FACETBESTEMMINGSPLAN SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS
GEMEENTE MAASTRICHT
TOELICHTING
ONTWERP
mei 2003
110501 /ZC3/2I8/700559
2.2 Uitspraak Hoge Raad der
Nederlanden d.d. 5 november 2002 (nr. 01059/01)
2.3.1 Leefmilieuverordening
maastricht-centraal 1994 evaluatie en aanbevelingen
2.3.2 Evaluatie
coffeeshopbeleid en het beleid ten aanzien van de smart-, head- en growshops
4 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid
4.1 Maatschappelijke
uitvoerbaarheid
4.1.1 Overleg ex
artikel 10 Bro
4.2 Economische
uitvoerbaarheid
Bijlage
3 Reacties artikel 10 Bro- overleg
Bijlage
4 Reacties artikel 6a WRO- overleg
Bijlage
5 Evaluatie inspraak en overleg
P.C.G.P.
De reden dat de Nederlandse overheid in de jaren zeventig gekozen heeft
om de verkoop van softdrugs te gedogen is kortgezegd dat het gebruik van
softdrugs een aanvaardbaar risico voor de volksgezondheid geacht wordt en op
deze manier voorkomen wordt dat soft- en harddrugsmarkten met elkaar vermengd
worden. Als gevolg van dit gedoogbeleid hebben zich in Nederland vanaf de jaren
zeventig talrijke coffeeshops, drugscafé's en andere verkooppunten van
softdrugs gevestigd, die niet alleen aantrekkingskracht hebben op de
Nederlandse gebruikers maar zeker ook op gebruikers uit het buitenland.
Maastricht heeft, gezien zijn centrale ligging ten opzichte van het buitenland,
in toenemende mate te maken met drugstoerisme uit het buitenland.
Sinds enkele jaren wordt er een nieuwe ontwikkeling gesignaleerd in de
drugshandel in de vorm van zogenaamde smart-, head- en growshops. In de
gemeente Maastricht is het aantal shops in de afgelopen drie jaar (explosief)
gegroeid tot 30 vestigingen (peildatum 1 januari 2001). Deze shops bestaan bij
de gratie van de klanten; het drugstoerisme is door de aanwezigheid van het
aantal shops gegroeid. Het gemeentelijk beleid is reeds jaren gericht op het
terugdringen van drugstoerisme. Derhalve staat toeneming van de genoemde shops
haaks op het beleid dat wordt gevoerd. Daarnaast is het beleid gericht op het
voorkomen van een verdere (over)concentratie van de bedoelde shops.
De doelstelling die de gemeente Maastricht zich heeft gesteld is het op
gang brengen van een discussie over de mogelijkheden van regulering van smart-,
head- en growshops, opdat de explosieve groei van dit soort shops, zoals in de
afgelopen drie jaar, stopt en het aantal shops wordt gemaximeerd. De oplossing
wordt onder andere gezocht in het vertalen van het smart-, head- en
growshopbeleid in een facetbestemmingsplan
De gemeente Maastricht is samen met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam
vertegenwoordigd in de landelijke Werkgroep Smart Shops van het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze werkgroep heeft advies
uitgebracht in de nota "Smart shops en nieuwe trends in het gebruik van
psychoactieve stoffen". Enkele aanbevelingen van de Werkgroep betreffen
het ontwikkelen van een lokaal beleid en het formuleren van een
ontmoedigingsbeleid voor minderjarigen.
De gemeenteraad van de gemeente Maastricht heeft zich verschillende malen
uitgesproken over de ontwikkeling van voornoemde shops. In de Detailhandelsnota
(april 2000) is de geschetste ontwikkeling reeds ongewenst verklaard en bij de
evaluatie van de Leefmilieuverordening (LMV) op 6 juni 2001 is besloten de
shops in de LMV en daar waar noodzakelijk in bestemmingsplannen door middel van
een maximumstelsel te reguleren. Een soort gelijk standpunt is door de
gemeenteraad ingenomen bij het vaststellen van de nota Evaluatie
coffeeshopbeleid en beleid ten aanzien van de smart-, head- en growshops in
2001 (20 maart 2001). Bij de recente vaststelling van enkele nieuwe
bestemmingsplannen (Sint Maartenspoort/ Wyck en De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal)
is reeds een verbodsbepaling opgenomen voor de vestiging van smartshops, met
als doel de status quo te handhaven. Tevens is in deze bestemmingsplannen met
het oog op het ontwikkelen van nieuw beleid de mogelijkheid opgenomen voor
Burgemeester en Wethouders om vrijstelling te verlenen van dit verbod.
De drugshandel in Maastricht kent verschillende verschijningsvormen. Met
name het laatste decennium zijn verkooppunten als coffeeshops, drugscafé's,
huis- en straatdealers ontstaan, waartegen wordt opgetreden. Sinds enkele jaren
wordt er, zoals gemeld, een nieuwe ontwikkeling gesignaleerd in de vorm van het
ontstaan van zogenaamde smart-, head-, en growshops.
Sedert 1992 kent Maastricht het fenomeen headshop, Een headshop is een vorm
van detailhandel waarbij hoofdzakelijk artikelen die verwant zijn aan de
hasjcultuur verkocht worden. Hierbij moet men denken aan artikelen als
waterpijpen, vloeipapier, aanstekers, lectuur en versnijdingsmiddelen zoals
cafeïne. Ook vestigde zich in 1992 de eerste growshop in de gemeente. Een
growshop verkoopt hoofdzakelijk goederen voor de thuiskweek van hennep zoals
meststoffen, groeilampen en lectuur. Een aantal van deze winkels zijn gevestigd
in de binnenstad, de overige liggen meer aan de invalswegen en hebben meer de
uitstraling van een groothandel. Een nieuwe trend is de opkomst van de
smartshops. Dit zijn winkels die diverse niet-traditionele genotmiddelen en
eco- producten als herbal XTC, frisdranken met guarana, efedrineproducten en
paddo's (hallucinerende paddestoelen) verkopen. De producten die hier verkocht
worden, ook wel psychotrope stoffen genoemd, zijn bedoeld als alternatief voor
de genotmiddelen zoals hard- en softdrugs. Op peildatum april 2002 waren er 13
smartshops in Maastricht gevestigd, waarvan 11 in de binnenstad. In de praktijk
is bovengenoemde indeling niet zo duidelijk. Er zijn smartshops die typische
headshopproducten verkopen en omgekeerd dit heeft geresulteerd in het
samenvoegen van de categorie smart- en headshops.
