groter wordende druk op de Maastrichtse woningmarkt als gevolg van woonruimte onttrekking- en splitsing. Tevens zijn, sinds de Leefmilieu-verordening Maastricht-Centraal in 1994 in werking is getreden, enkele nieuwe bestemmingsplannen van kracht geworden die de functie van de leefmilieuverordening, voor een deel van haar werkingsgebied, hebben overgenomen. Bovengenoemde ont­wikkelingen nopen tot evaluatie c.q. heroverweging van de Leefmilieuverordening Maastricht-Centraal. Het doel van deze heroverweging is beantwoording van de vraag of de Leefmilieu-verordening, naar aanleiding van bovengenoemde recente ontwikkelingen en met inachtneming van nieuwe (eventueel gewijzigde) inzichten, kan worden gehandhaafd in haar huidige vorm of dat de Leefmilieuverordening op een aantal punten zal moeten worden gewijzigd.

 

Gedurende de laatste drie jaren tekent zich in de gemeente Maastricht de trend af van een sterke toename van zogenaamde smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- of growproducten. Eén van de uitgangspunten van het integrale drugsbeleid in Maastricht is het tegengaan van drugstoerisme. De bedoelde ondernemingen oefenen niet alleen een grote aantrekkingskracht uit op personen uit de lokale scene, maar tevens op drugstoeristen. In de praktijk wordt gesignaleerd dat door deze ontwikkeling het aantal drugstoeristen dat Maastricht aandoet wel eens ver boven de duizend per dag kan stijgen.

Door omwonenden wordt de komst van dergelijke zaken als bedreigend ervaren. Het huidige aantal staat in geen enkele verhouding tot de grootte van een stad als Maastricht. Deze ongebreidelde groei levert een groot gevaar op voor het woon- en leefklimaat in Maastricht, in het bijzonder voor de gebieden waar zich grote concentraties van deze winkels bevinden en in straten waar het woon- en leefmilieu al onder druk staat als gevolg van de aanwezigheid van coffeeshops, drugscafés en straatdealers. Het één is een logisch gevolg van het ander; in deze straten is er immers een markt voor dergelijke producten.

Enkele van deze shops maken ruimschoots gebruik van de mogelijkheden die de nieuwe Winkelsluitingswet biedt. Deze zaken zijn 5 dagen in de week tot 22.00 uur geopend, hetgeen ook weer nadelige gevolgen met zich mee brengt voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.

 

Voorgesteld wordt dan ook om de huidige Leefmilieuverordening Maastricht-Centraal aan te vullen met een artikel dat de verdere uitbreiding van het aantal smart-, head- en growshops voorkomt, ter wering of stuiting van een (dreigende) achteruitgang in de woon- en leefomstandigheden in het werkingsgebied van de Leefmilieuverordening (maximumstelsel).

Aangezien het werkingsgebied van de Leefmilieuverordening niet het grondgebied van de gehele stad dekt en de Leefmilieuverordening nog steeds als voorloper van een bestem­mingsplan wordt gezien, is tevens bezien of regulering middels bestemmingsplannen mogelijk is. Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend.

In navolging van de gemeente Amsterdam, waar wordt getracht de vestiging van smartshops via het bestemmingsplan aan banden te leggen, is het wenselijk ook in Maastricht een dergelijke regeling, daar waar noodzakelijk, in bestemmingsplannen op te nemen. Bestaande smartshops worden, met adresvermelding, in het bestemmingsplan opgenomen met behoud van de oorspronkelijke bestemming, maar mogen niet uitbreiden. Na beëindiging van de exploitatie vervalt de positieve regeling automatisch.

 

2.3.2      EVALUATIE COFFEESHOPBELEID EN HET BELEID TEN AANZIEN VAN DE SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS

 

De handel in en het gebruik van drugs hebben het laatste decennium hun effect gehad op het woon- en leefklimaat in Maastricht. De forse groei van het aantal coffeeshops begin jaren negentig, het ontstaan en de sluiting van het "Junkenpark" in de zomer van 1994 en de opkomst van het drugstoerisme zijn hiervan bekende voorbeelden.

In 1993 zijn in de nota "Drugsproblematiek Maastricht: naar een integrale aanpak" voorstellen gedaan om de drugsproblematiek aan te pakken. Deze voorstellen gaan uit van een integrale benadering volgens het Harm Reduction Model waarbij hulpverlening, politie, justitie en gemeente ieder hun aandeel kunnen hebben in een gemeenschappelijke inspanning. Deze manier van aanpak werd destijds breed gedragen in de gemeenteraad en de betrokken disciplines. Maastricht behoorde tot de eerste gemeenten in Nederland die zorgvoorzieningen creëerde voor de eigen verslaafden en waarbij gezamenlijk de nadelige effecten van de handel in hard- en softdrugs werden aangepakt. De doelstellingen van het geformuleerde beleid zijn:

-        het terugdringen van de overlast en criminaliteit als gevolg van de handel in en het gebruik van drugs;

-        het tegengaan van drugstoerisme;

-        het realiseren en in stand houden van een goed leefklimaat;

-        het voorkomen van drugsgebruik in het algemeen en het ontmoedigen van drugsgebruik bij beginnende of potentiële gebruikers;

-        het scheppen van voorwaarden voor een menswaardig bestaan voor (hard)drugsgebruikers en het stimuleren van het doorbreken van het verslavingsgedrag;

-        het vergroten van de inbreng en de weerbaarheid van de burgers.

 

In 1996 is dit integrale gemeentelijke beleid voor het eerst geëvalueerd. Geconcludeerd werd dat deze integrale aanpak succesvol is. Zonder dit integrale beleid zou de impact van de drugshandel op het woon- en leefklimaat in Maastricht vele malen groter zijn.

Anno 2000 werd de tijd rijp geacht om een onderdeel van het integrale drugsbeleid, het coffeeshopbeleid onder de loep te nemen. Een evaluatie van het coffeeshopbeleid werd reeds aangekondigd in de Veiligheidsreportage 2000-2004. Daarnaast maken actuele aan het coffeeshopbeleid gerelateerde onderwerpen als "het achterdeurbeleid" en de explosieve groei van het aantal smart-, head- en growshops het politiek wenselijk om over deze onderwerpen in samenhang net het gevoerde coffeeshopbeleid, te discussiëren.

Op 20 maart 2001 is door de gemeenteraad de nota Evaluatie coffeeshopbeleid en beleid ten aanzien van smart-, head- en growshops vastgesteld. Een aantal elementen uit deze nota wordt hier nogmaals belicht.

Maastricht wordt gezien haar positie dagelijks bezocht door zeer vele drugs)toeristen. De vraag is of Maastricht, zeker als grensstad, in staat is om de stroom van deze toeristen te verminderen, zeker nu we de grenzen voor deze groep niet kunnen sluiten. Belangrijk blijft om er alles aan te doen om het drugstoerisme en de hiermee gepaard gaande overlast niet te laten toenemen. Tegen illegale verkooppunten van softdrugs en tegen de totale handel in harddrugs blijft stringent repressief optreden noodzakelijk. Op het niveau van de individuele coffeeshop is het beleid succesvol, de overlast die de coffeeshops in de begin jaren negentig veroorzaakten is nagenoeg verdwenen. Echter de hoge drugsoverlast-scores in de verschillende leefbaarheidsonderzoeken laten zien dat de burgers nog veel overlast ondervinden van de handel en het gebruik van drugs.

 

Een specifiek probleem zijn hallucinerende paddestoelen (paddo's) Hierover is landelijk veel te doen geweest (strafzaak Kerkdriel). Volgens het arrest van het Gerechtshof in 's Hertogenbosch (11 oktober 2000, nr. 20/000092-00) vallen verse paddo's als zodanig niet onder de Opiumwet, maar wel op het moment dat ze uit het kweekbed zijn verwijderd en op matten ter droging zijn uitgespreid. Dit werd bevestigd in de uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2002 (nr. 01059/01) welke is samengevat in paragraaf 2.2 van deze toelichting. Door dit laatste is er sprake van preparaten van psilocybine, zodat het wettelijk regime van Lijst I van de Opiumwet van toepassing is. Gezien de beperkte risico's van paddo's heeft het College van Procureurs Generaal een brief doen uitgaan aan de hoofdofficieren met de richtlijn om aan "paddo-zaken" vooralsnog een lage prioriteit toe te kennen. Dit laat onverlet dat er in de lokale of regionale situatie desgewenst van deze richtlijn kan worden afgeweken. Juridisch gezien heeft de burgemeester, gelet op de hierboven weergegeven jurisprudentie, op grond van de Damocles-regeling de bevoegdheid om een smartshop waar paddo's verkocht worden te sluiten voor de duur van 1 jaar (beleidsregel bij handel in harddrugs). Deze richtlijn maakt het in principe mogelijk om een pragmatisch en op gezondheidsbescherming gericht beleid te blijven voeren, waarbij stringent kan worden opgetreden tegen excessen.