Smart-, head- en growshops vestigen zich in leeggekomen winkelpanden. De
ruimtelijke uitstraling van dit soort winkels verschilt van die van de
reguliere winkels. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de producten die worden
verkocht en anderzijds door het publiek dat wordt aangetrokken (jongeren op
zoek naar drugs). Gezien het snel toegenomen aantal smart-, head- en growshops
in met name de binnenstad, verdient het mede met het oog op het kwetsbare
evenwicht tussen de verschillende functies in dit gebied met zijn aparte
karakter sterk aanbeveling om de vestiging van smart-, head- en growshops te
reguleren. In dit facetbestemmingsplan wordt een regeling voor de hele gemeente
opgenomen om ongewenste verplaatsing van de problematiek naar andere delen van
de stad te voorkomen.
De problematiek die de ontwikkeling van smart-, head- en growshops met
zich meebrengt is tweeledig: enerzijds brengt het gebruik van de in deze
winkels verkochte producten risico's mee voor de volksgezondheid, anderzijds
bezorgen de shops en de gebruikers overlast voor de omwonenden. Zij ervaren de
komst van dergelijke verkooppunten dan ook als bedreigend en als verstoring van
de openbare orde. De recente groei en de concentratie van het aantal shops
hebben tevens geleid tot een toename van het drugstoerisme.
Bovengenoemde ontwikkelingen hebben een grote invloed op de woon- en
leefomgeving; te denken valt aan verkeers- en parkeeroverlast, beschadigingen
aan auto's, geluidhinder, visuele hinder en soms intimiderend gedrag door
bezoekers en medewerkers van smart-, head-, en growshops. Een en ander houdt in
dat deze shops in ieder geval niet in woonbuurten en de nabijheid van
maatschappelijke voorzieningen als scholen en jongerencentra gesitueerd kunnen
worden.
Het aantal verkooppunten is, zoals aangegeven, in het recente verleden
sterk gegroeid. In totaal zijn er momenteel 26 smart-, head-, en growshops en
groothandels in smart-, head- en growproducten in Maastricht gevestigd
(peildatum april 2002). De shops vertonen qua vestigingspatroon een geconcentreerd
beeld. Er zijn 13 shops gevestigd in het gebied tussen de singels
(Frontensingel, Statensingel, Hertogsingel en Prins Bisschopsingel), 4 shops
tussen de Maas en het NS-station, 3 shops in het gebied ten oosten van de
President Rooseveltlaan en 4 shops in het gebied ten noorden van de singels en
de Noorderbrug.
Een aantal van deze winkels vestigt zich in straten waar het woon- en
leefklimaat door de aanwezige coffeeshops, straatdealers en drugscafé's toch al onder druk staat. Een dergelijke
concentratie van ondernemingen, die weinig investeringen vragen, richten zich
op massatoerisme en tast het vestigingsklimaat voor andere hoogwaardige en meer
diverse functies ter plaatse aan en daarmee ook de leefbaarheid van de
betreffende buurt. Door de overconcentratie wordt een bepaald nieuw publiek
aangetrokken waardoor de oorspronkelijke personen die de straten bezochten
wegblijven, met alle economische gevolgen voor de winkeliers en restaurants van
dien. De leefbaarheid wordt voorts aangetast door het agressieve of
zelf-destructieve gedrag van een deel van het publiek, mede voortvloeiend uit
een combinatie van drank- en (smart)drug gebruik en het feit dat dealers van
diverse typen drugs de directe omgeving van de shops opzoeken.
De wijze van exploitatie van de smart-, head-, en growshops wekt de
indruk dat het gaat om normale detailhandel. De drempel om smartproducten te
gaan gebruiken of ermee te experimenteren is hierdoor erg laag. Gelet op dit
laatste maakt de burger geen verschil tussen de shops die zich in zijn straat
vestigen. Daarnaast is het moeilijk om een duidelijk onderscheid te maken
tussen deze verschillende shops, nu zij enerzijds steeds meer producten van
elkaar gaan verkopen en anderzijds overwegend dezelfde klantenkring hebben.
Gezien de verwevenheid tussen de productassortimenten van bovengenoemde shops
en de banden die er bestaan tussen de ondernemingen en de softdrugswereld, in
de praktijk is het gebleken dat een aantal zaken ook zelf een aandeel heeft bij
de verkoop van verdovende middelen (softdrugs), is het noodzakelijk om naast de
smartshops ook de head- en growshops primair aan een maximum te binden.
De voorgestelde oplossingen: gebiedsgerichte differentiatie in samenhang
met een verplaatsingsbeleid en het zogenaamde maximumstelsel worden, gezien het
aantal shops, de aantrekkingskracht van deze shops op het drugstoerisme en de
gemeentelijke doelstelling om dit toerisme tegen te gaan, reële en
rechtvaardige instrumenten geacht om de gestelde doelen te bereiken.
Samenvattend:
aanleiding voor het opstellen van dit facetbestemmingsplan is derhalve
de wens van de gemeente Maastricht om de vestiging van, en het maximaal aantal
smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en
growproducten in een bestemmingsplan vast te leggen.
Gezien het huidige aantal shops respectievelijk groothandels, de toename
van deze shops respectievelijk groothandels in het recente verleden, de
aantrekkingskracht van deze shops respectievelijk groothandels op
drugstoeristen en de gemeentelijke doelstelling om deze vorm van toerisme te
beperken, is het zaak om de groei van deze shops respectievelijk groothandels
tegen te gaan. De enorme stijging van het aantal zaken in deze branche staat in
geen verhouding tot de grootte van een stad als Maastricht. Gelet op een
belangrijk uitgangspunt van het Maastrichtse drugsbeleid, te weten het
tegengaan van drugstoerisme, is de explosieve groei van het aantal smart-,
head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en
growproducten een verkeerde ontwikkeling. Het is derhalve noodzakelijk te
voorzien in een adequate planologische regeling die de vestiging van smart-,
head- en growhops respectievelijk groothandels in smart-, head- en
growproducten reguleert en de omschakeling van groothandels in smart-, head- en
growproducten naar smart-, head- en growhops verbiedt.