Ten aanzien van de volksgezondheid wordt door verschillende instanties geconcludeerd dat het gebruik van niet-traditionele genotmiddelen, waaronder ook paddo's vallen, in het algemeen geen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt in termen van schade voor het individu en de samenleving.

 

Het aantal smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en growproducten is, zoals vermeld, in de afgelopen twee à drie jaar explosief gegroeid tot 26 (peildatum april 2002). Het is moeilijk om nog duidelijk onderscheid te maken tussen deze verschillende shops nu zij enerzijds steeds meer producten van elkaar gaan verkopen en zij anderzijds overwegend dezelfde klantenkring hebben. Belangrijk is dat deze shops een grote aantrekkingskracht uitoefenen op drugstoeristen uit de ons omringende landen. Dat dit laatste nog steeds een nadrukkelijke impact heeft op het woon- en leefklimaat blijkt onder meer uit de verschillende leefbaarheidsonderzoeken.

Een concentratie van deze shops treffen we aan in de binnenstad, waarbij met name de Grote Gracht en Brusselsestraat favoriet zijn (vijf coffeeshops en zeven smart-, of headshops). Enkele van deze winkels maken volledig gebruik van de openingstijden die de Winkeltijdenwet biedt waardoor zij langer open zijn dan de reguliere detailhandel.

De meeste klachten die de gemeente en de politie ontvangen gaan niet direct over een individuele shop maar meer over de ontstane overconcentratie in met name de voornoemde straten. Uit klachtbrieven blijkt dat middenstanders zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun straat. Benadrukt wordt het bij bewoners en winkeliers ontstane

onveiligheidsgevoel door geuite bedreigingen van bezoekers en eigenaren die geattendeerd werden op onacceptabel gedrag.

Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat de ondernemingen vaak banden hebben met de softdrugswereld. In de praktijk is gebleken dat een aantal zaken ook zelf een aandeel heeft bij de verkoop van verdovende middelen (softdrugs). Klanten worden doorverwezen naar andere adressen of de verkoop van deze producten vindt plaats in een afzonderlijke ruimte.

 

Gezien het aantal shops, de aantrekkingskracht van deze shops op het drugstoerisme en de gemeentelijke doelstellingen om dit toerisme te ontmoedigen en het woon- en leefklimaat in Maastricht te beschermen is het alleszins reëel om de groei van deze shops respectievelijk groothandels tegen te gaan. Voorkomen moet worden dat door een toename van deze shops respectievelijk groothandels een nog grotere aanzuigende werking op het drugstoerisme ontstaat. Tevens moet worden voorkomen dat de ontstane overconcentratie verder toeneemt. De raad heeft in de vergadering van 20 maart 2001 al uitgesproken dat het aantal smart-, head- en growshops in Maastricht gemaximeerd wordt. Over de invulling van dit maximumstelsel wordt het volgende voorgesteld:

 

1.      Invoeren van een stedelijk (afnemend) maximum.

Op stedelijk niveau zijn maximaal de huidige smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en growproducten toegestaan. Bestaande shops respectievelijk groothandels worden gerespecteerd tot het moment dat de functie beëindigd wordt (zogenaamd uitsterfbeleid). Hierdoor daalt het aantal shops via natuurlijk verloop.