De gemeente Maastricht is samen met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam
vertegenwoordigd in de landelijke Werkgroep Smart Shops van het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In deze werkgroep is door Maastricht
en Amsterdam herhaaldelijk verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheid om
adequate regelgeving te ontwikkelen voor deze specifieke
(detailhandel-)branche. Dit heeft tot op heden niet geleid tot een juridische
grondslag op grond waarvan regels gesteld kunnen worden ten aanzien van de
verkoop en de kwaliteit van de artikelen, de leeftijd van de bezoekers, een
antecedenten onderzoek ondernemer enz.
Rapport van
de werkgroep Smart Shops II
Op 19 januari 1998 heeft de Minister van WVS de nota "Smart Shops
en nieuwe trends in het gebruik van psychoactieve stoffen" (Rijswijk, 19 januari
1998) aan de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden. In deze nota concludeert
de werkgroep Smart Shops op grond van een brede risicoschatting dat er in het
algemeen geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor individu en
samenleving bij het gebruik en de verkoop van "niet-traditionele
genotmiddelen". De werkgroep doet wel de aanbeveling onderzoek te
verrichten naar de mogelijkheid van verbetering van het wettelijk
instrumentarium ter regulering van de smartshopbranche. Op 20 januari 2000
heeft het ministerie van WVS opnieuw een werkgroep ingesteld. Aan de werkgroep
Smart Shops II is verzocht de door de eerste werkgroep uitgevoerde brede
risicoschatting te herhalen en op basis van de uitkomsten beleidsaanbevelingen
te formuleren. Tevens is de werkgroep verzocht specifiek aandacht te besteden
aan de bestuurlijke aspecten van de problematiek rond de hallucinogene
paddestoelen.
De werkgroep maakt in haar rapport, dat in oktober 2001 door de minister
van WVS naar de Tweede Kamer is verstuurd, melding van een monitoringsproject,
uitgevoerd door de Keuringsdienst van Waren. De Keuringsdienst van Waren heeft,
in het kader van het project smart drugs, smart products en ecodrugs, vanaf
januari 1999 14 smart shops bezocht en onderzoek gedaan naar de daar verkochte
producten. De werkgroep heeft geconstateerd dat het onderzoek een goed beeld
geeft van het productenaanbod, de wijze van etiketteren, de aard van de verkoop
en de van toepassing zijnde wetgeving. De belangrijkste conclusies op grond van
het onderzoek zijn:
- de verkooppunten hebben goede
medewerking verleend aan het onderzoek;
- de etikettering van de aangetroffen
producten blijkt over de gehele linie matig tot slecht te zijn; dit geldt ook
voor de door de branche gegeven voorlichting;
- ongeveer 10% van de producten die in
smart shops werden aangetroffen, zoals lidocaïne, lachgas en GBH, valt onder de
werking van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG); deze producten mogen
niet in smart shops en vergelijkbare verkooppunten verkocht worden; in concreto
gaat het om synthetische efedrine, dextromethorphan, lidocaïne,
gammahydroxyboterzuur (GBH) en lachgas;
- van de overige producten valt ongeveer
87% onder de warenwet en ongeveer 3% onder de Opiumwet;
- er is een aantal synthetische drugs
aangetroffen.
De werkgroep wijst erop dat de rijksoverheid, conform de aanbeveling van
de werkgroep Smart Shops I, overleg heeft gevoerd met de Vereniging Landelijk
Overleg Smart Shops (VLOS), ten behoeve van informatie-uitwisseling en het
bevorderen van de zelfregulering ten aanzien van het hanteren van een
leeftijdsgrens bij de verkoop, de verbetering van de voorlichting en van de
vakkennis van de verkopers. De positief te waarderen inspanningen van de VLOS
hebben echter nog niet geleid tot een verbetering op het gebied van de
voorlichting en tot het voorkomen van de verkoop van synthetische drugs. Uit
het onderzoek van de Keuringsdienst van Waren is niet gebleken dat bij de VLOS
aangesloten Smart Shops het op deze punten beter doen dan smart shops die niet
lid zijn van de VLOS.
Op het gebied van overlast, bestuurlijke problematiek en criminaliteit
zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om tot een representatief landelijk beeld
te komen. Wel is duidelijk dat problemen op dit gebied zich in ieder geval
voordoen in de regio's met een relatief groot aantal smart shops, namelijk
Amsterdam-Amstelland, Limburg-Zuid en Groningen. Vergeleken met de situatie in
1998, zijn er nu sterkere signalen over problemen met de openbare orde door
drugstoerisme en de beperkte reguleringsmogelijkheden voor gemeenten. Ook de
gegevens over criminele antecedenten van exploitanten/beheerders van smart
shops en over de verwevenheid van de smartshopbranche met de branche van
coffeeshops en growshops laten een ernstiger beeld zien dan in 1998. De tendens
om steeds nieuwe werkzame producten te ontwikkelen vormt in dit verband een
bedreiging. Op grond van het voorgaande concludeert de werkgroep dat de
landelijke risico's op het gebied van overlast, bestuurlijke problematiek en
criminaliteit vooralsnog geen ernstige vormen aannemen. De branche van de smart
shops kan in het algemeen niet in staat worden geacht tot zelfregulering op
deze punten. Dit pleit voor een actievere inzet van de overheid bij de
regulering van de smart shops en andere verkooppunten.
De werkgroep constateert dat zich op dit gebied echter enkele knelpunten
voordoen. Een eerste knelpunt is de complexiteit van de problematiek, die met
name bepaald wordt door het feit dat het beleid ten aanzien van de smart shops
anno 2000 gesitueerd moet worden op het snijvlak van het drugsbeleid in engere
zin, het beleid ter bescherming van de consument van eet- en drinkwaren, het
beleid ten aanzien van de geneesmiddelenvoorziening en het beleid inzake de
handhaving van de openbare orde en de bestrijding van de criminaliteit.
Bovendien zijn er twee geledingen van de overheid direct bij betrokken,
namelijk de rijksoverheid en de gemeenten en tot slot is de problematiek niet
uniform over het land verspreid. Op grond van haar bevindingen komt de werkgroep
onder andere tot de volgende aanbevelingen:
- De werkgroep is van oordeel dat de inzet
bij de handhaving tenminste zodanig moet zijn dat onaanvaardbare risico's voor
individu en samenleving zoveel mogelijk worden tegengegaan. Gezien de
geografische concentratie van de problematiek dienen de steden Amsterdam en
Maastricht de eerstkomende twee jaar prioriteit te krijgen bij de handhaving;
- De werkgroep stelt voor dat het SIDV
(Steun- en Informatiepunt Drugs en Veiligheid) in overleg met de ministeries van
WVS, Justitie en BZK, het Parket-Generaal en de gemeente Amsterdam een brochure
opstelt waarin een concrete handreiking wordt gedaan ten behoeve van een
integrale aanpak van de handhaving op lokaal niveau;
- De werkgroep acht het van belang om beter
zicht te krijgen op de ontwikkelingen op het gebied van criminele betrokkenheid
rond smart shops en overige verkooppunten;
- De werkgroep beveelt de ministers van WVS
en Justitie aan om het bestaande overleg met de VLOS (Vereniging Landelijk
Overleg Smart Shops) voort te zetten. Dit overleg is gericht op het bevorderen
en zelfregulering van de branche op het gebied van het stellen van een
leeftijdsgrens bij de verkoop, de productvoorlichting en de opleiding van de
verkopers en exploitanten. De VLOS dient hierbij wel het signaal te krijgen dat
zij zich meer als branche-organisatie moet ontwikkelen. Het geven van inzicht
in het actuele ledenbestand is hierbij een eerste stap.
2.2 RAAD DER NEDERLANDEN D.D. 5 NOVEMBER 2002 (NR. 01059/01)
Samenvatting
In deze zaak verwerpt de Hoge Raad het beroep dat was ingesteld tegen de
uitspraak van het Gerechtshof in 's Hertogenbosch (van 11 oktober 2000, nummer
20/000092-00).
Ter discussie stond of de paddestoelen Psilocybe Cubensis en Copelandia
Cyanescens onder de Opiumwet vallen en of de gedroogde, gestampte en gemalen
paddestoelen prepara(a)t(en) zijn in de zin van de Opiumwet en het Psychotrope
Stoffen Verdrag. In casu betrof het gedroogde, gestampte, gemalen paddestoelen
die in honing en/of in wafels verwerkte waren.
De betreffende paddestoelen, te weten de Psilocybe Cubensis en de
Copelandia Cyanescens bevatten beide van nature de stoffen psilocyne en/of
psilocybine. Deze stoffen staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
onder C, welke lijst is genaamd "Substanties, voorkomende op de lijst I
behorend bij het Psychotrope Stoffen Verdrag". De paddestoelen zelf staan
niet vermeld op een bij de Opiumwet behorende lijst.
Paddestoelen zijn vruchtlichamen van schimmels, die als micro-organismen
worden aangemerkt en zijn derhalve een substantie in de zin van artikel 1 van
de Opiumwet.
In de beschikking aangaande paddestoelen (NJ 1998, 213) stelde de Hoge
Raad der Nederlanden onder de punten 4.3.2 en 4.3.3:
"De
lijsten 1 en II vermelden een aantal substanties, alsmede preparaten die een of
meer substanties bevatten. De evenbedoelde lijsten vermelden onder de aldaar
opgesomde substanties slechts enkele planten of delen van planten. Voorzover op
die lijsten naast bepaalde substanties wel preparaten zijn vermeld, doch niet
de planten of delen van planten waarin die substanties van nature voorkomen,
vloeit daaruit voort dat de in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet vervatte
verboden geen betrekking hebben op die niet vermelde planten of delen van
planten".
Op grond daarvan is het hof van oordeel, dat de paddestoelen als zodanig
niet vallen onder de verbodsbepalingen van artikel 2 of 3 van de Opiumwet.
Deze uitleg strookt met die van het Psychotrope Stoffen Verdrag (Verdrag
van 21 februari 1971, Trb. 1989, 129). Ingevolge het Psychotrope Stoffen
Verdrag is iedere verdragspartij verplicht - kort gezegd - om ieder gebruik van
de stoffen vermeld op lijst I bij het verdrag te verbieden (artikel 7).
Behoudens hier niet relevante uitzonderingen is een preparaat
onderworpen aan dezelfde maatregelen van toezicht als de psychotrope stof die
het bevat (artikel 3, eerste lid, van het verdrag). Onder preparaat wordt
verstaan (artikel 1, sub f, van het verdrag):
1. iedere oplossing of mengsel, in wat voor
fysische toestand dan ook, één of meer psychotrope stoffen bevattende;
2. één of meer psychotrope stoffen in
gedoseerde vorm.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de betreffende
paddestoelen zelf niet onder de werking van het Psychotrope Stoffen Verdrag
vallen, maar de preparaten van deze psychotrope stoffen bevattende paddestoelen
wèl.
In zijn beschikking voornoemd (NJ 1998,213), heeft de Hoge Raad
geoordeeld dat uit het Psychotrope Stoffen Verdrag en het Commentaar op dat
verdrag moet worden afgeleid dat paddestoelen als waarvan hier sprake is
slechts dan niet onder de op lijst I onder C vermelde middelen vallen, indien
deze niet enigerlei bewerking hebben ondergaan, zoals drogen, stampen, malen en
verwerking bijvoorbeeld in etenswaren. Het hof is op grond van dat oordeel van
de Hoge Raad der Nederlanden van mening dat de betreffende paddestoelen
voornoemd door bewerking een preparaat worden in de zin van het Psychotrope Stoffen
Verdrag en de Opiumwet.
Slotsom:
Verse, onbewerkte paddestoelen vallen niet onder de Opiumwet maar de
gedroogde, gestampte en gemalen paddestoelen zijn prepara(a)t(en) in de zin van
de Opiumwet en het Psychotrope Stoffen Verdrag.