 

2.      Gebiedsgerichte differentiatie.

Binnen het huidige werkingsgebied van de LMV geldt het maximum van het aantal shops respectievelijk groothandels dat er op dit moment gevestigd is. Deze shops respectievelijk groothandels mogen zich binnen het werkingsgebied van de LMV verplaatsen, mits voldaan wordt aan een aantal vestigingseisen zoals:

-        op de nieuwe locatie moet de bestemming detailhandel gevestigd zijn;

-        vestiging is niet toegestaan in een straat waar reeds een coffeeshop of smart-, head- of growshop gevestigd is;

-        vestiging is niet toegestaan in een straat waar een onderwijsinstituut of jongerencentrum gevestigd is;

-        vestiging is niet toegestaan in een gebied met een overwegend woonkarakter ;

-        vestiging is slechts toegestaan indien geen cumulatie van negatieve uitstraling op het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

 

Daarnaast is besloten het onderzoek in hoeverre een vergunningstelsel voor smart-, head- en growshops mogelijk is voort te zetten en het op korte termijn te verwachten standpunt van de minister van WVS in zake hallucinerende paddestoelen af te wachten alvorens handhavend op te treden.

 

Door deze gedifferentieerde aanpak wordt voorkomen dat deze shops zich meer gaan vestigen in woonbuurten. De vestiging van deze shops hoort gelet op hun meer regionale functie, thuis in het stedelijk gebied.

 

2.3.3  HANDHAVING

 

De handhaafbaarheid van het plan staat of valt met de duidelijkheid van de juridische regeling alsmede de kennis van de gebruikers van het plangebied hiervan. Daarnaast is het van belang zicht te hebben op de bestaande situatie en rechten zoals aanwezig op het moment van planvaststelling.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden. De bestaande toestand is zo gericht mogelijk vertaald in de planregeling bestemd en afgestemd op het handhavingsbeleid. Dit is in feite de eerste stap van het daadwerkelijke handhavingsbeleid, die zo gericht mogelijk moet worden afgestemd op het gewenste handhavingsbeleid. Belangrijk daarbij zijn de volgende zaken:

 

-        het vastleggen van gericht nader te bepalen "nul-situaties";

-        de wijze van periodieke controles middels veldonderzoek;

-        gerichte voorlichting aan handhavingscontroleurs en bewoners/gebruikers, zowel vooraf als nadat het plan is vastgesteld en zowel algemeen als gebiedsgericht, waarbij een integrale aanpak van voorlichting en handhaving op onderdelen aanbevelenswaardig is.

 

Handhaving kent vele aspecten die gezamenlijk tot een goed resultaat moeten leiden. Slechts een aantal van deze aspecten kan rechtstreeks worden toegeschreven aan de aard en opzet van het bestemmingsplan. Andere aspecten hebben zowel te maken met het voorbereidende planvormingsproces als met nazorg (beheer) en evaluatie achteraf. De ambtelijke betrokkenheid en het politieke draagvlak spelen daarbij een belangrijke rol.

 

Indien de actualisering van het bestemmingsplan gepaard gaat met een consequent handhavingsbeleid en een organisatie die dit mogelijk maakt, is al veel gewonnen. De gemeente heeft hiervoor een aparte beleidsnota opgesteld in de vorm van de nota “Je Maintiendraí" ; handhaving van regelgeving op het gebied van bouwen en ruimtelijke ordening in de gemeente Maastricht. (1998)

Het belang van een dergelijke handhavingsnota ligt erin dat het gemeentebestuur door schriftelijk vastgelegd en openbaar gemaakt handhavingsbeleid geen of minder risico loopt bij de handhaving door middel van sanctiemiddelen en minder snel door de rechter op de vingers kan worden getikt.

 

De handhaving van de voorschriften zal plaats vinden op verschillende niveaus. Nadrukkelijk zal worden ingezet op preventie en toezicht. Hierbij moet gedacht worden aan goede voorlichting en informatie aan de toezichthouders en aan de exploitanten en eigenaren van de shops respectievelijk groothandels. Daarnaast zal vanuit het reguliere werkpakket voor het grootste deel van de beschikbare werktijd uitvoering worden gegeven controle (veldwerk). Tenslotte zal repressieve handhaving plaats dienen te vinden indien er daadwerkelijk sprake is van afwijking van de gestelde regels en voorschriften. Optreden is geboden om de dan ontstane illegale situatie ongedaan te maken. In het algemeen kan dit variëren van het alsnog legaliseren door middel van vergunningverlening tot het (doen) beëindigen van de overtreding. In het onderhavige geval kan het alleen het laatste betreffen.