2.3.1 LEEFMILIEUVERORDENING MAASTRICHT-CENTRAAL
1994 EVALUATIE EN AANBEVELINGEN
De Leefmilieuverordening Maastricht-Centraal is op 22 maart 1994 door de
gemeenteraad vastgesteld en na goedkeuring van Gedeputeerde Staten is deze op
21 juni 1994 in werking getreden. De leefmilieuverordening heeft een tijdelijk
karakter met een werkingsduur van maximaal vijf jaar. Deze werkingsduur kan
eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. De gemeenteraad heeft
daartoe dan ook in zijn vergadering van 2 maart 1999 besloten. Gedeputeerde
Staten hebben dit besluit goedgekeurd op 18 mei 1999. Het goedkeuringsbesluit
is gepubliceerd op 16 juni 1999, waarna de huidige Leefmilieu-verordening
Maastricht-Centraal nog vijf jaar haar werking behoudt.
Aanleiding tot het vaststellen van deze verordening vormt een aantal
ontwikkelingen in de bestuurspraktijk, waadoor de gemeentelijke intenties om
het woon-, werk- en leefklimaat te handhaven c.q. te versterken, dreigt te
worden ondermijnd. Bestaande toetsings- en handhavingsinstrumenten, zoals
bestemmingsplannen en de APV, bevatten onvoldoende mogelijkheden om onder meer
ongewenste vestiging van horeca, kantoren, koffiehuizen, seksinrichtingen en
winkels, alsmede het onttrekken en uitponden van woonruimte, te voorkomen. De
Wet op de stad- en dorpsvernieuwing spreekt in dit verband van een situatie die
noodzaakt tot maatregelen welke strekken "tot wering van dreigende en tot
stuiting van reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en
werkomstandigheden in en het uiterlijk aanzien van het bij die verordening
aangewezen gebied of de daarbij aangewezen gebieden".
In de praktijk is gebleken dat met behulp van de Leefmilieuverordening
Maastricht-Centraal een effectieve sturing plaats vindt van voor de woon- en
werkomgeving potentieel belastende functies.
Momenteel is er een aantal onderwerpen dat op korte termijn aandacht
behoeft en waarbij de vraag dient te worden beantwoord of, en zo ja, hoe en
waar deze onderwerpen gereguleerd moeten worden. Het betreft hier onder meer de
toename van het aantal smart-, head- en growshops in de stad en de steeds
groter wordende druk op de Maastrichtse woningmarkt als gevolg van woonruimte
onttrekking- en splitsing. Tevens zijn, sinds de Leefmilieu-verordening
Maastricht-Centraal in 1994 in werking is getreden, enkele nieuwe
bestemmingsplannen van kracht geworden die de functie van de
leefmilieuverordening, voor een deel van haar werkingsgebied, hebben
overgenomen. Bovengenoemde ontwikkelingen nopen tot evaluatie c.q.
heroverweging van de Leefmilieuverordening Maastricht-Centraal. Het doel van
deze heroverweging is beantwoording van de vraag of de Leefmilieu-verordening,
naar aanleiding van bovengenoemde recente ontwikkelingen en met inachtneming
van nieuwe (eventueel gewijzigde) inzichten, kan worden gehandhaafd in haar
huidige vorm of dat de Leefmilieuverordening op een aantal punten zal moeten
worden gewijzigd.
Gedurende de laatste drie jaren tekent zich in de gemeente Maastricht de
trend af van een sterke toename van zogenaamde smart-, head- en growshops
respectievelijk groothandels in smart-, head- of growproducten. Eén van de
uitgangspunten van het integrale drugsbeleid in Maastricht is het tegengaan van
drugstoerisme. De bedoelde ondernemingen oefenen niet alleen een grote
aantrekkingskracht uit op personen uit de lokale scene, maar tevens op
drugstoeristen. In de praktijk wordt gesignaleerd dat door deze ontwikkeling
het aantal drugstoeristen dat Maastricht aandoet wel eens ver boven de duizend
per dag kan stijgen.
Door omwonenden wordt de komst van dergelijke zaken als bedreigend
ervaren. Het huidige aantal staat in geen enkele verhouding tot de grootte van
een stad als Maastricht. Deze ongebreidelde groei levert een groot gevaar op voor
het woon- en leefklimaat in Maastricht, in het bijzonder voor de gebieden waar
zich grote concentraties van deze winkels bevinden en in straten waar het woon-
en leefmilieu al onder druk staat als gevolg van de aanwezigheid van
coffeeshops, drugscafés en straatdealers. Het één is een logisch gevolg van het
ander; in deze straten is er immers een markt voor dergelijke producten.
Enkele van deze shops maken ruimschoots gebruik van de mogelijkheden die
de nieuwe Winkelsluitingswet biedt. Deze zaken zijn 5 dagen in de week tot
22.00 uur geopend, hetgeen ook weer nadelige gevolgen met zich mee brengt voor
het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Voorgesteld wordt dan ook om de huidige Leefmilieuverordening
Maastricht-Centraal aan te vullen met een artikel dat de verdere uitbreiding
van het aantal smart-, head- en growshops voorkomt, ter wering of stuiting van
een (dreigende) achteruitgang in de woon- en leefomstandigheden in het
werkingsgebied van de Leefmilieuverordening (maximumstelsel).
Aangezien het werkingsgebied van de Leefmilieuverordening niet het
grondgebied van de gehele stad dekt en de Leefmilieuverordening nog steeds als
voorloper van een bestemmingsplan wordt gezien, is tevens bezien of regulering
middels bestemmingsplannen mogelijk is. Het antwoord op deze vraag luidt
bevestigend.
In navolging van de gemeente Amsterdam, waar wordt getracht de vestiging
van smartshops via het bestemmingsplan aan banden te leggen, is het wenselijk
ook in Maastricht een dergelijke regeling, daar waar noodzakelijk, in bestemmingsplannen
op te nemen. Bestaande smartshops worden, met adresvermelding, in het
bestemmingsplan opgenomen met behoud van de oorspronkelijke bestemming, maar
mogen niet uitbreiden. Na beëindiging van de exploitatie vervalt de positieve
regeling automatisch.
2.3.2 EVALUATIE COFFEESHOPBELEID EN HET BELEID TEN AANZIEN VAN DE
SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS
De handel in en het gebruik van drugs hebben het laatste decennium hun
effect gehad op het woon- en leefklimaat in Maastricht. De forse groei van het
aantal coffeeshops begin jaren negentig, het ontstaan en de sluiting van het
"Junkenpark" in de zomer van 1994 en de opkomst van het drugstoerisme
zijn hiervan bekende voorbeelden.
In 1993 zijn in de nota "Drugsproblematiek Maastricht: naar een
integrale aanpak" voorstellen gedaan om de drugsproblematiek aan te
pakken. Deze voorstellen gaan uit van een integrale benadering volgens het Harm
Reduction Model waarbij hulpverlening, politie, justitie en gemeente ieder hun
aandeel kunnen hebben in een gemeenschappelijke inspanning. Deze manier van
aanpak werd destijds breed gedragen in de gemeenteraad en de betrokken
disciplines. Maastricht behoorde tot de eerste gemeenten in Nederland die
zorgvoorzieningen creëerde voor de eigen verslaafden en waarbij gezamenlijk de
nadelige effecten van de handel in hard- en softdrugs werden aangepakt. De
doelstellingen van het geformuleerde beleid zijn:
- het terugdringen van de overlast en
criminaliteit als gevolg van de handel in en het gebruik van drugs;
- het tegengaan van drugstoerisme;
- het realiseren en in stand houden van een
goed leefklimaat;
- het voorkomen van drugsgebruik in het
algemeen en het ontmoedigen van drugsgebruik bij beginnende of potentiële
gebruikers;
- het scheppen van voorwaarden voor een
menswaardig bestaan voor (hard)drugsgebruikers en het stimuleren van het
doorbreken van het verslavingsgedrag;
- het vergroten van de inbreng en de
weerbaarheid van de burgers.
In 1996 is dit integrale gemeentelijke beleid voor het eerst
geëvalueerd. Geconcludeerd werd dat deze integrale aanpak succesvol is. Zonder
dit integrale beleid zou de impact van de drugshandel op het woon- en
leefklimaat in Maastricht vele malen groter zijn.
Anno 2000 werd de tijd rijp geacht om een onderdeel van het integrale
drugsbeleid, het coffeeshopbeleid onder de loep te nemen. Een evaluatie van het
coffeeshopbeleid werd reeds aangekondigd in de Veiligheidsreportage 2000-2004.
Daarnaast maken actuele aan het coffeeshopbeleid gerelateerde onderwerpen als "het
achterdeurbeleid" en de explosieve groei van het aantal smart-, head- en
growshops het politiek wenselijk om over deze onderwerpen in samenhang net het
gevoerde coffeeshopbeleid, te discussiëren.
Op 20 maart 2001 is door de gemeenteraad de nota Evaluatie
coffeeshopbeleid en beleid ten aanzien van smart-, head- en growshops
vastgesteld. Een aantal elementen uit deze nota wordt hier nogmaals belicht.
Maastricht wordt gezien haar positie dagelijks bezocht door zeer vele
drugs)toeristen. De vraag is of Maastricht, zeker als grensstad, in staat is om
de stroom van deze toeristen te verminderen, zeker nu we de grenzen voor deze
groep niet kunnen sluiten. Belangrijk blijft om er alles aan te doen om het
drugstoerisme en de hiermee gepaard gaande overlast niet te laten toenemen.
Tegen illegale verkooppunten van softdrugs en tegen de totale handel in
harddrugs blijft stringent repressief optreden noodzakelijk. Op het niveau van
de individuele coffeeshop is het beleid succesvol, de overlast die de
coffeeshops in de begin jaren negentig veroorzaakten is nagenoeg verdwenen.
Echter de hoge drugsoverlast-scores in de verschillende
leefbaarheidsonderzoeken laten zien dat de burgers nog veel overlast
ondervinden van de handel en het gebruik van drugs.
Een specifiek probleem zijn hallucinerende paddestoelen (paddo's)
Hierover is landelijk veel te doen geweest (strafzaak Kerkdriel). Volgens het
arrest van het Gerechtshof in 's Hertogenbosch (11 oktober 2000, nr.
20/000092-00) vallen verse paddo's als zodanig niet onder de Opiumwet, maar wel
op het moment dat ze uit het kweekbed zijn verwijderd en op matten ter droging
zijn uitgespreid. Dit werd bevestigd in de uitspraak van de Hoge Raad van 5
november 2002 (nr. 01059/01) welke is samengevat in paragraaf 2.2 van deze
toelichting. Door dit laatste is er sprake van preparaten van psilocybine,
zodat het wettelijk regime van Lijst I van de Opiumwet van toepassing is.
Gezien de beperkte risico's van paddo's heeft het College van Procureurs
Generaal een brief doen uitgaan aan de hoofdofficieren met de richtlijn om aan
"paddo-zaken" vooralsnog een lage prioriteit toe te kennen. Dit laat
onverlet dat er in de lokale of regionale situatie desgewenst van deze
richtlijn kan worden afgeweken. Juridisch gezien heeft de burgemeester, gelet
op de hierboven weergegeven jurisprudentie, op grond van de Damocles-regeling
de bevoegdheid om een smartshop waar paddo's verkocht worden te sluiten voor de
duur van 1 jaar (beleidsregel bij handel in harddrugs). Deze richtlijn maakt
het in principe mogelijk om een pragmatisch en op gezondheidsbescherming
gericht beleid te blijven voeren, waarbij stringent kan worden opgetreden tegen
excessen.
Ten aanzien van de volksgezondheid wordt door verschillende instanties
geconcludeerd dat het gebruik van niet-traditionele genotmiddelen, waaronder
ook paddo's vallen, in het algemeen geen onaanvaardbare risico's met zich
meebrengt in termen van schade voor het individu en de samenleving.
Het aantal smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in
smart-, head- en growproducten is, zoals vermeld, in de afgelopen twee à drie
jaar explosief gegroeid tot 26 (peildatum april 2002). Het is moeilijk om nog
duidelijk onderscheid te maken tussen deze verschillende shops nu zij enerzijds
steeds meer producten van elkaar gaan verkopen en zij anderzijds overwegend
dezelfde klantenkring hebben. Belangrijk is dat deze shops een grote
aantrekkingskracht uitoefenen op drugstoeristen uit de ons omringende landen.