 

Op basis van prioritering en differentiëring zullen bovenstaande drie handhavingaspecten worden ingepast in het reguliere werkpakket van het handhavingprogramma.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Juridische regeling

 

 

In het voorliggende bestemmingsplan is het beleid met betrekking tot de smart-, head- en growshops vertaald. In de eerste plaats is het plan van toepassing verklaard op alle bestemmingsplannen die op dit ogenblik vigeren (artikel 1). Deze plannen zijn vermeld op een van de voorschriften deel uitmakende bijlage (bijlage 1).

Vervolgens zijn bepalingen gegeven voor de begrippen die in het plan voorkomen en zijn aanvullingen gegeven op reeds in andere plannen omschreven begrippen (artikel 2). In de algemene bepaling (artikel 3) zijn de procedureregels beschreven zoals deze gevolgd moeten worden bij het verlenen van een vrijstelling of het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

 

In de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 4) is het genoemde en te voeren beleid opgenomen. Het beleid met betrekking tot smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head en growproducten is expliciet opgenomen bij het verboden gebruik van gronden (artikel 5) en bij het verboden gebruik van bouwwerken (artikel 6).

 

In artikel 5 en 6 is bij het verboden gebruik een uitzondering gemaakt voor de op de bestemmingskaarten aangegeven gronden en bouwwerken voor zover het de begane grond betreft voor het gebruik als smart-, head- of growshop respectievelijk groothandels in smart-, head en growproducten. Het onderscheid tussen de typen shops is door middel van (een) letter(s) aangebracht. De smart- en headshops zijn aangegeven met de letters SH en de growshops zijn aangegeven met de letter G in het geval het een groothandel betreft is op de bestemmingskaart de aanduiding n opgenomen. Indien het betreffende gebruik op de toegelaten plaats stopt mag men er geen nieuwe vestiging beginnen. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het verbod zoals geformuleerd in artikel 5 en 6 indien strikte toepassing van het voorschrift leidt tot de vermindering van de te beschermen waarden en belangen zoals beschreven in artikel 4 (beschrijving in hoofdlijnen), die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

In artikel 7 is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor Burgemeester en wethouders om de binnen de vigerende bestemmingsplannen als opgenomen in bijlage 1 bestaande smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head en growproducten te verplaatsen naar of binnen het gebied dat is weergegeven in bijlage 3 van de voorschriften. De bestaande smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head en growproducten kunnen slechts voor verplaatsing in aanmerking komen mits voldaan wordt aan een aantal vestigingseisen zoals:

-        op de nieuwe locatie moet de bestemming detailhandel gevestigd zijn;

-        vestiging is niet toegestaan in een straat waar reeds een coffeeshop of smart-, head- of growshop gevestigd is;

-        vestiging is niet toegestaan in een straat waar een onderwijsinstituut of jongerencentrum gevestigd is;

-        vestiging is niet toegestaan in een gebied met een overwegend woonkarakter ;

-        vestiging is slechts toegestaan indien geen cumulatie van negatieve uitstraling op het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

 

In artikel 8 is de overgangsbepaling opgenomen met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken. Tenslotte zijn de gebruikelijke strafbepalingen bij overtreding van het verboden gebruik van gronden en bouwwerken (artikel 9) en de slotbepaling (artikel 10) vermeld.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

 

 

4.1       MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

 

4.1.1  OVERLEG EX ARTIKEL 10 BRO

 

In het kader van het vooroverleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) heeft vooroverleg plaatsgevonden met de gebruikelijke instanties. Daarnaast is het voorontwerp- bestemmingsplan voorgelegd aan de P.C.G.P.. In haar vergadering van 3 juli 2002 heeft de P.C.G.P. het plan behandeld. De opmerkingen zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. Het gehele P.C.G.P.-advies is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. De beantwoording van het P.C.G.P. -advies is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

 

4.1.2   OVERLEG ARTIKEL 6A WRO

 

In het kader van de inspraak ex artikel 6a W.R.O. en de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerp bestemmingsplan met ingang van 6 maart 2002 tot 3 april 2002 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 2 inspraakreacties binnengekomen, deze reacties zijn opgenomen in bijlage in bijlage 4 van de toelichting. De beantwoording van de inspraakreacties is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

 

4.2       ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

 

Met het facetbestemmingsplan zijn geen investeringen voor de gemeente Maastricht gemoeid. De uitvoering van het plan verloopt voor de gemeente Maastricht kostenneutraal. In het kader van de risico- analyse is niet gebleken van te verwachten planschade als bedoeld in artikel 49 WRO.