Dat dit laatste nog steeds een nadrukkelijke impact heeft op het woon- en
leefklimaat blijkt onder meer uit de verschillende leefbaarheidsonderzoeken.
Een concentratie van deze shops treffen we aan in de binnenstad, waarbij
met name de Grote Gracht en Brusselsestraat favoriet zijn (vijf coffeeshops en zeven
smart-, of headshops). Enkele van deze winkels maken volledig gebruik van de
openingstijden die de Winkeltijdenwet biedt waardoor zij langer open zijn dan
de reguliere detailhandel.
De meeste klachten die de gemeente en de politie ontvangen gaan niet
direct over een individuele shop maar meer over de ontstane overconcentratie in
met name de voornoemde straten. Uit klachtbrieven blijkt dat middenstanders
zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun straat. Benadrukt wordt het bij
bewoners en winkeliers ontstane
onveiligheidsgevoel door geuite bedreigingen van bezoekers en eigenaren
die geattendeerd werden op onacceptabel gedrag.
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat de ondernemingen
vaak banden hebben met de softdrugswereld. In de praktijk is gebleken dat een
aantal zaken ook zelf een aandeel heeft bij de verkoop van verdovende middelen
(softdrugs). Klanten worden doorverwezen naar andere adressen of de verkoop van
deze producten vindt plaats in een afzonderlijke ruimte.
Gezien het aantal shops, de aantrekkingskracht van deze shops op het
drugstoerisme en de gemeentelijke doelstellingen om dit toerisme te ontmoedigen
en het woon- en leefklimaat in Maastricht te beschermen is het alleszins reëel
om de groei van deze shops respectievelijk groothandels tegen te gaan.
Voorkomen moet worden dat door een toename van deze shops respectievelijk
groothandels een nog grotere aanzuigende werking op het drugstoerisme ontstaat.
Tevens moet worden voorkomen dat de ontstane overconcentratie verder toeneemt.
De raad heeft in de vergadering van 20 maart 2001 al uitgesproken dat het
aantal smart-, head- en growshops in Maastricht gemaximeerd wordt. Over de
invulling van dit maximumstelsel wordt het volgende voorgesteld:
1. Invoeren van een stedelijk (afnemend)
maximum.
Op stedelijk niveau zijn maximaal de huidige
smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head- en
growproducten toegestaan. Bestaande shops respectievelijk groothandels worden
gerespecteerd tot het moment dat de functie beëindigd wordt (zogenaamd
uitsterfbeleid). Hierdoor daalt het aantal shops via natuurlijk verloop.
2. Gebiedsgerichte differentiatie.
Binnen het huidige werkingsgebied van de LMV geldt
het maximum van het aantal shops respectievelijk groothandels dat er op dit
moment gevestigd is. Deze shops respectievelijk groothandels mogen zich binnen
het werkingsgebied van de LMV verplaatsen, mits voldaan wordt aan een aantal
vestigingseisen zoals:
- op de nieuwe locatie moet de bestemming
detailhandel gevestigd zijn;
- vestiging is niet toegestaan in een
straat waar reeds een coffeeshop of smart-, head- of growshop gevestigd is;
- vestiging is niet toegestaan in een
straat waar een onderwijsinstituut of jongerencentrum gevestigd is;
- vestiging is niet toegestaan in een
gebied met een overwegend woonkarakter ;
- vestiging is slechts toegestaan indien
geen cumulatie van negatieve uitstraling op het woon- en leefklimaat
plaatsvindt.
Daarnaast is besloten het onderzoek in hoeverre een vergunningstelsel
voor smart-, head- en growshops mogelijk is voort te zetten en het op korte
termijn te verwachten standpunt van de minister van WVS in zake hallucinerende
paddestoelen af te wachten alvorens handhavend op te treden.
Door deze gedifferentieerde aanpak wordt voorkomen dat deze shops zich
meer gaan vestigen in woonbuurten. De vestiging van deze shops hoort gelet op
hun meer regionale functie, thuis in het stedelijk gebied.
De handhaafbaarheid van het plan staat of valt met de duidelijkheid van
de juridische regeling alsmede de kennis van de gebruikers van het plangebied
hiervan. Daarnaast is het van belang zicht te hebben op de bestaande situatie
en rechten zoals aanwezig op het moment van planvaststelling.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is hiermee
rekening gehouden. De bestaande toestand is zo gericht mogelijk vertaald in de
planregeling bestemd en afgestemd op het handhavingsbeleid. Dit is in feite de
eerste stap van het daadwerkelijke handhavingsbeleid, die zo gericht mogelijk
moet worden afgestemd op het gewenste handhavingsbeleid. Belangrijk daarbij
zijn de volgende zaken:
- het vastleggen van gericht nader te
bepalen "nul-situaties";
- de wijze van periodieke controles middels
veldonderzoek;
- gerichte voorlichting aan
handhavingscontroleurs en bewoners/gebruikers, zowel vooraf als nadat het plan
is vastgesteld en zowel algemeen als gebiedsgericht, waarbij een integrale
aanpak van voorlichting en handhaving op onderdelen aanbevelenswaardig is.
Handhaving kent vele aspecten die gezamenlijk tot een goed resultaat
moeten leiden. Slechts een aantal van deze aspecten kan rechtstreeks worden
toegeschreven aan de aard en opzet van het bestemmingsplan. Andere aspecten
hebben zowel te maken met het voorbereidende planvormingsproces als met nazorg
(beheer) en evaluatie achteraf. De ambtelijke betrokkenheid en het politieke
draagvlak spelen daarbij een belangrijke rol.
Indien de actualisering van het bestemmingsplan gepaard gaat met een consequent
handhavingsbeleid en een organisatie die dit mogelijk maakt, is al veel
gewonnen. De gemeente heeft hiervoor een aparte beleidsnota opgesteld in de
vorm van de nota “Je Maintiendraí" ; handhaving van regelgeving op het
gebied van bouwen en ruimtelijke ordening in de gemeente Maastricht. (1998)
Het belang van een dergelijke handhavingsnota ligt erin dat het
gemeentebestuur door schriftelijk vastgelegd en openbaar gemaakt
handhavingsbeleid geen of minder risico loopt bij de handhaving door middel van
sanctiemiddelen en minder snel door de rechter op de vingers kan worden getikt.
De handhaving van de voorschriften zal plaats vinden op verschillende
niveaus. Nadrukkelijk zal worden ingezet op preventie en toezicht. Hierbij moet
gedacht worden aan goede voorlichting en informatie aan de toezichthouders en
aan de exploitanten en eigenaren van de shops respectievelijk groothandels.
Daarnaast zal vanuit het reguliere werkpakket voor het grootste deel van de
beschikbare werktijd uitvoering worden gegeven controle (veldwerk). Tenslotte
zal repressieve handhaving plaats dienen te vinden indien er daadwerkelijk
sprake is van afwijking van de gestelde regels en voorschriften. Optreden is
geboden om de dan ontstane illegale situatie ongedaan te maken. In het algemeen
kan dit variëren van het alsnog legaliseren door middel van vergunningverlening
tot het (doen) beëindigen van de overtreding. In het onderhavige geval kan het
alleen het laatste betreffen.
Op basis van prioritering en differentiëring zullen bovenstaande drie
handhavingaspecten worden ingepast in het reguliere werkpakket van het
handhavingprogramma.
HOOFDSTUK
3 Juridische regeling
In het voorliggende bestemmingsplan is het beleid met betrekking tot de
smart-, head- en growshops vertaald. In de eerste plaats is het plan van
toepassing verklaard op alle bestemmingsplannen die op dit ogenblik vigeren
(artikel 1). Deze plannen zijn vermeld op een van de voorschriften deel
uitmakende bijlage (bijlage 1).
Vervolgens zijn bepalingen gegeven voor de begrippen die in het plan
voorkomen en zijn aanvullingen gegeven op reeds in andere plannen omschreven
begrippen (artikel 2). In de algemene bepaling (artikel 3) zijn de
procedureregels beschreven zoals deze gevolgd moeten worden bij het verlenen
van een vrijstelling of het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.
In de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 4) is het genoemde en te
voeren beleid opgenomen. Het beleid met betrekking tot smart-, head- en
growshops respectievelijk groothandels in smart-, head en growproducten is
expliciet opgenomen bij het verboden gebruik van gronden (artikel 5) en bij het
verboden gebruik van bouwwerken (artikel 6).
In artikel 5 en 6 is bij het verboden gebruik een uitzondering gemaakt
voor de op de bestemmingskaarten aangegeven gronden en bouwwerken voor zover
het de begane grond betreft voor het gebruik als smart-, head- of growshop
respectievelijk groothandels in smart-, head en growproducten. Het onderscheid
tussen de typen shops is door middel van (een) letter(s) aangebracht. De smart-
en headshops zijn aangegeven met de letters SH en de growshops zijn aangegeven
met de letter G in het geval het een groothandel betreft is op de
bestemmingskaart de aanduiding n opgenomen.
Indien het betreffende gebruik op de toegelaten plaats stopt mag men er geen
nieuwe vestiging beginnen. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling
verlenen van het verbod zoals geformuleerd in artikel 5 en 6 indien strikte
toepassing van het voorschrift leidt tot de vermindering van de te beschermen
waarden en belangen zoals beschreven in artikel 4 (beschrijving in
hoofdlijnen), die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
In artikel 7 is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor
Burgemeester en wethouders om de binnen de vigerende bestemmingsplannen als
opgenomen in bijlage 1 bestaande smart-, head- en growshops respectievelijk
groothandels in smart-, head en growproducten te verplaatsen naar of binnen het
gebied dat is weergegeven in bijlage 3 van de voorschriften. De bestaande
smart-, head- en growshops respectievelijk groothandels in smart-, head en
growproducten kunnen slechts voor verplaatsing in aanmerking komen mits voldaan
wordt aan een aantal vestigingseisen zoals:
- op de nieuwe locatie moet de bestemming
detailhandel gevestigd zijn;
- vestiging is niet toegestaan in een
straat waar reeds een coffeeshop of smart-, head- of growshop gevestigd is;
- vestiging is niet toegestaan in een straat
waar een onderwijsinstituut of jongerencentrum gevestigd is;
- vestiging is niet toegestaan in een
gebied met een overwegend woonkarakter ;
- vestiging is slechts toegestaan indien
geen cumulatie van negatieve uitstraling op het woon- en leefklimaat
plaatsvindt.
In artikel 8 is de overgangsbepaling opgenomen met betrekking tot het
gebruik van gronden en bouwwerken. Tenslotte zijn de gebruikelijke
strafbepalingen bij overtreding van het verboden gebruik van gronden en
bouwwerken (artikel 9) en de slotbepaling (artikel 10) vermeld.
HOOFDSTUK 4 Maatschappelijke en
economische uitvoerbaarheid
4.1 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
4.1.1 OVERLEG
EX ARTIKEL 10 BRO
In het kader van het vooroverleg ex artikel 10 van het Besluit op de
ruimtelijke ordening (Bro) heeft vooroverleg plaatsgevonden met de
gebruikelijke instanties. Daarnaast is het voorontwerp- bestemmingsplan
voorgelegd aan de P.C.G.P.. In haar vergadering van 3 juli 2002 heeft de
P.C.G.P. het plan behandeld. De opmerkingen zijn verwerkt in het voorliggende
bestemmingsplan. Het gehele P.C.G.P.-advies is opgenomen in bijlage 3 van deze
toelichting. De beantwoording van het P.C.G.P. -advies is opgenomen in bijlage
5 van deze toelichting.
In het kader van de inspraak ex artikel 6a W.R.O. en de gemeentelijke
inspraakverordening heeft het voorontwerp bestemmingsplan met ingang van 6
maart 2002 tot 3 april 2002 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 2
inspraakreacties binnengekomen, deze reacties zijn opgenomen in bijlage in
bijlage 4 van de toelichting. De beantwoording van de inspraakreacties is
opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
4.2 ECONOMISCHE
UITVOERBAARHEID
Met het facetbestemmingsplan zijn geen investeringen voor de gemeente
Maastricht gemoeid. De uitvoering van het plan verloopt voor de gemeente
Maastricht kostenneutraal. In het kader van de risico- analyse is niet gebleken
van te verwachten planschade als bedoeld in artikel 49 WRO.